Onze Eeuw. Jaargang 15(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 138] [p. 138] Verzen Door Martin Permys. Avondmijmering. Het leven is gemaakt van dag en nacht. Beide zijn goed voor mij; beide zijn groot. De dag: een reuzenleven, reuzenmacht; De nacht nog véél véél meer: een reuzendood. Het leven is gemaakt van dag en nacht. Het eerste zijn er vrouwen: blond en zwart. Beiden zijn godd'lijk. Ja, zoo is 't,... en goed. Want de eene is mooi, en de andre heeft een hart, En dat is ach! onmísbaar voor mijn bloed. En 't eene is blond en 't andre hoofd is zwart. Daar zijn ook mannen, breed van borst, en sterk, Die moeten werken. En dat doen ze graag. En als ik ook maar denk, en wil, en werk, Dan zegt zij weer: ‘dat's goed...’, zooals vandaag. Vandaag nog zei ze 't: ik ben jong en sterk. En 'k voel mij voor wijde geheimen staan, Zoo groot als zeëen, en zoo vreemd als nacht. 'k Heb nog maar weinig goeds en kwaads gedaan. 'k Heb nog maar weinig groots en kleins gedacht... Nu voel 'k me voor een zee-groot leven staan. [pagina 139] [p. 139] Meeuwen. Over 't water strijken meeuwen. Over 't zwarte zwaait het witte, Groot en luchtig, sierlijk zwierig, In een breede kringenwerv'ling. - Regenvogels, stormenvogels, Tuim'lend door de hagelkogels, Flikk'rend zilver op het luchtgrauw, Samenklappend, - openklappend. Drijvend op den stroom der stormen Met bewegelooze vlerken. - Drijvend op den stroom van 't water, Plotsling wonder-andre vogels: Nu de wieken zijwaarts plakken, Nu de onzichtbre klauwen sleepen: 't Zijn nu kleine sprookjeszwanen, Door een kinderhand gekrabbeld, Kalm, en zelfbewust der kalmte... ... Tot de wind weer hagel afschiet, En de kalme kinderzwaantjes Weer hun breede vleugels strekken, Samenklappen, - openklappen. 't zijn weer groote-menschen-meeuwen, Met hun haat'lijk krijschend schreeuwen, Schor van koû en nare natheid, Schril, als ouwe natte touwen. Dan, met ijdele oogen, dronken Van het wiegelen boven 't spiegelen, Zijn de drukke regenvogels Over 't water weer aan 't waaien... Kijk: de meeuwen over 't water... [pagina 140] [p. 140] De grachten. De grachten liggen te wachten Op wat er gebeuren wil. Als de tijd zoo effen en stil Sluipt 't water voort door de grachten. De dagen zijn niets, en de nachten, Het leven is dof als de dood. Het leven is koud en bloot. Het leven is zonder gedachten... Daar zijn geen woorden van klachten, Daar is geen verkwikkende traan, Het leven blijft roerloos staan... Ach! waarop wachten de grachten!... Vorige Volgende