Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 283]
| |
Nationaal of internationaal?
| |
[pagina 284]
| |
als de onze waarin de instrumentale muziek tot ongekenden luister is opgebloeid. Ook in ons land, waar al wat tooneel is lang niet zoo algemeen wordt gesteund als in het naburige Frankrijk en het stamverwante België, heeft het haar nimmer aan machtige beschermers en aan vrienden bij de massa ontbroken. De geschiedenis der Fransche Opera in den Haag, die der Duitsche Opera te Rotterdam, de aanhang dien de Italiaansche Opera bij ons vindt bewijzen dat voldoende. Wel moest de Duitsche Opera sedert een reeks van jaren den strijd om het bestaan opgeven, maar geheel van Duitsche Opera-kunst was men toch niet verstoken. De Wagner-Vereeniging te Amsterdam bleef met kracht voor Wagner propaganda maken en nu en dan kwamen Duitsche gezelschappen ons op meer of minder verzorgde opvoeringen van bekende werken en noviteiten vergasten - zoo herinner ik mij er een van Die Weisse Dame, merkwaardig door de omstandigheid dat zij een aria voor de heldin bracht, die... bij de Fransche opvoeringen van Boiëldieu's meesterwerk steeds werd weggelaten. In den allerlaatsten tijd is een ‘Duitsche Opera in Nederland’ vrijwel uit de lucht komen vallen. Is het de bedoeling van den ondernemer zich voorgoed bij ons te vestigen, dan kan het tijdstip voor dit experiment niet gelukkig gekozen worden geacht. Vermoedelijk had hij, toen daartoe besloten werd, den wereldoorlog niet voorzien, of niet gedacht dat die zou leiden tot een - het valt niet te loochenen - voor al wat Duitsch is minder vriendelijke gezindheid. De Fransche Opera heeft heel wat ‘ups en downs’ gekend. Er is zelfs een oogenblik geweest, dat was tijdens de directie-Desuiten, dat het seizoen niet ten einde kon worden gebracht, bij gebrek aan geld om den troep te betalen; dat een juist toen in ons land aanwezige Engelsche zangeres, de zeer geliefde Albani-Gye, een voorstelling moest geven om de kas te helpen vullen, en de Hollandsche Opera eenige avonden van Amsterdam moest komen om aldus het einde te kunnen halen. Onder den Belg Jozef Mertens braken wel betere dagen aan, ook uit een artistiek | |
[pagina 285]
| |
oogpunt, en deze duurden voort onder de volgende directies. Maar haar sfeer breidde zich niet naar verhouding van de uitbreiding der stad uit. Voor het jongere geslacht telde zij feitelijk al jaren niet mee. De oorzaak hiervan was dat van de Koninklijke Muziekschool een vrijwel exclusief-Duitsche geest uitging, wat ik altijd zeer heb betreurd. Ik trachtte de directie te bewegen voor elke voorstelling een aantal plaatsen tegen verminderden prijs beschikbaar te stellen voor leerlingen der Muziekschool, gelijk dat vaak geschiedde bij Fransche tooneelvoorstellingen door tusschenkomst van de Alliance Française, voor leerlingen van Gymnasium en Hoogere Burgerschool. Door gebrek aan overleg kwam hiervan echter niets en zoo groeiden honderde toekomstige musici op, geheel onkundig van het vele schoone van het Fransche repertoire, zonder een noot te hebben gehoord - of het moest zijn door tuin-, of tent-, of terras-potpourris - van werken als La Muette en Fra Diavolo, van Joseph en Egypte en Guillaume Tell, van Richard Coeur-de Lion en La Dame blanche, van Les Huguenots en La Juive, van Le Pré-aux-Clercs en Le Postillon de Lonjumeau, van zoogenaamde ‘traductions’ als Le Barbier de Séville. Niet lang geleden, het geval is te vermakelijk om het niet even te pas te brengen, werd hier voor een liefdadig doel, meen ik, Les Dragons de Villars opgevoerd, niet door de Fransche Opera, maar door een voor die gelegenheid bijeengebracht gezelschap van deels vak-artisten, deels amateurs, en daardoor kwam Maillart's bekoorlijke opera (die ook in Duitschland algemeen bekend is) tot kringen die zich anders geheel afzijdig houden van dergelijke ‘minderwaardigheden’. En bij die gelegenheid werd Les Dragons, nota bene in den treure gespeeld, die jaar in jaar uit voor debuten dienst deed, letterlijk.... ontdekt. Men dweepte er mee en waren de tijden anders geweest, misschien zou men nog tot meer ‘ontdekkingen’ zijn gekomen, en dan tevens tot deze, dat men zich ten onrechte afzijdig had gehouden en verkeerd had gedaan met het Fransche repertoire, als grootendeels versleten, schouderophalend voorbij te gaan. Wie weet of | |
[pagina 286]
| |
niet de bij ons heerschende anti-duitsche gezindheid de Fransche Opera ten goede zou zijn gekomen, gelijk zij reeds ontegenzeglijk in de concertzaal de Fransche muziek ten goede kwam, hadde zich niet bij de doorgaans latente, maar bij begrootings-weeën en subsidie-aanvragen periodiek tot uitbarsting komende oppositie in den Haagschen Raad tegen de ‘zedenbedervende’ theaterkunst, het verzet gevoegd van hen die zich kanten tegen het steunen der Fransche Opera door de Gemeente, terwijl men aan de Hollandsche tooneelgezelschappen, die in de laatste jaren hun tenten in de residentie hadden opgeslagen, dien steun onthield. Het laat zich aanzien dat de Gemeente zal zwichten voor den aandrang ten gunste der Hollandsche tooneelgezelschappen, maar tenzij men in beginsel besluite de handen geheel van de Opera af te trekken, zal deze wat het subsidiëeren betreft de bevoorrechte moeten blijven (omdat zij meer uitgaven met zich sleept) en zoo lang dat het geval is zal de Opera het, bij de thans bestaande strooming, hard te verantwoorden hebben, zoowel bij de vrienden als bij de vijanden van de theaterkunst. Niet lang geleden heeft haar voortbestaan aan een zijden draadje gehangen en al kan er in de twee jaren, waarmede de tegenwoordige directie haar concessie verlengd zag, veel gebeuren en verkeeren, ik zie den toestand vrij donker in. Onder deze omstandigheden en waar ook een ‘Duitsche Opera in Nederland’ thans veel oppositie te wachten heeft, zal men hun, die thans het initiatief namen tot oprichting eener Nederlandsche Opera, den lof moeten geven dat zij het juiste oogenblik daartoe kozen. Het tijdstip is zelfs nog gunstiger dan in 1913, toen door en na de onafhankelijkheidsfeesten al wat nationaal is opgeld deed. Eigenlijk is een Nederlandsche Opera nooit geheel van de baan geweest. Toen de heer V. d. Linden het bijltje moest neerleggen, vonden een aantal zijner artisten een onderkomen bij het gezelschap Pauwels en Kreeft. De Vereeniging tot bevordering der Muzikaal-Dramatische Kunst onder Cateau Esser ging tot daden over en gaf ons o.a. Deidamia van François Rasse en Tiefland van d'Albert. | |
[pagina 287]
| |
Inmiddels zat ook de Nederl. Opera-Vereeniging niet stil en na een concours voor libretto en een voor muziek, kwam zij met Agnete voor den dag. Sedert dien hoorde men van allerlei plannen en pogingen. Een te Nijmegen zetelend gezelschap ondernam het De Troubadour te geven. Er werd een comité gevormd om de opvoering voor te bereiden en te steunen van een opera Madelaine, waarvan de heer Jos. van Veen den tekst had ‘bedreven’ - het woord is nog veel te zacht voor dat onding - en waarvan de heer Sam Schuijer, opgegroeid in Fransche muziek maar bekroond voor eenige frissche Hollandsche liedjes, de muziek voor zijn rekening zou nemen: gelukkig (met het oog op den tekst) is het bij het plan gebleven. Ook hoort men niets meer van het voornemen om hier eenige opera-opvoeringen te geven buiten de zoogenaamde Coöperatieve Nederl. Opera om, die eenigen tijd geleden was gevormd en De Bruiloft van Figaro en Herbergprinses (van Jan Blockx) heeft vertoond. Zooals ik reeds schreef zijn de tijdsomstandigheden voor de nieuwe onderneming gunstig; want zoo de domme wereldoorlog over honderdduizenden namelooze ellende bracht, zij heeft tevens aan honderden, ook in ons land, aanzienlijke winsten bezorgd, en ik twijfel er geen oogenblik aan dat inzonderheid in de hoofdstad genoeg muziekvrienden zullen worden gevonden om de beweging te steunen - te meer omdat zij niet alleen onder nationale vlag, maar ook met een beslist anti-Duitsche strekking optreedt. Dit laatste is weliswaar ontkend, maar de feiten spreken. De kring waaruit de beweging voortkwam, het orgaan dat haar wereldkundig maakte, de naam van althans een der leden van het voorloopig comité, de sympathiebetuiging van leden der ‘Vaderlandsche Club’ op wier vergaderingen ‘over de verdrukking der Nederlandsche muziek ten bate der Duitsche gesproken is’ (sic), dat alles bewijst dat men met de Nationale of Vaderlandsche Opera, - want dezen naam zal de nieuwe instelling voeren - wel degelijk beoogt front te maken tegen de Duitsche kunst. Ik vind dat jammer; er is al strijd en verwarring | |
[pagina 288]
| |
genoeg en wij Nederlanders deden beter met kunst en politiek streng uit elkander te houden. | |
II.Wat verstaat men eigenlijk onder Nationale of Vaderlandsche Opera? Is het de taal waarin gezongen wordt, of zijn het de uitgevoerde werken die den doorslag geven? Is het alleen te doen om in het Hollandsch opera's te laten zingen die men reeds lang in het oorspronkelijk Fransch, Duitsch, of Italiaansch kent, of om werken te geven gedicht en getoonzet door landgenooten? Het eerste is nauwelijks aan te nemen en wat het tweede aangaat, op werken van landgenooten valt niet veel te rekenen. Het is niet de eerste keer dat ik dit onderwerp aanroer en ik moet mij zelf dus herhalen, met Sarcey tot verontschuldiging aanvoerend: ‘Je dis toujours la même chose, parceque c'est toujours la même chose’ - trouwens van andere zijde geschiedt hetzelfde. In de meer dan dertig jaren dat we Nederlandsche Opera's hebben is geen werk van een landgenoot opgevoerd dat levensvatbaarheid bezat, hoewel geen jaar bijkans verliep zonder dat er een proef werd genomen. Bij uitzondering, zooals bij Albrecht Beyling van Henri F.R. Brandts Buys, of Het Meilief van Martinus Bouman, kon men uit een muzikaal oogpunt van een belofte spreken, maar geen enkele bepaald geslaagde worp, noch dramatisch, noch muzikaal, kwam de geloovigen in een eigen muzikaaldramatische kunst verblijden. Het gaat natuurlijk niet aan dat op rekening te stellen van den minder gunstigen financiëelen toestand waarin het gezelschap-De Groot, of -Van der Linden verkeerde, en ik verbaas me over Marcellus Emants die boudweg schreefGa naar voetnoot1): ‘Laat men aan de Nederlandse opera een stevige financiëele grondslag geven en 't is te verwachten, dat onze dichters goede Nederlandse teksten zullen schrijven, dat onze komponisten er goede muziek bij zullen maken....’ Alsof het talent of het genie van dichter en componist afhangt van het meer of | |
[pagina 289]
| |
minder gevuld zijn van de kas des directeurs! Emants weet wel beter. Neen, de oorzaak van het ontbreken eener nationale muzikaal-dramatische kunst ligt in onzen volksaard, in ons gemis aan tooneelbloed. Wij hebben componisten die op instrumentaal gebied goed voor den dag komen, misschien even goed als menig buitenlander, maar iets eigens geven zij niet en op opera-gebied wagen zij zich niet. En nu blijf ik voor een Nationale of Vaderlandsche Opera onmisbaar achten een repertoire-kern van werken van landgenooten, desnoods vermeerderd met een stuk of wat Vlaamsche opera's wier levensvatbaarheid is gebleken. Met dit als eisch te stellen begaat men geen onbillijkheid ten gunste van de vreemde kunst. Een Fransche, een Duitsche, een Italiaansche Opera heeft een nationaal repertoire en zoo alle drie weleens werken annexeeren van vreemden bodem, niemand zal het hun euvel duiden, want de kern is en blijft toch nationaal - evenmin als men het zou afkeuren zoo een werkelijk Nationale Opera bij ons nu en dan ging leenen bij andere naties. Een geheel ander aanzien krijgt de zaak wanneer men zich tot vertaalde opera's wil bepalen. Er is terecht op gewezen dat ook de oorspronkelijke Fransche, Duitsche en Italiaansche operateksten verre van onberispelijk zijn, en dat men bij ons jaren lang, zonder zich er om te ergeren, in Fransche vertalingen van Italiaansche, of Duitsche vertalingen van Fransche werken analoge dwaasheden heeft geslikt, als die men de Nederlandsche Opera's heeft verweten en waardoor deze bij velen in discrediet raakten. Door de ervaring wijzer geworden zou men die fouten kunnen vermijden en door voor goed vertaalde librettos te zorgen een steen des aanstoots kunnen wegnemen. Maar feitelijk heeft de ondervinding ook geleerd dat, mits niet al te zeer tegen het muzikaal accent wordt gezondigd en de tekst waarvan men zich bedient niet al te plat, of dwaas klinkt, de overgroote meerderheid van het publiek zich zeer toegevend betoont en zich al heel weinig om het literair gehalte der librettos bekommert. En verder, dat zelfs de taal waarin gezongen wordt er niet veel toe doet. | |
[pagina 290]
| |
Dat laatste is voldoende gebleken uit den bijval die aan de Italiaansche Opera ten deel valt, en dat niet minder te Amsterdam dan in de residentie. Hier is nu een taal, die niet zooals Fransch en Duitsch tot de massa is doorgedrongen, een waarmee slechts kleinere kringen vertrouwd zijn. Toch stroomen de groote en kleine luyden naar Trovatore en Tosca. Vreemde talen zijn bij ons nimmer een beletsel geweest. Er zou inderdaad zeer veel te zeggen zijn voor een het Nederlandsch tot voertuig kiezende Opera, indien er redelijke grond was aan te nemen dat het bestaan daarvan aan den groei eener eigen muzikaal-dramatische kunst bevorderlijk zou zijn; de ervaring evenwel met de Opera's-De Groot en -Van der Linden opgedaan stemt hieromtrent tot twijfel. Duidelijker spreekt nog de ervaring in Denemarken verkregen, Denemarken waarop men zich steeds beroept omdat daar uitsluitend in het Deensch wordt gezongen. De oogst aan Deensche operas van beteekenis is uiterst schaarsch en de eenige Deensche opera-componist die over de grenzen kwam was Enna, van vaderszijde een Italiaan. In andere landen die evenmin als het onze een nationale muzikaal-dramatische school hebben voortgebracht, is het vrijwel gegaan als bij ons. Ook in Spanje en Engeland is de Italiaansche Opera steeds zeer welkom geweest en in Engeland, waar men jaren achtereen de proef heeft genomen met Engelsche Opera-gezelschappen, was de productie van nationale opera's al even gering als in ons land. | |
III.Uit hetgeen voorafgaat zou men de conclusie kunnen trekken dat een Nationale of Vaderlandsche Opera niet bepaald in een nationale behoefte voorziet (laat ik er nog even aan mogen herinneren dat de Opera-De Groot door een toeval werd geboren: het succes van een uit het Duitsch vertaalde operette) en ook, krachtens de opgedane ervaringen, niet zoo heel veel doet verwachten voor een eigen kunst; dat men derhalve van zekere zijde al te zeer den nadruk legt op het zingen in het Nederlandsch. Reeds | |
[pagina 291]
| |
in 1913 echter, toen door de opvoeringen van Agnete de opera-kwestie wederom ‘brandend’ was geworden, wekte ik er toe op te verwezenlijken wat toch voor velen een ‘hartewensch’ bleek te blijven, omdat ik toen de conjunctuur gunstig achtte. En daarom zie ik niet ongaarne dat men daartoe thans wil overgaan, naar het schijnt beter toegerust dan ooit te voren, kapitaalkrachtig en met een nieuw orkest waarvan de leiding aan Evert Cornelis zal worden toevertrouwd - wat op zich zelf reeds vertrouwen wekt. Aan het bijeenbrengen van voldoende orkestrale krachten valt niet te twijfelen en ook de noodige vokale krachten zullen wel te vinden zijn, zij het dan ook niet zonder een Belgisch contingent - ik denk hier bijv. aan Bertha Seroen, die vroeger tot de Vlaamsche Opera te Antwerpen behoorde. Reeds zijn de namen genoemd van den aanstaanden directeur der nieuwe instelling: Jef Judels, die als leider der Vlaamsche Opera gunstige antecedenten heeft, en van den aanstaanden regisseur: Henri Engelen, die het klappen van de zweep kent. Goede namen dus... en toch zou het misschien om meer dan éen reden de voorkeur hebben verdiend met geheel nieuwe mannen te beginnen: medewerkers niet door hun vroegere verbintenissen met analoge instellingen aan bepaalde opvattingen gebonden, gebonden ook door eerbiedwaardige banden, die allicht voor de nieuwe instelling belemmerend zouden kunnen worden. Want elk der beide heeren is gehuwd met een zangeres, die in de Nederlandsche Opera's een voorname plaats heeft ingenomen en... op een respectabel verleden kan bogen. A bon entendeur demi-mot suffit. Zoo zal men dan het volgend seizoen vier Opera's rijk zijn en nu kom ik tot hetgeen mij aanleiding gaf naar de pen te grijpen. Ik zou willen dat de vier Opera's zich vereenigden tot éene: een Internationale. Het denkbeeld is al vroeger geopperd en heeft o.a. bij Viotta steun gevonden. Men is het er algemeen over eens dat vertalingen, waarbij muziek en tekst elkander gruwelijk geweld moeten aandoen, minderwaardige surrogaten zijn. Het is waar, de toehoorder verstaat iets meer van een libretto in zijn eigen | |
[pagina 292]
| |
taal, dan van een in een vreemde taal, maar hier tegenover staat dat de muzikale stijl en uitdrukking van het werk door de vertaling moeten lijden. Is er een op zich zelf reeds nooit te overwinnen antinomie tusschen libretto en de muziek die daarbij werd geschreven, die antinomie wordt door de vertaling van dat libretto uit den aard der zaak aanmerkelijk verscherpt. De muziek wil heerschen en de taal verzet zich. Bie noemt de vertalingen ‘de ergste wraak die de muziek neemt op de eigenzinnigheid der taal. Zij hebben geleid tot een eindelooze reeks van zinverdraaiingen en taalverwringingen, die men literarisch niet voor mogelijk zou houden. De gebruikelijke vertalingen, in het bijzonder van nieuwe buitenlandsche werken, Carmen, Trovatore, Cavalleria, zijn martelingen voor het (Duitsche) spraakgevoel’Ga naar voetnoot1). En hij laat daarop dan volgen: ‘Zullen wij vreemde opera's in hun oorspronkelijke taal opvoeren? Het is gebleken dat dit in landen zonder een krachtige nationale Opera, zooals Engeland en Rusland, mogelijk is, dat het bij ons (Duitschland) echter slechts met het oog op gasten en bij uitzondering plaats heeft. Het zou de ideale toestand zijnGa naar voetnoot2). Nimmer zal, zelfs Hermann Levi nietGa naar voetnoot3), (iemand) een vertaling gelukken die het vreemde woord precies onder de gegeven melodie dwingt, en nimmer zal zich het vreemde idioom even harmonisch bij de gegeven muziek aanpassen. ‘Es hat sich die Poesie gegenüber die Siegesbewusstheit der Musik eine kleine aber feine und unglaublich wirksame Revanche bewahrt: sie hat in der nachdrücklichen Betonung einer guten Deklamation aus der in der Sprache schlummerenden Musik eine wache Musik geschaffen, die ihrer Heimat nicht mehr ganz untreu sein kann. Die schmelzende itali- | |
[pagina 293]
| |
enische Sprache hat ihrer Musik die Flügel der Freiheit gegeben, die französische weiche Sprache ihrer Musik den lyrischen Zauber, die harte und kräftige deutsche Sprache ihrer Musik den Explosionston und die Sehnsucht nach dem konsonantischen Orchester’. Een Internationale Opera dan, d.w.z. een die de vier verschillende opera's omvat, onder een hoofdleiding. Elk der vier zou zich zooveel mogelijk tot haar eigen repertoire bepalen, en de jongste, de Nationale, zou zich althans in de eerste jaren niet kunnen redden zonder in ruime mate van hare zusteren te borgen. Daar onze landgenooten in het algemeen vlug vreemde talen leeren zou het misschien mogelijk zijn ook aan de drie vreemde Opera's grootendeels zangers en zangeressen van eigen bodem te verbinden en datzelfde geldt van de koren. Zoo zouden een groot aantal landgenooten bij de Internationale Opera een bestaan vinden, terwijl men de verschillende werken voor het meerendeel in hun eigen idioom zou kunnen hooren. En door de vier Opera's voor gemeenschappelijke rekening te drijven zou er, zonder dat een heilzame naijver werd verstikt, een einde komen aan een onverkwikkelijke concurrentie.
Een plan zooals hier in groote lijnen werd aangegeven is niet in een vloek en een zucht te verwezenlijken. Er is zooveel aan vast, er zouden zooveel bezwaren en bedenkingen te overwinnen zijn, zooveel vooroordeelen op te ruimen en gevoeligheidjes te ontzien! Ook zou het lang niet gemakkelijk zijn de geschikte leiders te vinden, den arbeid zoo vruchtdragend mogelijk voor de kunst en tevens zoo voordeelig mogelijk voor de kas te verdeelen. Maar uitvoerbaar is het plan stellig en kwam het tot stand, dan zou men Oskar Bie gelijk geven. ‘Der ideale Zustand wäre es.’ P.S. Sedert dit werd gedrukt, is de ‘Nationale of Vaderlandsche Opera’ nog niet officiëel geconstitueerd; maar inmiddels is er reeds een nieuw ‘Nederlandsche Opera’ aangekondigd, waaraan o.a. de heer Engelen is verbonden. |
|