| |
| |
| |
Buitenland.
Aan de oostelijke, zuidelijke en westelijke fronten niets bijzonders, ‘geen nieuws’, zeggen de dagelijksche officiëele berichten, behalve dan artilleriegevechten, plaatselijke bombardementen uit zee, lucht en land, torpedo's en mijnen, schermutselingen met handgranaten en dergelijke ‘onschuldige’ zaken. De Duitschers staan nog altijd bij Riga en Dünaburg, de Italianen voor de Isonzo. Maar op den Balkan zijn weder alle blikken gericht. Servië is in snellen loop zoo goed als geheel door de Centralen en Bulgaren bemachtigd en de Franschen, nu meer dan 100.000 man, met een toenemend getal Engelschen, nestelen zich vast in Saloniki en omgeving, te laat om Servië zelf te redden, terwijl zij van het gros van het Servische leger zijn afgesneden. Dit laatste staat op het punt, voorzoover het nog bijeen is, om, gelijk de regeering, het dapper verdedigde vaderland te verlaten en zich door Montenegro of door Albanië een weg te banen; in beide gevallen zal dit met groote bezwaren gepaard gaan, want Montenegro is in dezen wintertijd buitengewoon onherbergzaam en arm aan voedsel en de wraakgierige Albaneezen staan gereed om de wijkende Serviërs in de pan te hakken, tenzij de Italianen over Durazzo nog bijtijds willen of kunnen ingrijpen of het den Serviërs gelukt over half vijandig Grieksch gebied zich naar Saloniki door te slaan. Maar de verhouding der Entente tot Griekenland, dat bij Saloniki genoeg troepen verzameld heeft om desnoods de landingslegers der Entente in te sluiten, is alles behalve innig. Reeds begonnen de Engelschen en Franschen, om zich tegen eventualiteiten te dekken, de Grieksche kust met blokkade, den Griekschen handel met embargo te dreigen. Wat moet Griekenland doen? Sluit het zich bij de Entente aan, dan wordt zijn grondgebied dadelijk door de zegevierende Centralen, Bulgaren en Turken overstroomd; gaat het met dezen mede, dan offert het zijn handel op en ziet zijn kuststeden,
ja Athene zelf, aan bombardement van zee uit blootgesteld. En als de Serviërs
| |
| |
naar Saloniki komen, moet het hen dan interneeren? Of hen laten begaan? Het laatste zou schending van onzijdigheid zijn. Het staat er vrij wat erger voor dan Roemenië, dat beter in staat is om met zijn goed uitgerust leger zijn gewenschte onzijdigheid te handhaven en nog niet dadelijk in den strijd gemoeid is. Er zal iets zeer bijzonders moeten gebeuren om Griekenland te noodzaken aan de een of andere zijde partij te kiezen of wel het in staat te stellen nog onzijdig uit de moeielijkheid te komen. De aanvankelijk geheimzinnige reis van lord Kitchener naar het Oosten staat, zooals gebleken is, met dit alles in nauw verband. Hij bezocht Gallipoli, waar de bevelvoerder Monro, Hamilton's opvolger, tot opgeven der expeditie tegen de Dardanellen heeft geraden; Saloniki, waar hij met de generaals heeft overlegd; Athene, waar - let wel - de Italiaansche gezant bij zijn receptie wegbleef. Italië neemt over het algemeen een gereserveerde houding aan. Men spreekt ook van beweging, van opstand zelfs in Soedan, in Egypte, in Indië, waar het in ieder geval niet rustig is.
De teleurstelling in de landen der Entente neemt toe. Frankrijk en Rusland zwijgen, Italië doet vreemd, Engeland blijft koortsig en onrustig. Het aftreden van den Engelschen minister van marine Churchill heeft alom sensatie gemaakt, den man van de ongelukkige expeditiën naar Antwerpen en de Dardanellen, maar ook den man van Engeland's meesterlijke vlootorganisatie, die de Noordzee, den Oceaan en het Kanaal van vijanden heeft bevrijd, zij het dan ten koste van heel wat door mijnen en duikbooten vernielde Engelsche en neutrale koopvaarders. Kitchener's reis niet minder. Er is - dat is duidelijk - iets niet in orde bij de leiding van den krijg. Er ontbreekt eenheid en samenwerking - gewoon verschijnsel bij groote coalities. Zal de vorming van een specialen Engelschen oorlogsraad van enkele personen daarin verandering kunnen brengen, voor Engeland ten minste? Zal Kitchener of Joffre de leiding krijgen van het centraal oorlogsbestuur der geheele Entente? Er is reden tot twijfel, want, al lekt er niet veel uit, zooveel toch wel, dat tusschen de deelen der Entente niet geheel naar wensch en behoefte samenwerking is.
De Centralen daartegen staan met Turken en Bulgaren vast aaneengesloten onder de krachtige, energieke en beproefde leiding van het krijgshaftige Duitschland. Dat is een ontzaglijk voordeel aan dien kant. Dat alleen ook kan den strijd op vier fronten met succes aan den gang houden. En een groot voordeel is ook de thans voldongen verovering van Servië en het tot stand brengen
| |
| |
van de verbinding met Konstantinopel en daarover heen met Klein-Azië, waarover de weg naar het reeds onrustige Perzië, naar het gevaarlijk gelegen Egypte, naar het gistende Indië leidt. Van uithongering van Duitschland en Oostenrijk is geen sprake meer. Men lijdt er onder de duurte, men heeft er tijdelijk gebrek aan sommige zaken, aan vet vooral; men zucht er onder de moeielijk te verijdelen, maar schandelijke pogingen van opkoopers en leveranciers van levensmiddelen om door het verwekken van kunstmatige schaarschte de prijzen omhoog te drijven. Maar men leeft er op voor de behoeften betrekkelijk voldoende wijze. Wat reizigers in Duitschland en Oostenrijk treft, is niet zoozeer gebrek aan voldoende voeding, al eet men er meer om te leven dan om zich te vergasten, of wel gebrek aan geld, al is het kleingeld schaarsch, maar het ontzaglijk aantal verminkten, het droevig overwegende rouwgewaad. En dat treft reizigers in Engeland en Frankrijk evenzeer....
Het moorden gaat intusschen maar door, maar altijd door. Vredesgeruchten duiken nu en dan op maar verdwijnen weder even spoedig. Dat Duitschland en Oostenrijk op eenigszins aannemelijke voorwaarden gaarne vrede willen, blijkt dagelijks. Maar de Entente, of tenminste Engeland, wil absoluut niet; Rusland en Frankrijk, nog altijd min of meer hopend op zegepraal, toonen nog weinig neiging tot vrede, terwijl Italië ook nog eenige hoop schijnt te hebben om de bergmuren van de Alpen, waartegen het al maanden lang het hoofd stoot telkens weder, te doorbreken. Strijd tegen het Pruisische militairisme, strijd tegen het barbarendom, zoo klinkt het voortdurend van die zijde: wij strijden den strijd der beschaving, der vrijheid, wij offeren onze mannen voor de gansche wereld en hare hoogste idealen, voor de vrijheid der kleine natiën, en wie daaraan niet naast ons mededoet, verzaakt zijn plicht uit lafheid of eigenbelang. En van de andere zijde klinkt het even luide: wij strijden voor ons bestaan als natie, als staat, voor de vrijheid der zee, voor handelsvrijheid, tegen het alles en allen beheerschende Engeland, dat ons uit handels- en nijverheidswedijver van de wereldmarkt wil verdringen, dat onze economische vrijheid wil vernietigen om zelfs ongehinderd de wereldmarkt te beheerschen.
Is deze strijd er werkelijk slechts een om de ideale goederen der menschheid, zooals men ons van de eene zijde wil wijs maken? Is het er daarentegen een om de suprematie op de wereldmarkt, zooals men van de andere beweert? Als niet alles bedriegt, is ook
| |
| |
deze reuzenkamp, gelijk alles wat de wereldgeschiedenis oplevert, gemengd van karakter. Frankrijk strijdt niet alleen voor de idealen van recht en vrijheid en beschaving, maar ook om Elzas-Lotharingen, waarvan het ten onrechte beweert, dat het oud Fransch gebied is; want ieder weet, dat Lodewijk XIV en XV het land op allesbehalve rechtmatige wijze hebben verkregen, hebben bemachtigd en dat de bevolking er volstrekt niet van Franschen oorsprong is. Engeland strijdt niet alleen maar, zooals de leiders en wervers redeneeren, voor hoog zedelijke en menschelijke idealen maar ook wel degelijk, zooals sommigen hunner ronduit erkennen, om zijn suprematie als zeemogendheid, als koloniale mogendheid, als handels- en industriestaat, om zijn stoffelijke belangen dus, om tastbare voordeelen. Rusland is niet maar de onbaatzuchtige kampioen voor de ideale goederen der menschheid doch wil suprematie op den Balkan, vrijen doorgang door Bosporus en Dardanellen, fnuiking van den Duitschen geest in de Oostzee-provinciën, van den Poolschen, van den Finschen geest om zijn rijk in Europa meer en meer te consolideeren, te russificeeren, om de slavische volkeren onder zijn vaan te scharen; het wil staatkundige voordeelen. Italië verheelt geen oogenblik, dat het strijdt om de Irredenta, zoo mogelijk in den meest uitgebreiden zin, tot Dalmatië en Albanië toe, te voegen bij het moederrijk. Duitschland en Oostenrijk strijden ook niet zonder meer voor de vrijheid der wereld tegenover het machtige Brittannië, maar ook wel degelijk om tastbare redenen; het eerste om zijn bestaan als handels- en nijverheidsstaat en als rijk, het laatste om zijn voortbestaan zelfs, van alle kanten bedreigd, omdat het bij een nederlaag uiteen zou vallen.
Algeheele overwinning van een der beide partijen over de andere schijnt meer en meer uitgesloten. De Entente is wel verreweg de baas in getal van troepen en schepen, in geldvoorraad, in economische kracht; maar de Centralen winnen het in militair beleid, in eenheid van zin, in taaiheid van weerstand, strijdend om hun bestaan als staat, om hun bestaan zonder meer: men zal ze moeten verdelgen om ze te overwinnen - en dàt is hunne kracht, dàt vergoedt veel achterstand op ander gebied. Na anderhalf jaar van bloedigen kamp is dat een wanhopig onzeker resultaat. Hoe lang zal het nog duren, eer de Entente inziet, dat de vrede het eenige redmiddel is van den totalen ondergang der Europeesche maatschappij? Kerstmis nadert weder.....
Er zijn onder ons brave menschen van den Anti-Oorlogsraad, die meenen, dat het oogenblik gekomen is om de grondslagen te
| |
| |
leggen voor ‘une paix durable’, die als ‘programme minimum’ vaststelt: volle erkenning van het beginsel der nationaliteiten; volle handelsvrijheid in de koloniën; permanente Vredesconferentie met handhaving van het Arbitragehof, met een hof van internationale justitie en een internationalen Raad van onderzoek en verzoening; vermindering van wapening met opheffing van het buitrecht en goed verzekerde vrijheid der zee in oorlog en vrede; scherpe contrôle van de buitenlandsche politiek door de parlementen. Er moet gehandeld worden, roepen zij met luider stem. Dat is alles zeer schoon op papier maar als, als eenmaal vredesonderhandelingen worden geopend, zullen de grondslagen voor den vrede er wel een weinig anders uitzien. Zoowel het eerste als de beide laatste punten zullen wel de grootste moeielijkheden in de praktijk opleveren. Kwaad doen zulke programma's niet, evenmin als het Haarlemsche initiatief voor de samenstelling eener internationale politiemacht, maar heel veel werken zij niet uit: de beslissing ligt voorloopig op de slagvelden en als die werkelijke beslissing uitblijft - wat te verwachten is - dan zal er van dat alles weinig terecht komen, want in een dan te wachten compromis is voor al dat schoons weinig plaats en zal men tevreden moeten zijn met voorloopige schikkingen... tot op een nieuwen kamp, uit te vechten tusschen Engeland en Duitschland, de eigenlijke tegenstanders, ook in dezen krijg. In infinitum? Neen, er is niets, waaraan geen einde komt. Maar wanneer?
|
|