| |
| |
| |
Uit het vuur
Door H. Laman Trip-de Beaufort.
A womans Diary of the War. By S Macnaughtan. Thomas Nelson & Sons.
In de oprechtheid zoo goed als den eenvoud, waarmede deze verpleegster de beleefde feiten heeft neergeschreven, getuigt zij onbewust van Oorlogswee en Levensrijkdom.
De auteur is een Engelsche, daarenboven een Schotsche, dit wordt geacht in te houden een onwankelbare onafhanklijkheid in daden en gedachten! gebeurtenissen die een ander op zijn minstzouden kwetsen, laat ze aan zich voorbij gaan met een: ‘How ridiculous’!
Een weerspiegeling der algemeene stemming, zooals ons land die ook gekend heeft, is te vinden in deze bladzijden. In de eerste weken van de Augustusmaand, nadat de sleurloop der menschen eensklaps tot staan werd gebracht, stond een ieder afgetrokken tegenover eigen taak, in ademlooze spanning afwachtende het gróóte, het onbekende; Mej. Macnaughtan noemt dezen tijd in Engeland luchtigjes: ‘Very like a Sunday in Londen’. Hierop volgde in ons land onvermijdelijk de terugwerking, een daadlustigheid zich uitvierend, soms wat branieachtig, in commissiën en besturen; eigen kracht werd gevoeld, nog niet die des
| |
| |
vijands; in Londen is dat niet anders geweest, de auteur heeft zinnen gehoord als: ‘Armies who will be wiped out in three weeks’.
De hoop op een eind-goed al-goed in die weken was alles overheerschend, de ontzaglijkheid van den oorlogsernst wordt, zooals de schrijfster opmerkt, het eerste en misschien het diepste gepeild door het moeder- en vrouwenhart.
De verpleegster heeft gewerkt te Antwerpen, Furnes en la Panne. De Belgische soldaat, zoo mager, zoo tenger, is voor haar een toonbeeld van coertooisheid, te alle oogenblikken hulpvaardig, voorkomend.
In het hart van den oorlog, wanneer het leven ontbloot is van schijn, dan wordt zichtbaar wat een menschenziel kan doen inkrimpen van afschuw, van wanhoop dat een huidige wereld zóó veel, zóó groot kwaad verborgen hield in haar schoot.
Mej. Macnaughtan heeft gewerkt, verpleegd, onder gebrek der meest onmisbare gerieflijkheden: niet toereikende watervoorraad, te weinig voedselvoorziening, tegelijkertijd bij dag en bij nacht een steeds grooter wordende toevoer van gewonden.... de gangen opgestapeld met draagbaren, overgulpt met bloed, amper tijd om de dooden te scheiden van de erg gewonden, de laatsten met een adreskaart om den hals gebonden, een herkenningsnommer op de uniformjas, half stuk geschoten, bevroren, holgehongerd, ten einde toe uitgeput; eenmaal was de ambulancewagen overvuld met kinderen, zwaargekwetst en verminkt; 's avonds, 's nachts altijddoor reden de ziekenwagens voor, in half duister de gangen en zalen, want over hen heen vlogen de vijandelijke vliegtuigen, de operatietafel met electrische zaklantaarns bijgelicht... Een afgezet lidmaat wordt door drukte, door duisternis wel eens verzuimd te worden weggenomen...
Zonder eenigen opsmuk staan de feiten geboekt.
De lezer siddert, sluit de oogen.
In het hart van den oorlog is het leven ontbloot van schijn, dat naaktzijn doet zichtbaar worden ook de onge- | |
| |
repte schoonheid. 'k Denk hier hoe Mej. Macnaughtan verhaalt van een jong soldaat, wiens handen weggeschoten waren, die binnen gedragen werd: hem werden enkele teugen soep ingegeven, half versuft kijkt hij rond, en vraagt of de kameraden wel genoeg hebben; een andere kerel weigert glimlachend het eerst op de berrie te worden opgenomen want vlak in zijn nabijheid is een erger gekwetste, hij heeft slechts twee gebroken beenen.
Mej. Macnaughtan zegt het niet in zooveel woorden, doch elke bladzijde van dit boek ademt van de wonderdadige, de levenscheppende kracht uitgaande van de toegedaanheid aan een werktaak. Geen tijd voor beuzelige gedachten, voor dingsigheidjes in het gevoelsleven, maar werken met hoofd en met hart, werken, geven... temidden van afmattenden arbeid. Omgeven van ellende en dood behouden dezulken als Mej. Macnaughtan hun blijgeestigheid die van hooger orde is. De vroolijkheid van een Kerstmisviering, een lichtende boom, geschenken, zelfs een vlammende plumpouding is een feest geweest, ook voor het gemoed; een onderbreking van haar taak, een rustvolle vacantie in Engeland, werd een vredige genieting.
Ik herhaal het, deze bladzijden spreken van Oorlogswee en Levensrijkdom.
Battle Poems bij Wilfred, Wilson Gibson (Elkin Mathews).
Deze kleine bundel gedichten neemt een zeer bizondere plaats in de oorlogspoëzie in, en wel omdat hij eenerzijds vol natuurwaarnemingen is, en anderzijds de patriottische toon er niet aanwezig is.
Voor den dichter Gibson is een innige aanraking met de natuur, tot voor kort een buitenleven tusschen velden en bosschen van Gloucestershire, een bestaansbehoefte; de oorlog heeft hem weggelicht en voortgestuwd naar België en Frankrijk, waar hij ronddwaalt, maar in zijn droomen dolend van de zonlichte landen van Wales:
And I am fighting here in France
De herinneringen zijn hem wezenlijker dan de werkelijkheid.
| |
| |
Steeds maar wijlen zijn gedachten terug:
This day last I heard the curlew calling
And the clear tinkle of hill- waters falling
But now I cannot hear the shrapnel's screaming,
Alles doet hem terugzien, terugvoelen, zoo een vrouw die hem een hand kersen langt:
And again I was dreaming,
Zijn ze dan niet weer voor hem de zwarte lammeren, bokkenspringende in een sneeuwig witbloeiend narcissenveld? Hij was soldaat in het Vlaamsche kwartier, toen op eens de zich opdringende tegenwoordige werklijkheid zijn droomen in lamfers uiteenscheurt, onder het schoonmaken van zijn bajonet overweldigt het hem:
Gibson heeft gezien, wien de rauwheid van den oorlog de zinnen verdwaasd heeft, hoe een gek gewordene zich grinnekend rolde in het wegslijk, een ander in de ziekenbarak aanhoudend zingende een couplet van een lied uit de kinderjaren; de troep is een huis voorbijgeloopen, op den deurdrempel, zonder kleeren aan het lijf, een verkrankzinnigde vrouw:
| |
| |
Had crashed about that grey old country wife.
Naked she stood, and gazed
Bewildered, while her home about her blazed.
her five sons, she clung to what was left,
Still hugging all she'd got-
A toy gun and a copper coffee-pot.
Degenen, die lichaam en verstand behouden, zijn zij behouden? Gibson huivert, want hij weet dat daarnaast nog een ziel is die schade kan hebben:
The return.
He went, and he was gay to go:
And I smiled on him as he went.
My boy! 'T was well he couldn't know
My darkest dread, or what it meant -
Just what it meant to smile and smile
And let my son go cheerily -
My son... and wondering all the while
What stranger would come back to me.
Heeft Gibson doodvrees?
But when at last we creep
I tremble, cold with dread,
In de oogenblikken van bezinning doemen ze weder op, die dierbare beelden, zachte geleigeesten op zijn droeven tocht:
To-night they' re sitting bij the peat
Grandfather in the single seat,
I feel a sudden puff of heat
And smell the reek of burning peat
| |
| |
Hoe verfoeilijker dit oorlogsbedrijf hem toeschijnt, te mooier is voor Gibson de schoonheid der Natuur.
Een gekwetste soldaat ligt verlaten in het bouwland.
The quiet darkness brooded, as he scanned
The starry sky. He'd never seen before
So many stars. Although, of course, he'd known
That there were stars, somehow before the war
He'd never realised them- so thick- sown,
Millions and millions.......
Gibson, toeschouwer van het overbonte leven, ziet het met een buitengemeene scherpte, als de hoogluchtige woestijnvogel de voortdolende menschenkaravaan bespiedt.
1914 and other Poems bij Rupert Brooke. (Sidgworth Jackson).
De vijf Sonnetten waarmede dit boekje aanvangt behooren tot het allerbeste wat dichterlijk Engeland laatstelijk heeft gegeven.
Brooke is zoowel in zijn waarnemingen als in zeggingskracht dichter. De belangrijkheid dezer bladzijden is niet slechts ontleend aan de omstandigheden of den tijd waarin ze geschreven werden, maar in ruimere mate aan de technische gaafheid van elken regel.
Tezamen zijn ze de verwording van een mensch, die plotseling tot in het allerdiepste van zijn wezen de heilige verrukking ondergaat - heilig omdat ze volkomen is - eigen leven te geven.
Brooke heeft in Augustus 1914 de bewustwording gehad van zijn kindschap tot zijn vaderland. Hem wordt duidelijk dat de gewelddadige dood nu geen verschrikking heeft, doch een wijding is aan de offerande van het leven.
Geen tromgeroffel, geen strijdzucht in deze oorlogszangen. Dit is het heel opmerkelijke van juist déze opdrift des geestes. Totnogtoe heerschte een halfbewustheid in de wereld, maar nauwlijks heeft de stormklok geluid of Brookes' ziel is ontsnapt aan de alledaagsche benauwenis:
A world grown old and weary....
And all the little emptiness of love.
| |
| |
In het eerste Sonnet waaruit deze regelen zijn genomen beschrijft hij den overgang van vrede in oorlog.
De oorlog als beoorloging wordt niet verheerlijkt maar wel het tijdstip dat der menschenwereld de waardij van leven en dood openbaart. Het beleven van die gedachte is voor hem:
Eindigend met dezen regel:
And the worst friend and enemy is but Death.
‘Safety’ is de titel van het tweede Sonnet, waarin uitgedrukt wordt dat er een zekerheid is voor hen die een aardsch bestaan niet als het hoogste goed beschouwen. En alleen deze gewisheid is de blijvende vrede:
We have built a house that is not for a Time's throwing.
We have gained a peace unshaken bij pain for ever.
War knows no power. Safe shall be my going,
Secretly armed against all deaths endeavour;
Safe though all safety 's lost; safe where men fall;
And if these poor limbs die, safest of all.
Sonnet drie: ‘The Dead’ genoemd. De overlevenden ontvangen van hen die omkomen:
.... They brought us, for our dearth,
Holiness lacked so long, and Love and Pain.
Honour has come back, as a king, to earth....
Het vierde Sonnet draagt denzelden naam als het vorige.
Hierin wordt besproken de plotselinge verandering van jonge levens, bloeiend in jeugd en vreugd, in de verstardheid des doods, een roerloosheid die denken doet ‘aan een witte wijdte, een lichtende vrede, in den nacht.’
De aanhef van dit vers volge hier voluit:
These hearts were woven of human joys and cares,
Washed marvellously with sorrow, swift to mirth.
The years had given them kindness. Dawn was theirs,
And sunset, and the colours of the earth.
These had seen movement, and heard music; known
| |
| |
Slumber and waking; loved; gone proudly friended;
Felt the quick stir of wonder; set alone;
Touched flowers and furs and cheeks. All this is ended.
In het laatste Sonnet klinkt de blijde uitroep om als krijgsman mogelijk te vallen:
That there 's some corner of a foreign field
That is for ever England.
Een toevoeging: ‘The Treasure’ sluit deze Sonnetten af.
Ook dit grootsche heden zal wegzakken in het verleden.
Maar de tijd vergeet niet, en zal in stille stonde haar schatten naar voren halen:
And count, and touch, and turn them o'er,
Musing upon them; as a mother, who
Has watched her children all the rich day through,
Sits, quiet - handed, in the fading light,
When children sleep, ere night.
Rupert Brooke schreef deze Wij-zangen temidden van het slachttumult; als vrijwilliger nam hij deel aan het beleg van Antwerpen, voer daarna met de Middellandsche zeevloot uit, twee maanden daarna werd hij op Grieksch gebied begraven onder de zacht bewegende olijven van Skyro. |
|