Onze Eeuw. Jaargang 16
(1916)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| |
In zake Nederlands neutraliteit
| |
[pagina 351]
| |
is mislukt en voegen hieraan van Fransch standpunt hunne opmerkingen toe met een openhartigheid, welke zij waarschijnlijk niet zouden hebben betracht, hadden zij geweten dat de groote oorlog zóó vlak voor de deur stond, òf - misschien kan men het ook zóó noemen, - met een luchtigheid, welke grenst aan naiveteit. Persoonlijk herinnert stellig menig Nederlander zich iets uit dat tijdvak. Zoo werd destijds de vriendschappelijke toenadering door de meesten alhier beschouwd als een uiting van de Vlaamsche taalbeweging en met sympathie begroet. Groot echter was de verwondering toen een Vlaming ons land rondging om tegen de door zekeren heer Baie uit Brussel aanbevolen toenadering te waarschuwen met de woorden: deze beweging is feitelijk een poging van Parijs uit om den Franschen invloed niet alleen in België maar ook in Nederland te versterken; zij is een streven naar eene ‘Entente franco-belge-hollandaise’, gericht tegen Duitschland; zij is franskiljonsch in merg en been. Er is iemand in ons land, die destijds van een beroemd auteur uit Parijs een verzoek ontving om in Nederland een anti-Duitsche agitatie te bevorderen. Ook heeft in die jaren de heer Outhoorn te Parijs in artikelen, welke in de Nieuwe Courant verschenen zijn, herhaalde malen op de Fransche agitatie gezinspeeldGa naar voetnoot1). En wat blijkt thans uit het boek van de heeren Lecomte en Levi? Niet minder dan elf bladzijden zijn daar aan de ‘entente hollando-belge’ gewijd. Met welgevallen spreken zijGa naar voetnoot2) over een samenwerking der Belgische en Nederlandsche legers, als ware deze de stille bijgedachte van de Hollandsch-Belgische Commissie, welke - zoo heet het - ‘in het openbaar’ (ostensiblement) slechts werkt ‘voor de economische en sentimenteele aaneensluiting der in 1830 gedivorceerden’. Edoch, dit erkennen de Fransche heeren, de kansen voor al dat fraais staan in 1913 slecht. | |
[pagina 352]
| |
De Nederlanders zijn er te koudbloedig voor. (‘Les Hollandais sont froids’). Telkens als wij (nl. wij, Franschen) de gelegenheid hadden Hollanders over de kwestie te spreken, hebben deze geantwoord dat de Belgen zich maar niet hadden moeten afscheidenGa naar voetnoot1). In België, - zoo heet het verder, - laat men meer en meer de hoop op een militair verbond varen, want België gaat een oorlog op eigen grondgebied tegemoet en Holland wil klaarblijkelijk zich niet daar vóórspannen. Holland is sterk onder den invloed van Germaansche denkbeeldenGa naar voetnoot2). De Hollanders, die men spreekt, geven allen hetzelfde antwoordGa naar voetnoot3): ‘wij vragen enkel vrede en rust; dit is het doel waarom wij ons versterken, en verder dan dit doel willen wij den blik niet slaan’. Neen, de Fransche schrijvers hebben in 1913 weinig hoop dat het met deze koude Hollanders gelukt, en vermelden dan ook de meening van zekeren heer Pierre Long: ‘Le seul pays avec lequel une entente ouverte serait praticable est la Belgique’. Hetgeen dezelfde heeren niet er van weerhoudt om met instemming een dagbladartikel aan te halenGa naar voetnoot4) over de manier om de Hollanders in het net te krijgen. In de vier kleine onzijdige landen (Zwitserland, België, Holland en Denemarken) moet een Bond gesticht worden, waarvan de leden ‘répéteront sans cesse aux contribuables le nom de l'autocrate ambitieux qui leur inflige de si lourdes charges et qui trouble si profondément la tranquillité de l'Europe à l'aube du XXe siécle’. Tot zoover de Fransche schrijvers. Twee opmerkingen dringen zich op. In de eerste plaats: het moet bevreemding wekken dat, hoewel zonder twijfel de Fransche avances in België menigmaal zijn afgewezen met een beroep op de neutraliteit, de auteurs van zulk eene afwijzing geen melding maken. Het ware hun plicht geweest. Mogelijk heeft vader- | |
[pagina 353]
| |
landslievend optimisme hen belet te erkennen dat hun vlieger niet altijd is opgegaan. Althans, dat men voor militaire bijbedoelingen eener te scheppen hartelijke verstandhouding zelfs in zekere Fransch-sprekende kringen van België tamelijk doof bleef, blijkt uit hetgeen ons door den Vlaming Rudelsheim in dit tijdschrift is bericht (jaargang 1907, IV, bl. 67). Deze heeft vermeld dat, hoe zonderling het ook moge schijnen, de Walen zich tegen deze aaneensluiting hebben gekant, en wel uit vrees voor vermeerdering van den invloed der Nederlandsche taal. Die Waalsche kringen hebben alzoo het vraagstuk enkel van taal-standpunt beoordeeld en hebben voor militaire overwegingen niets gevoeld. Het is voor het deerniswaardige België een gevaarlijk boek geweest, dit boek van Lecomte en Levi. Hier zijn allerlei krijgsplannen ontwikkeld, bijvoorbeeld hoe de Franschen met behulp der Belgen naar Keulen zouden doordringenGa naar voetnoot1). Ten aanzien van België was het een bedenkelijk bedrijf kalmweg het oordeel van den Franschen officier Chenet te vermeldenGa naar voetnoot2), dat de enkele samentrekking van Duitsche troepen te Malmédy (Duitsch grondgebied!) een bedreiging van België beteekenen zou, reden gevende om van Franschen kant in België door te dringen. Hebben de Fransche heeren een oogenblik gedacht dat hun boek aan den Duitschen generalen staf onbekend zou blijven? Mijn tweede opmerking is deze. Gelukkig voor Nederland dat hier de bevolking van meet af jegens de Ententeplannen een volmaakt koele houding heeft aangenomen, en dat men hier door geen zweem van instemming voet heeft gegeven aan allerlei buitenlandsche strategen, die plannen uitbroedden over de beste wijze om het Duitsche Rijk aan te vallen. Ja, er zijn wel eens plannetjes van dien aard aan buitenlandsche pennen ontvloeid, - zoo b.v. om bij Kampen een Engelsch leger te doen landen en dan, gesteund door Nederlandsche troepen, in Westphalen door te dringenGa naar voetnoot3) - maar dit door een Fransch hoofdofficier | |
[pagina 354]
| |
opgeworpen denkbeeld is nooit als ernstig opgenomen. Het is goed dat de Nederlanders op alle uitnoodigingen het eenige antwoord hebben gegeven dat aan onzijdigen past.
Om nog even terug te komen tot het boek, waarover dit opstel loopt: het is een aangrijpend, verschrikkelijk werk. Letterkundige verdiensten bezit het niet. Maar het bewijst zonneklaar hoe in 1913 sommige ingewijden zich bewust waren van de dreigende onheilen. Tal van krijgskundige onderstellingen worden hier opgeworpen en uitgeplozen, welke later een ontstellende verwezenlijking hebben gevonden. Zoo wordt er reeds gesproken over de samenwerking in het Noorden van Frankrijk tusschen generaal French en den generalissimus Joffre. Men is geneigd uit te roepen dat het voor de menschen het beste is de toekomst niet te kennen. |
|