Onze Eeuw. Jaargang 16(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 294] [p. 294] Verzen Door Ellen. Fata morgana De uren vallen neer en ik besef het niet. Gedoken in gepeins weet ik van tijd noch dingen Diè òm mij zijn, maar staar naar 't wonderbaar verdriet, Dat toch vol vreugde staat die brengt mijn ziel aan 't zingen En doet mijn wank'le stem dan breken in geween. Een ebbe en vloed van smart, waarbij m'n mond nog prevelt Tot wijkend sprookjesschoon dat kwam en weer verdween: Geluk van éénen dag dat tot een schim vernevelt. Ik strek de armen uit... Het is gegaan... Voorbij... En nimmer zal ik meer van deze weelde weten. Maar of 't mij al ontwijke en vluchte ver van mij, Niets rooft mijn hart het heil dat eenmaal 't heeft bezeten! [pagina 295] [p. 295] Het huis. 't Is een gedicht in steen: het huis in koestering Van 't diepe rieten dak waarin 't staat weggedoken: Het riet... waardoor de vaart der wilde winden ging Wanneer 't de halmen boog maar niet is afgebroken; Dat stormen heeft doorstaan, dat tartte fellen brand Van laaiend zonnevuur, dat beet en tintelingen Van wintervorst verdroeg, wen, over 't doode land, Het door zijn pijpen zong van blonde, blijë dingen. Nu koestert het een dak, dat als een vogel wijd De wieken openspant om zich te vleugel-vouwen Om 't huis: een schoone droom die werd tot werk'lijkheid Door hem die een gedicht in steen heeft uitgehouwen. [pagina 296] [p. 296] Aanbidding. Mijn droeve hart, breekt gij nu uit in klagen Om 't korte heil dat als een droom vergaat? Kunt gij niet langer 't juk der weelde dragen,.. Van weelde die vol weelde-weedom staat? En komt geen lied je wilde weeën schragen En niet de beelt'nis van geliefd gelaat? En kunt gij de gedachte niet verdragen Dat als een sprookje uw liefde òndergaat? O, draag waar zulk een vreugd gij mocht verwerven Heldhaftig 't niet te weren weelde-leed; Wat ge eens bezeten, leer het weer te derven En wees nog zalig in uw smart, want weet: 't Is koninklijk den liefde-dood te sterven En nòg te aanbidden wat ons breken deed. [pagina 297] [p. 297] Wierook. Zooals een kluizenaar in vrome aandachtsoef'ning Van zijn rosarium de kralen preev'lend leest, En de koralen spelt in eerbiedvolle fluist'ring Van wat een heerlijk, hemelsch lijden is geweest... - Gebogen in gebed, doorvaart een heil'ge huiv'ring Zijn hart, en wáár hij ook zijn rozenkrans afleest, Is 't hem of wierookgeur een zalige bedwelming Doet wâren over zijn als opgeheven geest... - Zóó klem ik in mijn hand een keten van koralen En prevel 't passiespel als in gebed daarbij, En streel mijn kostbaar snoer aanéén-geregen kralen, Die van de vreugd, de pijn, de glorieën verhalen Van een verleên... waaruit een wierook waait die mij Verbijsterd staam'len doet een liefde-litaney... Vorige Volgende