| |
| |
| |
Leestafel.
Elisabeth Barret Browning. Portugeesche sonnetten. Vrij bewerkt naar het Engelsch door Helène Swarth. Wereldbibliotheek onder leiding van L. Simons.
Ongetwijfeld is voor verreweg de meesten onzer landgenooten Elisabeth Barret Browning in de allereerste plaats de dichteres van Aurora Leigh, dat ondanks den uitnemenden bouw van zijne zuivere engelsche jamben en den rijken inhoud der in zijne verzen neergelegde levenservaring, naar het schijnt, in deze dagen ten onzent zijne snel verworven populariteit moet betalen met een tijdelijk vergeten. Ik weet niet, of de dichteres overigens hier te lande nog veel gelezen wordt, of het moest zijn in een enkel ‘bloemlezing-gedicht’ zooals dat aangrijpend-klagende
Do you hear the children weeping, o my brothers,
Ere the sorrow comes with years.
Dit evenwel is zeker, the sonnets from the Portuguese, deze in verdichte vormen gesluierde hartstochtelijke belijdenis harer liefde, zijn aan de meesten onzer onbekend gebleven, al zijn ze nu reeds een zestig jaren oud: toch zullen zij, meen ik ook in de vertaling, belangstelling wekken, omdat zij zoo treffend licht werpen op de verhouding van teedere en eerbiedige liefde die Elisabeth Barret aan Robert Browning verbond. Als poëtische cyclus is deze sonnettenkrans weliswaar wat éénkleurig, misschien ook is om blijvend te boeien de toon wat te persoonlijk en liggen de gebeurtenissen wat ver van ons af; toch dunkt mij dat de overzettingsarbeid van Helène Swarth - ik weet niet of het werk van ouderen of van recenten datum is - het karakter van het oorspronkelijke vrij zuiver weergeeft, al is een hollandsch sonnet altijd iets anders dan een engelsch. Mevrouw Swarth noemt haren arbeid eene vrije bewerking. Waarin die vrijheid bestaat, zal ieder die de sonnetten van Mevrouw Browning naast de hare legt onmiddellijk bemerken. Het is tot karakteristiek der beide dichteressen niet onnut, deze proeve met het inleidende sonnet te nemen.
| |
| |
I thought once how Theocritus had sung
Of the sweet years, the dear and wished-for years,
Who each one in a gracious hand appears
To bear a gift for mortals, old or young:
And, as I mused it in his antique tongue,
I saw, in gradual vision through my tears,
The sweet, sad years, the melancholy years,
Those of my own life, who by turns had flung,
A shadow across me. Straightway I was 'ware,
So weeping, how a mystic Shape did move
Behind me, and drew me backward by the hair,
And a voice said in mastery, while I strove:
‘Guess now who holds thee?’ ‘Death’ I said, but there
The silver answer rung: ‘Not Death, but Love’.
Deze versregels zijn door Helène Swarth aldus vertolkt:
Ik droomde hoe Theocritus bezong
De blij verlangde jaren, schoon en goed,
De stervelingen tredend te gemoet,
Elk met een milde gaaf voor oud en jong.
En, toen ik nadroomde in zijn taal, verdrong
Het éene beeld het andre in mijn gemoed.
En 'k zag mijn eigen jaren, weedom zoet,
Die over 't pad waar 'k weende en handen wrong,
Een donkre schaduw wierpen. - En gewaar
Werd plots ik Één die me in zijn armen bond
En achterover trok mij bij het haar.
En 'k hoorde een stem, terwijl ik hem weerstond,
- ‘Raad, wie u vasthoudt!’ - ‘Dood!’ zeide ik. ‘Voorwaar,
Niet Dood, maar Liefde!’ sprak zijn godemond.
Men ziet het, dit is eene vrije bewerking. De Nederlandsche dichteres heeft er haar eigen stempel op gedrukt. Hoe noode wij the silver answer ruilen voor den ‘godemond’, en the sweet, sad years, the melancholy years voor de ‘eigen jaren, weedom zoet’, die keuze kenmerkt de dichteres. Maar tegen het begin van de overzetting heb ik ernstiger bezwaar. Indien ik mij niet vergis gedenkt Mevrouw Barret Browning in de eerste woorden een paar regels van Theocritus, die zij niet vertaalt, doch herschept, ze uitbreidende in hare eigene gedachten. De oude dichter had gesproken van de Jaargodinnen die met zachte schreden den sterveling naderen, die het langzaamst zijn van alle onsterfelijken, vol verlangen verbeid door de menschen aan wie zij telkens wat nieuws brengen. Zeker zij zijn the sweet years, the dear and wished for years. Maar
| |
| |
de toon èn van het Grieksch èn van het Engelsch gaat verloren indien de met smart verbeide Horen ‘blij verlangde jaren, schoon en goed’ worden genoemd. Het komt mij voor dat hier Mevrouw Swarth te vrij in hare navolging is geweest, tenzij natuurlijk, wat ik niet weet, de Engelsche dichteres andere verzen van Theocritus dan de door mij bedoelde (Theocr. XV. 103 v.v.) op het oog heeft gehad.
K.K.
Prof. Dr. Ph. Kohnstamm. Warmteleer. Wereldbibliotheek onder leiding van L. Simons. Amsterdam. Maatsch. voor Goede en Goedkoope Lectuur.
(Het bleek mij) ‘dat de redactie niet van mij verwachtte een kort, schematisch overzicht van het geheele gebied der warmteleer, maar dat het geheel met haar inzichten strookte, wanneer ik mij beperkte tot slechts enkele groote problemen, maar deze dan ook zoo grondig behandelde, dat de lezer aan die problemen den aard der natuurwetenschappelijke methode en haar beteekenis voor het geheel onzer kennis zou kunnen leeren inzien... Wie verwacht, hier een beknopt antwoord te vinden op elke vraag op het gebied der warmteleer, of wie zou wenschen een uitvoerige beschrijving van proeven en van toestellen, waarmee die proeven worden genomen, zal dit boekje dientengevolge teleurgesteld ter zijde leggen;... Maar wie, zooveel mogelijk in algemeen bevattelijken vorm, zich wil laten inleiden in natuurwetenschappelijk denken en natuurwetenschappelijke methode, wie met behulp dier methode enkele der belangrijkste vraagstukken der natuurkunde wil zien behandelen, wie zich rekenschap wil geven, hoe door samenwerking van experiment en wiskunde die nauwkeurigheid en zekerheid verkregen wordt, waarop de natuurwetenschap met recht zoo trotsch is, wie tevens belang stelt in de vraag, waar de grenzen der aldus verkregen kennis liggen en wat de tot nu toe op dit gebied gewonnen uitkomsten beteekenen kunnen voor het geheel der wetenschap, die zal, naar de schrijver hoopt, niet geheel zonder winst kennis nemen van dit boekje.’
Op deze wijze geeft Prof. Kohnstamm in het voorbericht het doel aan, dat hem bij het schrijven van zijn boekje voor oogen stond. Dat iemand, die zoozeer het onderwerp beheerscht als hij, en die zich op heldere wijze weet uit te drukken, dit doel, dat hij zich zoo bewust heeft gesteld, zoo nabij mogelijk zou benaderen was te verwachten.
Er rijst bij mij alleen één bedenking bij het lezen van derge- | |
| |
lijke populair wetenschappelijke werkjes. En dat is deze: ‘Wie zijn de lezers?’ Ik zeg met opzet dergelijke populair wetenschappelijke werkjes, want er zijn verschillende soorten populaire wetenschap. De ouderwetsche soort ging uit in de richtig van de ‘vrije gedachte’. Dit was niet een manier van denken, maar van resultaat. ‘Vrije gedachte’ was ‘als je materialistisch en anti-christelijk bent’. Deze schrijvers bewezen weinig maar beweerden veel en verklaarden alles. Dergelijke populaire wetenschap was echt populair, maar niet wetenschappelijk.
Tegenwoordig heerscht een ander soort populaire wetenschap, ofschoon ook de oudere soort niet geheel uitgestorven is. Die nieuwere soort bestaat daarin, dat wetenschappelijke onderzoekers op allerlei gebied de wetenschappelijke inzichten, op het gebied van hun studie verkregen, aan een grooteren lezerskring trachten bekend te maken. Zij doen dat veelal op een sobere, consciëntieuze wijze. Er worden niet slag op slag verbluffende ‘vergezichten geopend’, maar de verkregen kennis wordt uiteengezet voor zoover zij gaat. Wat onbekend is, wordt onbekend gelaten.
Dergelijke populaire wetenschap moet aan de beoefenaars der oudere soort wel weinig belangrijk en zeer vervelend voorkomen. Zij is wèl wetenschappelijk. Maar is zij ook populair? Kan zij het zijn?
‘Begriffe ohne Anschauung sind lehr.’ Studenten krijgen de bij de begrippen behoorende ‘Anschauung’ op colleges en in laboratoria. De begrippen worden in de bedoelde populaire werken nauwkeurig genoeg uiteengezet; maar ontbreekt het den lezer niet aan de noodige ‘Anschauung’? Kan in het bestek van deze boekjes stof genoeg gegeven worden om de begrippen te vullen?
Dergelijke bedenkingen doen zich het meest gevoelen bij boekjes, die het hoogst zijn aangelegd. Daarbij is men het meest geneigd zich af te vragen: ‘kan dat hoog gestelde doel bereikt worden’? Ook bij Ovink's ‘Uren met Spinoza’ opperde ik bedenkingen in deze richting. Maar of zij gegrond zijn, kan natuurlijk alleen in de ervaring blijken. Zijn er inderdaad lezers? En slagen deze er inderdaad in zich de geboden stof eigen te maken? Mogen mijn bedenkingen door de ervaring worden gelogenstraft!
W.
S.A. Arendsen Hein. Variaties en erfelijkheid. Utrecht. A. Oosthoek.
Slechts iemand die door eigen studie van de hier behandelde theorieën op de hoogte was zou dit boek juist kunnen beoordeelen
| |
| |
en zou in de aangeroerde strijdpunten partij kunnen kiezen. Hier zij slechts vermeld dat de schrijver ook door tegenstanders gewaardeerd materiaal op zoölogisch gebied, dat op de door hem behandelde terreinen betrekking heeft, heeft bijeengebracht.
W.
Dr. H.Th. Obbink. Oostersch Leven. Tweede Deel. Nijkerk. G.F. Callenbach, 1915.
Met bekwamen spoed heeft Prof. Obbink het tweede deel van zijn Oostersch Leven op het eerste laten volgen. En evenals bij de lezing van het eerste deel trof het mij nu opnieuw, hoezeer wij behoefte hebben aan werk als het hier gegevene, en hoe Prof. Obbink juist de man is om het ons te schenken.
Langs allerlei wegen toch zijn we langzamerhand tot het inzicht gekomen dat wij den bijbel veel te veel tot een theologisch werk, tot een geleerdenboek hebben gemaakt, terwijl God hem ons heeft gegeven als volksboek, in de volkstaal, zich aansluitende aan de volksziel. Willen wij hem volgens dit juistere inzicht gaan lezen dan ontbreekt ons, Westerlingen, in de eerste plaats de noodige kennis van de Oostersche volksziel. En omdat dit boek hiermede ons in kennis tracht te brengen, doet het zulk voortreffelijk werk. Het ontsluit ons het Oosten met zijn vele symbolische volksgebruiken en ceremoniën, ons, Westerlingen, op het eerste gezicht zoo vreemd. Bij de bekende onveranderlijkheid van het Oosten kan de beschrijving van de tegenwoordige sociale toestanden verrassend licht verspreiden over vele bekende, doch duistere bijbelsche tafereelen. Menig hoofdstukje wordt zoo in den hoogsten zin suggestief. Ik denk aan dat van den Bloedwreker, aan dat over den Maaltijd, de Stadsbruiloft, de Dorpsbruiloft, doch ik zou ze allen kunnen opnoemen. Want die welke handelen over koop en verkoop, over de manier van groeten en iemand ‘bewierooken’, over de badceremonies zijn even belangrijk, terwijl de kleurige platen den tekst inderdaad verduidelijken. Laat ik liever eindigen met een korte aanhaling: ‘we zien hier (op de plaat) dat de gasten, een huis binnentredende, het hoofd gedekt houden, maar de schoenen uitdoen, precies andersom dan wij gewoon zijn. Noch om een meerdere te begroeten, noch bij het binnentreden van het heiligdom, zet de Oosterling zijn tulband af. Aan den anderen kant zal de Oosterling nooit bidden alvorens zijn schoenen uit te doen. Onze uitdrukking: “zet uw hoed af”, zou men in oostersche talen moeten vertalen: “doe uw schoenen uit”. Zoo vinden wij het dan ook meermalen. B.v. als Mozes den brandenden braambosch nadert,
| |
| |
klinkt hem een stem tegen: doe de schoenen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig land. Ex. 3:5; vgl. Hand. 7:33’. (bl. 96).
Prof. Obbink is nu juist de man om ons inzicht te geven in de Oostersche sociale verhoudingen en volksgewoonten, omdat hij aandacht en juisten blik heeft voor onze eigene. Bij de bespreking van het eerste deel wees ik reeds daarop, maar hier trof het mij weer telkens. Zoo illustreert hij de bijbelsche manier van noodigen tot de bruiloft met het plattelandsgebruik onzer oostelijke provinciën van den ‘bruidnoodiger’, die bij zijn mondelinge boodschap ‘vaak even goed zijn vaste noodigingsformule heeft als in het Oosten’ (bl. 202).
G.F.H.
|
|