Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenlandsch overzicht.Het overlijden van Bos en Talma. - De Statenverkiezingen. Vredes- en oorlogsbelastingen.Men moet, in dezen tijd, steeds in 't oog blijven houden dat onze politiek uit twee ongelijkwaardige helften bestaat: een normale en een abnormale. De beteekenis van de normale helft is het grootst voor de toekomst, gering daarentegen voor het oogenblik. Van de abnormale valt juist het omgekeerde te zeggen. Laat mij ditmaal dan nu maar eens in hoofdzaak blijven bij het voor 't oogenblik minst belangrijke deel van onze politiek: het normale. Als hoofdmomenten daarin vallen, sedert het vorige overzicht verscheen (in de Mei-aflevering van dit tijdschrift) aan te teekenen: het overlijden van de heeren Bos en Talma, de Statenverkiezingen en de behandeling, door de Tweede Kamer, van een aantal wetsontwerpen van beteekenis. Met dit laatste heb ik in 't bijzonder het oog op de ontwerpen tot dekking van het twintig-millioenstekort. Want dit hebben de normale en de abnormale helft van onze politiek thans gemeen: dat in beide de financiën een voorname plaats innemen. Het overlijden van de heeren Bos en Talma vormt een tweetal feiten van politieke beteekenis omdat deze beide mannen staatslieden waren van ongewonen rang. In 't bijzonder de heer Bos. Door diens persoonlijke eigenschappen had hij niet alleen, links én rechts, een groote mate van gezag maar genoot hij ook veel vertrouwen. Wat van Talma, ten gevolge van diens meer agressieve natuur, niet is te zeggen. In Bos is daarom dan ook zoo ontzaglijk veel verloren omdat hij een van de zeer zeldzame figuren in de politiek was die, schoon bezield met sterke en klare overtuiging, vereenigingspunten vormen. Een tweede politiek vereenigingspunt voor de linkerzijde, zóó sterk als Bos, bezat die linker- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijde niet en het was dan ook in 1913, toen de Koningin eenmaal besloten had tot de poging in de richting van een Kabinet der vereenigde linkerzijde, volkomen klaar dat Bos daarvoor de aangewezen uitvoerder wezen moest. Het is niet zijn schuld geweest dat die poging niet is geslaagd; van eenigen bijzonderen invloed op den gezondheidstoestand van Bos is die mislukking, wat men daaromtrent beweerd moge hebben, naar ik geloof en naar ik meen te weten, overigens niet geweest. Bos heeft later, bij de begrootings-discussie in 1913, van de socialisten harde woorden moeten hooren over wat zij voorstelden als een truc en een politieke manoeuvre die niet ernstig bedoeld zou zijn geweest. Maar dat waren uitingen van de onbehaaglijke positie waarin die heeren zichzelven gevoelden en daaraan is men in de politiek al lang gewend. Bos was een gevoelig, maar waarlijk geen overgevoelig man. Daarvoor bezat hij te veel nuchteren zin en te veel frisschen humor. Het heengaan van Bos is voor ons gansche politieke leven, niet alleen voor dat der linkerzijde, een onherstelbaar verlies omdat zijne figuur ook zulke schoone mogelijkheden bevatte voor allerlei denkbare verschuivingen in de partijverhoudingen. Hij was, schoon vrijzinnig-democraat, door en door liberaal gebleven en hij had nochtans zooveel sympathieën onder de socialisten èn onder de rechtschen, dat hij, als er eens een andere partijscheiding kwam, ook dan weder, als democraat, een leider zou zijn gebleven, want hij was een figuur met schier onbegrensd politiek perspectief. Talma was anders. Talma werd, goeddeels tengevolge van zijn prikkelend-agressieve eigenschappen, ter linkerzijde uitsluitend als een tegenstander beschouwd en zelfs door menigeen daar - gehaat. Een algemeen politiek vereenigingspunt als Bos was hij zeker niet en de herinnering aan de behandeling van de Bakkerswet en der verzekeringswetten rechtigt tot den twijfel of hij het zelfs voor de rechterzijde wel was. Maar een sterke politieke figuur was hij stellig. Talma's mislukking in zake de Bakkerswet en het partijkarakter dat zijn overwinning in zake de verzekeringswetten heeft gedragen, is, wat de eerste belangt geheel doch wat de tweede betreft slechts ten deele toe te schrijven aan persoonlijke eigenschappen: aan een zekere onklaarheid van conceptie en aan eenig gemis aan reëelen zin dat hem een voorliefde deed hebben voor bureaucratische bedenksels. Bij de verzekeringswetten heeft hij echter voornamelijk, als kampioen der rechtsche partijprograms en dan ook met de rechterzijde, het fatum ondergaan van de leuzen dier programs. Men zat daaraan nu eenmaal vast en had ze niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdig bijgewerkt. En zoo moest men maar vechten voor iets dat, althans wat de Ouderdomsvoorziening betrof, bij velen niet populair meer was. Men heeft dat nog zoowat verholpen door het plotseling en afzonderlijk invoeren van een ‘overgangsbepaling’ die 75 jaar lang moet werken en waarmee de zaak eerst recht is verknoeid. Onze sociale wetgeving sukkelt thans dan ook aan de gevolgen der partij-overwinning waartoe de programleuzen Talma hebben gedreven. En het zou mij niet verwonderen indien de mogelijkheid, om in zijne wetten de grootste gebreken vóór de invoering nog te herstellen, thans, na zijn dood, verder is verwijderd geraakt dan ooit. Ik vrees dat de sociale erfenis van Talma voor de rechterzijde nu een soort van poesaka is geworden en dat zij het onveranderd invoeren van zijn wetten als een mystieke eereschuld jegens zijn nagedachtenis zal gaan beschouwen. Een uiting in het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer over de Ouderdomswet schijnt deze vrees, althans ten aanzien van een deel der rechterzijde in dàt college, reeds te bevestigen. Talma is geen ‘groot man’ geweest. Misschien ware hij het geworden als hem een langer leven was gegund. Zelfs Bos trouwens was het hoogstens slechts onder het licht der actualiteit; in dat der historie zal men ook hem niet zoo weidsch kunnen rangschikken. Doch wat dezen beiden menschen hun waarde en beteekenis gaf in ons hedendaagsche openbare leven, dat was: hun stevig idealisme. Want dat is het dat den geestelijken leider onderscheidt van den gewiksten geestelijken ambachtsman, en dat zulk een leider de kracht en de bezieling geeft tot den rusteloozen scheppenden arbeid dien Bos en Talma hebben verricht: het gouden geloof in eigen idealen. * * * De uitslag der Statenverkiezingen heeft, wat de partijen belangt, slechts ééne partij reden gegeven tot onvermengde vreugde: de sociaal-democratische. Haar eindresultaat is: 27 zetels winst. Terwijl de sloten der rekeningen van de vrijzinnigen en van de rechterzijde zijn: onderscheidenlijk 23 en 4 zetels verlies. Uit deze cijfers blijkt, dunkt mij, voor ieder die ze niet benadert met de vooropgezette bedoeling om er uit te distilleeren wat hij er graag uit halen wil, dat de strijd nagenoeg geheel langs de rechterzijde is heengegaan en hoofdzakelijk is gevoerd tusschen vrijzinnigen en socialisten. Curieus genoeg, op 't eerste gezicht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
althans, wanneer men bedenkt dat deze twee groepen bij de herstemmingen elkaars bondgenooten zijn geweest, overal waar zij een rechtschen mededinger hadden. Zelfs op vast omlijnd accoord. Maar niet zoo wonderlijk wanneer men overweegt dat de feitelijke beslissing reeds aanwezig was in de cijfers van de eerste stemming en dat de verkiezing toen nagenoeg overal het karakter droeg van een z.g. ‘driehoeksverkiezing’ waarbij de drie hoofdgroepen elkander vrijelijk bestreden. Wanneer men nu verder nagaat dat bij die verkiezing zoowel door de vrijzinnigen als door de socialisten de leuze: vóór Algemeen Kiesrecht en Staats-‘Pensioen’ is aangeheven als strijdkreet (door de vrijzinnigen bovendien hier en daar de dwaze leuze: Vóór het Ministerie) en wanneer men dan ziet dat onder deze leuze niet meer is behaald dan een totaal-winst van 4 zetels op de rechterzijde, dan moet men tot de slotsom komen dat deze strijdkreet geen of weinig indruk heeft gemaakt op de massa der kiezers. De stemming die den hoofdtrek heeft bepaald in het beeld van den einduitslag, dat wil zeggen die de verschuiving van 27 vrijzinnige zetels naar de socialisten heeft veroorzaakt, moet dan ook door een andere neiging zijn teweeggebracht. En het ligt voor de hand aan te nemen dat die neiging werd gevormd door de, goeddeels ongerechtvaardigde maar nu eenmaal in breede kringen bestaande, ontevredenheid over de economische crisis-politiek der Regeering. De vrijzinnigen, die het naast bij de Regeering staan en van wie eenige organen bovendien de onvoorzichtigheid (en dwaasheid) hadden begaan om speciaal voor deze verkiezing de leuze: ‘Vóór de Regeering’ aan te heffen, moesten vanzelf door die ontevredenheid het scherpst worden getroffen. En de socialisten die, als altijd, zelven geen Regeeringsverantwoordelijkheid aanvaardend, zéér vrijmoedig waren geweest in hun critiek op minister Posthuma, moesten profiteeren van de malcontentie. Zoo heeft deze verkiezing voor een zoo vreedzaam slag binnenlandsche colleges als onze Provinciale Staten voornamelijk gestaan in het teeken van - een crisissymptoom. Het kan zijn nut hebben, ook hier een samenvattend cijferoverzichtje te geven van den uitslag dezer verkiezingen, al hebben de dagbladen dat reeds gedaan. Men kan het hier gemakkelijk naslaan als men later zijn geheugen eens wil opscherpen. Ik geef hieronder dus een staatje ter vergelijking van de samenstelling der Provinciale colleges vóór en na Juni 1916. Ik geef daarbij telkens de totalen voor linker- en rechterzijde maar plaats, bij de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
linkerzijde, het daarin begrepen aantal socialisten tusschen haakjes. Men krijgt dan het volgende overzicht:
Ten aanzien van twee provincies (Friesland en Overijssel) ziet men het socialistische cijfer door een plusteeken verdeeld. Dat meende ik te moeten doen omdat de socialisten in elk dier provincies ook nog één ‘wilde’ in de Staten hebben. En dat zoo'n ‘wilde’ zijn naam eer kan aandoen, is o.a. gebleken bij de Eerste-Kamerverkiezing in de Overijselsche Staten waarbij de ‘wilde’ socialist Bennink hardnekkig het parool van de S.D.A.P. in den wind sloeg en zich van mede-beslissing onthield onder zijn eigen parool: zwart of blauw - voor mij is 't..... grauw Dientengevolge heeft het lot moeten beslissen en dat heeft den heer Van der Lande uit, en den heer Stork in de Eerste Kamer gebracht. Het is niet voor het eerst dat dergelijke verrassingen in de Overijselsche Staten gebeuren (men herinnert zich nog wel, van een tiental jaren geleden, het liberale Statenlid dat stilletjes rechts stemde.... totdat het gemerkt werd) en dat de fortuin juist den heer Stork gunstig was. Dit laatste is overigens voorshands de eenige wijziging die de uitslag der Statenverkiezingen heeft gebracht in de samenstelling der Eerste Kamer die dientengevolge thans uit 30 rechtschen bestaat (17 roomschen, 9 anti-revolutionairen en 4 christelijk-historischen) en 20 linkschen (15 liberalen, 2 vrijzinnig-democraten en 2 socialisten). Er is echter, in het beeld van den stembusuitslag, een accidenteele trek die het voor de rechterzijde minder gemoedelijk maakt dan het in zuiver numeriek opzicht er uit ziet. Dat is namelijk het feit dat de winsten van rechts hoofdzakelijk zijn betaald in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
provincies waar ze weinig practisch actueel effect kunnen hebben, hetzij omdat de rechterzijde daar toch reeds zeer sterk in de meerderheid was hetzij omdat ze, ondanks de winst, zeer in de minderheid is gebleven. Terwijl daartegenover de verliezen voornamelijk zijn geleden op gewichtige punten. In Friesland, waar het verschil slechts 4 zetels ten nadeele van rechts bedroeg, is het thans 10 geworden. Overijsel sloeg, met één stem, om... behoudens de gezindheid van den heer Bennink. En op het belangrijkste punt, in Zuid-Holland, slonk de rechtsche meerderheid van 14 zetels tot 6. Dat levert onaangename mogelijkheden voor de rechterzijde op ten aanzien van de toekomst. Doch die kunnen zich dan toch eerst over drie jaren voordoen. Tot zoo lang blijft de Eerste Kamer, actueel èn potentieel (d.w.z. voor wie weer eens een Eerste Kamerontbinding mocht wagen) overwegend rechts. De politieke positie van de rechterzijde is dan ook door deze verkiezingen weinig aangetast. Niet alleen voor 't oogenblik doch ook voor de naaste toekomst. Heeft men van het dóórdringen van dit feit in het bewustzijn der rechterzijde reeds een uiting kunnen vinden in de woorden die de heer Nolens sprak bij de behandeling der jongste wijziging van de Landstormwet? Minister Cort van der Linden had verrassend ingegrepen in de discussie door te verklaren dat verwerping van dit wetsvoorstel door het gansche Kabinet als een votum van wantrouwen zou worden opgevat. Dit was zeker verrassend want thans was slechts een betrekkelijk kleine wijziging aan de orde nadat verleden jaar de premier geen dergelijk woord had gesproken toen de belangrijke wijziging aan de orde was... en werd ontzield. En in de korte gedachtenwisseling die op dit verrassende ultimatum volgde, kreeg men van den leider der Roomsche fractie te vernemen dat hij tegen de motie-Ter Laan zou stemmen (die inkrimping van het parate leger vroeg) doch dat hij, indien hij de motie in 's lands belang had geacht, zich niet van vóórstemmen zou hebben laten weerhouden door de overweging dat hij daarmee ‘den Minister van Oorlog of het geheele Kabinet weg zou sturen’. Zulk een krasse uiting van, althans theoretisch absolute, onafhankelijkheid jegens het Kabinet heeft, in zake het defensiebeleid, nog geen lid van rechts tijdens deze crisisjaren doen hooren. Ook de heer Nolens niet, bij de laatste begrootingsbehandeling. Voelt men zich rechts door de Statenverkiezingen in zijn politieke positie bevestigd en meent men ook dáár wellicht te profiteeren van de vlaag van malcontentie tegen de Regeeering? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zóózeer, dat men zelf de teugels desnoods wel wil overnemen?
It is an ill wind that blows nobody any good.
* * * Het normale en het abnormale deel van onze politiek hebben - zoo schreef ik in den aanvang - dit gemeen: dat in beide de financiën een voorname plaats innemen. Wij komen hiermede dus min of meer op het punt van overgang tusschen de twee deelen. Op 't stuk van het normale deel staat het er, financiëel, nog steeds zóó voor: Er is, op den gewonen dienst, een ongedekt tekort van 20 millioen. Wel is waar meende men dat, door het meevallen, tot nu toe, van de opbrengst der middelen in 1916, het tekort zou zijn geslonken maar Minister Van Gijn heeft de Kamerleden die deze illusie bleken te koesteren, onmiddellijk ontnuchterd. Het is wel zoo; het tekort zal vermoedelijk wel krimpen met een millioen of drie, vier, doch dat zal worden opgewogen door de rente en de aflossing van de nieuwe leening, die immers reeds op 1916 z̀al drukken. Die 20 millioen moeten dus gevonden wordenGa naar voetnoot1). En daarvoor moet het urgentielijstje dienen dat Minister Treub daartoe, bij wijze van bloemlezing uit zijn grooten cyclus, aan de Tweede Kamer had aanbevolen. Het bevatte: het statistiekrecht, de successie-verhooging, de verhooging van den bieraccijns, de verhooging van de zegel- en registratierechten, de wijziging der vermogensbelasting, de dividend- en tantième-belasting en de wijziging der inkomstenbelasting. De Tweede Kamer heeft kans gezien om van dit lijstje althans nog die drie ontwerpen af te doen die het meeste geld in 't laadje zullen brengen: het statistiekrecht (f 3 000 000), het successierecht (f 8 000 000 minus een paar ton door aanneming van het amendement-verLoren) en de verhooging van den bieraccijns (f 3 600 000) benevens dat van het daarmee samenhangend invoerrecht (f 150 000). Daarbij is, als hors d' oeuvre, nog een verhooging van eenige (alléén de hoogere) post,-telegraaf- en telefoontarieven gekomen waarvan de opbrengst was geraamd op f 1 500 000 doch welke opbrengst, door het tijdelijk terugnemen van de wijziging betreffende postpakketten, voorloopig weer wat moet zijn teruggebracht. Laat ons zeggen: tot misschien f 1 000 000. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te zamen zal dan nu de Tweede Kamer voor 15 à 16 millioen hebben gezorgd. Het lijkt mij echter lang niet zeker dat ook de Eerste Kamer dit alles zal goedkeuren. Met name het lot der verhooging van het successierecht schijnt, ook met het oog op de houding der rechterzijde bij de eindstemming in de Tweede Kamer, nog geheel onzeker. En de geraamde opbrengst van dat ontwerp maakt de helft uit van die 15 à 16 millioen! Behalve deze belastingen, waarvan het onaangename vooral is dat men slechts ten deele weet wat men ervoor gekocht heeft (nl. de Talma-renten die ongeveer 10 millioen kosten) heeft de Tweede Kamer ook nog andere belasting-ontwerpen aangenomen (een enkel daarvan kreeg ook reeds de goedkeuring der Eerste Kamer) waarvan men althans wèl precies weet, welk nut ze stichten. Het zijn die financieele ontwerpen die liggen in de abnormale helft van onze politiek: de crisisbelastingen: Oorlogswinstbelasting, Verdedigingsbelasting Ia (verdubbeling der vermogensbelasting), Ib (extra-belasting voor vermogens boven de f 50000) en II (extrainkomstenbelasting). Voorts ware daarbij wellicht nog een deel der rente en aflossing der Leening 1916 te rekenen aangezien die leening althans ten deele moet dienen tot dekking van crisis-uitgaven. Waarbij terloops aanteekening moge vinden dat, met die leening èn met het over stag gaan van den Minister van Financiën ten aanzien van het systeem der Verdedigingsbelastingen, het laatste spoor is verdwenen van de, nog een jaar geleden zoo geweldige, beweging voor een ‘heffing-ineens’. Sic transit. Het is misschien wel van belang, thans, nu we twee jaar oorlog achter den rug hebben, even op te tellen wat de oorlogstoestand ons tot nu toe gekost heeft. Wij vinden dan: Aan leeningen: 275 + 125 = 400 millioen; Aan belastingen 45 (oorlogswinst) + 100 (verdediginsbelastingen) = 145 millioen. Samen 545 millioen. Waarbij echter valt op te merken dat, naar de meening van vele deskundigen, de opbrengst van de oorlogswinstbelasting vermoedelijk veel hooger zal zijn dan de geraamde 45 millioen. Zoodat we reeds tot nu toe wel niet ver van de 600 millioen verwijderd zullen zijn, waarvan ⅔ in leening en ⅓ in belastingvorm. Men kan de rekening natuurlijk ook anders opmaken en vragen: Wat betalen wij tot nu toe jaarlijks wegens den oorlogstoestand? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En dan krijgt men: ongeveer 20 millioen 's jaars aan oorlogsopcenten voor rente en spoedige aflossing (in 15 jaar) van de leening-1914, 3½ millioen voor de leening 1916 (niet geheel voor oorlogslasten), 33⅓ millioen (100 millioen, te verdeelen echter over 3 jaren) aan verdedigingsbelastingen (weldra), en 15 millioen (de raming is 45 millioen doch dit is ook weder over ongeveer 3 jaren te verdeelen) aan oorlogswinstbelasting, samen dus 72 millioen 's jaars welk bedrag echter, met het oog op de lage raming van laatstgenoemde belasting, vermoedelijk wel tot 90 millioen zal komen. Bij deze rekening over de betaling per jaar moet echter het verschil in duur van de op te brengen bedragen in aanmerking werden genomen. Ten aanzien van de oorlogswinstbelasting is de duur gelijk aan dien van den oorlog, voor de verdedigingsbelastingen is het drie jaren, voor de opcenten der leening 1914 15 jaren en alleen voor die van de leening 1916 eenige tientallen jaren. Wij zullen er dus, in hoofdzaak, betrekkelijk gauw af zijn. Maar intusschen zitten wij met deze belastingen. En de oorlog toont nog geen einde. Doch deze belastingen kan men althans, zij het niet met vreugde dan toch met dankbaarheid opbrengen. Omdat men weet wat men er mee kocht: het behoud van den vrede voor ons land. Men mag weliswaar niet over 't hoofd zien dat dit slechts een deel is van dien prijs des vredes, het ce qu'on voit. En dat er een ce qu'on ne voit pas betaald wordt van misschien veel meer hoogte en van minstens even zwaren druk: aan de schrikbarende stijging van allerlei levensbehoeften. Over dit laatste echter zal allicht beter te spreken zijn wanneer het Distributie-ontwerp in behandeling zal zijn geweest. Van dankbaarheid zal men daarbij vermoedelijk wel weinig merken. Maar men heeft in ons land dan ook geen oorlog. En men kan dus alle aandacht wijden aan het eenige lichaamsdeel dat hier getroffen wordt: de maag.
20 Juli 1916. C.K. Elout. |
|