Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 445]
| |
[pagina 446]
| |
's Levens waarde.
Het lieve leven
heeft God gegeven;
doch 't leven heeft slechts waarde,
wanneer Gods werken
aan ons te merken
en heerlijk blijft op aarde.
Dies lijden wij,
toch strijden wij,
in ootmoed hoog te moede,
met hart en hand
en stout verstand
voor 't eenig goed, het Goede.
| |
[pagina 447]
| |
Bede.
Neem van mijn hart mijn haat, o God,
en laat mij vroom vergeten
wat mij aan leed wordt toegemeten,
aan laster, smaad en spot.
Op aarde weegt een schuld.
De gansche menschheid boet.
Het grauw, met rauwe kreten,
eischt zuivering door bloed.
Neem van mijn hart, o God,
mijn toorn en ongeduld,
Gij die alleen kunt weten
en nimmer spreken zult.
| |
[pagina 448]
| |
De zware dagen.
Hoe vlug, hoe vlug, hoe vlug,
gaan de zware dagen,
met ons strijden, lijden, klagen...
Wie kan leggen op een wagen
wat die donkre dragers dragen
op hun rug?
Dood noch rouw en doen vertragen.
Niemand wenscht hun komst terug.
Ach, Goddank, dat zware dagen
gaan zoo vlug.
| |
[pagina 449]
| |
Avondlied.
't Dumstert en de landman gaat,
met den avond in 't gelaat,
vrouw en kind traag tegemoet.
Navond, navond,
vredigen avond;
de avond maakt de menschen goed.
Mij, die zonder reisgezel,
haastig, driftig, verder snel,
ach, hoe hartlijk klinkt hun groet,
navond, navond,
vredigen avond;
de avond maakt de menschen goed.
Eens is alle leed geleên,
alle strijd ten eind gestreên.
Rust bekomt het hardst gemoed.
Navond, navond,
vredigen avond;
de avond maakt de menschen goed.
|
|