alles - wij wezen er reeds dadelijk op - immers verstaat onder haren strijd voor de ‘ideale rechten der menschheid’.
Is het wonder, dat Duitschland uitroept: nooit! Dan veeleer roemrijk strijdend ten onder gaan! Het beperkt zich op allerlei gebied, eet minder en eenvoudiger om den voorraad zoo lang mogelijk te doen strekken, belet of beperkt den uitvoer van wat in het land zelf noodig is of kan worden, vindt nieuwe voedingsmiddelen, nieuwe werktuigen, nieuwe grondstoffen of deze vervangende mengsels uit en richt zich met alle energie in op een oorlogstoestand, die jaren zou kunnen duren, vele jaren nog.
Daar wordt reeds gesproken van een Japansch smaldeel, dat in de Middellandsche Zee zou zijn verschenen, van de toenemende, door de Engelsch-Amerikaansche pers gevoede verbittering in Amerika tegen Duitschland en zijn duikbooten-plannen; Kameroen heeft het lot van Duitsch West-Afrika gedeeld gelijk Zuid-Afrika onder leiding van.... generaal Smuts op Duitsch Oost-Afrika aandringt.
Grootsche kamp, reuzenkamp van weerszijden, waarin alleen zegepraal te winnen is met onschatbaar en onherstelbaar verlies aan menschelijke kracht, aan menschelijke beschaving, aan menschelijk geluk, aan alles wat der menscheid dierbaar is.
Zou de terugkeer der bezinning nog lang moeten duren? Wij, hier in Nederland, in de Scandinavische landen, in Zwitserland, in Spanje en Portugal, zijn nog niet medegesleept in den noodlottigen maalstroom van krankzinnigheid, die Europa, de wereld overstelpt. Wee den dag, waarop die maalstroom ook ons zal grijpen, ook onze bezittingen, onze krachten, onze kinderen zal opeischen om ze te werpen in den onverzadigbaren bloedigen muil van den Leviathan! Nog staan wij. Laat ons toezien, dat wij niet vallen.
B