en uit Frankrijk laten zich stemmen in die richting hooren. Men begrijpt in Engeland, dat het nog heel lang kan duren, eer er een einde komt aan de Duitsche taaiheid en offervaardigheid, eer de bevolking uitgehongerd is of de Hongaren, Bulgaren en Turken genoeg hebben van de Duitschers. De oorlog is nu twee jaren, twee jaren van eindelooze ellende en droefheid, oud. Men begint zich ook aan de zijde der bondgenooten ernstig af te vragen, of de ontzettende slachting niet moet eindigen met een ‘remise’. Of zou het waar zijn, dat de Centralen een derde winterveldtocht niet meer kunnen voeren uit gebrek aan mannen, aan winteruniformen?
Intusschen verbazen de Centralen de wereld niet alleen door hunne ten minste van de Oostenrijkers niet verwachte, energie en taaie vasthoudendheid, hunne trouwe bondgenootschappelijkheid, hun innerlijken samenhang maar ook door hunne onuitputtelijke uitvindingskracht. Terwijl hunne oorlogsduikbooten den handel en de scheepvaart van den vijand tienmaal meer nadeel doen dan hun handel en scheepvaart, voor zoover die in de Oost- en Adriatische zeeën nog bestaat, door hetzelfde wapen van den vijand lijdt, verschijnt plotseling een groote handelsduikboot, de Deutschland, in de haven van Baltimore en brengt hare kostbare lading verfstoffen, onder de golven van Noordzee en Atlantischen Oceaan door, naar Amerika over. En die handelsduikboot zal de eerste zijn van een lange reeks - zoo kondigen de Duitschers aan - die den Duitschen handel langs ongekende duistere wegen in de diepte ongezien een poort zal openen, aan de mogelijkheid van welker bestaan zelfs de stoutste denkers vóór enkele jaren niet hadden gedacht. De Engelschen mogen zuurlijk spotten met deze ‘Harlekyns grappen’, de spot met de Zeppelins en met de oorlogsduikbooten zelfs is hun spoedig vergaan en ook zij hebben in hun hart bewondering over voor dit onvergelijkelijke staal van Duitsche vindingrijkheid, zelfs al mocht die in hare resultaten niet bereiken wat Duitschland ervan hoopt en Amerika zich ervan voorstelt.
De wonderen der industrie, in dezen oorlog aan den dag gekomen, zijn talrijk en met bewondering staart men op de werkzaamheid van den menschelijken geest, helaas aangewend veelal tot verdelging en vernietiging. Wie weet, wat ook ten dezen de toekomst nog verbergt in haren schoot?
Wij, neutralen, zien het alles aan met gemengde gevoelens van afschuw en bewondering. Wij hebben dagelijks onze ergernissen van allerlei aard, liggende als wij ons gevoelen tusschen Scylla en Charybdis. Nog kunnen wij door groote stuurmanskunst