Onze Eeuw. Jaargang 15
(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 469]
| |
De reactie der kracht
| |
[pagina 470]
| |
tieele kracht die, zoodra het noodig is, actueel kan worden, is macht niet bestaanbaar. Kracht nu is een der twee factoren in het wezen van het Leven zelf. Overal waar Leven is, is Kracht. En met de onweerstaanbare oerdrang van het Leven om zich te uiten, zich uit te breiden, zich te handhaven ten koste van het minder levende, gaat onverbrekelijk samen de beboefte der Kracht om het zwakke te overheerschen, aan zich dienstbaar te maken, het desnoods te vernielen, zich te vergrooten ten koste van het zwakkere. Wat sterk is, is goed en behoort te leven; wat zwak is, heeft alleen recht van bestaan voor zooveel het aan de Kracht ontsnapt. Zoo is de ijzeren wet der natuur die wij, in haar schuldlooze onmeedoogendheid, dagelijks in alles kunnen waarnemen, in het leven der planten die elkaar verdringen en verstikken zoowel als in dat der dieren die elkaar vernielen en verteren. Zoo is het thans, zoo was het sinds het ontstaan van het Leven op aarde en zoo zal het wel altijd wezen. Recht en Medelijden zijn postulaten van de cultuur; zij ontbreken volstrekt in de natuur, waar alleen dat ‘Recht’ heerscht dat het tegendeel ervan is en dat men bestempelt met den ironischen naam van ‘het recht van den sterkste’. Zoo onverbiddelijk, zoo meedoogenloos is de natuur, zulk een reusachtig altaar waarop elke seconde milliarden zwakkere wezens geofferd worden aan de Kracht, zoozeer is zij een voortdurende apotheose der Kracht, een onophoudelijk aanbidden van de Kracht in even gestadig afstooten van het zwakke, dat zij gansch en al reeds lang uitsluitend zou hebben bestaan uit specimina van de opperste Kracht - indien niet de verborgen Wijsheid die uit haar spreekt, de éindelooze verscheidenheid van haar soorten had behouden, haar, in die verscheidenheid, in evenwicht had verzekerd, door aan het zwakke een beschermer te geven: het Aantal. Hoe kleiner en weerloozer, des te grooter vinden wij, als regel, in de natuur de individuen in aantal. Hoe grooter en sterker, des te minder is de vruchtbaarheid. En zoo blijft, in de natuur, in den dagelijkschen strijd van allen tegen allen, alles (of bijna | |
[pagina 471]
| |
alles) in stand - als men maar alléén op de soorten let. De soort alleen is in de natuur wat waard, het individu is nietsGa naar voetnoot1). Er is dus, in de natuur, tot het in stand houden van de verscheidenheid der soorten (waarvan er nochtans een groot aantal verdwenen en andere nieuwe weer ontstaan zijn) een evenwicht tusschen twee factoren: de individueele Kracht bij de sterke soorten en de massa der zwakkeren. Ontbrak de tweede factor, dan zou men, gelijk gezegd, al lang leven in een natuur waarin de eindelooze verscheidenheid had plaats gemaakt voor het monotone alléénbestaan van één soort: de sterkste. Ontbrak de tweede factor, waren de velen even sterk als de weinigen, dan ware de aarde al sedert eeuwen onbewoonbaar voor andere wezens dan vliegen, muggen, rupsen, enz., die door hun aantal alles zouden hebben overwoekerd. En zoo staat, tegenover de Kracht, het Aantal, tegenover de destructie de generatie, en tegenover de dagelijksche milliardenholocausten van het zwakke de dagelijksche milliardengeboorte van het zwakke (niet te verwarren met het zieke dat in de Natuur geen beschermer heeft in den vorm van het Aantal of iets dergelijks en dan ook met het stigma van absolute ondeugdelijkheid is geteekend). Maar heel dat evenwicht wordt bereikt zonder een zweem van Recht of van Medelijden. Deze twee kent de natuur nergens. Zij is rechteloos en harteloos. Benevens on-economisch. Het Leven brengt milliarden voort - om eenige duizenden ervan te behouden. De rest is... levensafval.
* * *
Van dit natuur-evenwicht tusschen Kracht en Aantal | |
[pagina 472]
| |
vindt men in het menschdom - dat in zijn geheel slechts één soort omvat - maar een zeer onvolkomen beeld. Wel treft men, in de geschiedenis der menschheid, tal van voorbeelden aan, waarin de meerdere Kracht der individuen (kracht in geestelijke of in lichamelijke eigenschappen) van het eene volk te stellen is tegenover het grootere aantal aan individuen bij het andere (zoo de Grieken tegenover de Perzen, de Romeinen tegenover de Barbaren enz. en in bijna alle koloniale oorlogen de Europeanen tegenover de inboorlingen) maar zeer vaak is ook het tegendeel waar te nemen en bevindt zich de superieure Kracht niet tegenover, doch aan de zijde van het superieure aantal. Ware het anders, waren van de variëteiten (de volken) in de menschelijke soort steeds de zwakkere de talrijkste, en de sterkere de kleinste in aantal, dan zou, binnen in de menschheid, hetzelfde evenwicht heerschen als er, in de rest van de natuur, tusschen de soorten onderling heerscht. En het ethnografische beeld van het menschdom zou, in den loop der eeuwen, betrekkelijk even weinig verandering hebben ondergaan als het zoögrafische beeld der dierenwereld en als het botanische beeld der plantenwereld. Maar zoo is het niet. Tusschen de variëteiten van de mensch-soort bestaan op verre na niet zulke groote verschillen van individueele kracht en van vruchtbaarheid als tusschen de soorten in de dierenwereld en in het plantenrijk - juist doordien men slechts met variëteits-, niet met soortsverschillen te doen heeft. Tusschen de mug waarvan de soort door haar aantal blijft voortbestaan en de zwaluw die de mug ophapt, is ongeveer niet meer overkomst te vinden dan dat ze beide vliegen. Maar tusschen de Denen die de Noren onderwierpen of tusschen de Russen die de Polen overheerschen, is véél meer overeenkomst dan verschil, moet men de verschillen zoeken. Vandaar dat, in den ouderlingen strijd der menschelijke variëteiten, het Aantal misschien even vaak aan denzelfden kant met de Kracht streed als daartegenover en zeker niet als regel een normaliseerend tegenwicht vormt dat het beeld der menschheid betrekkelijk constant kon houden. De Neder- | |
[pagina 473]
| |
lander is noch in intellectueele, noch in physieke Kracht de meerdere van Duitscher, Engelschman of Franschman. De Zwitser, de Belg, de Deen evenmin. En wanneer deze kleine volken ook al de intellectueele meerderen van de Russen mogen zijn, zoo is daarmee niet gezegd dat die meerderheid geldt voor de som der geestelijke eigenschappen. En dientengevolge is, ter beoordeeling van de bestaanskracht der volken, het Aantal zelfs vaak de voornaamste bepalende factor. ‘Zwak’ en ‘klein’ (d.w.z. klein in aantal) is, ten aanzien van de naties, haast synoniem geworden. Vormt dus het Aantal, binnen het kader der menschheid, geen tegenwicht tegen de Kracht, ook een ander element, dat haast specifiek is voor het leven van het menschdom of althans daarin veel sterker optreedt, het verschijnsel der massale degeneratie (hier dus in den vorm van nationale degeneratie) werkt niet als tegenwicht tegen de kracht. Want het tast volstrekt niet alleen de talrijkste volken aan doch vertoont zich, eer meer dan minder, ook bij de kleine naties. Althans wanneer deze laatste niet meer in opkomst zijn.
* * *
Maar de menschheid heeft, tegen het absolutisme der Kracht, allengs een tegenwicht gevonden buiten de natuur, namelijk in een paar factoren die tot ontwikkeling zijn gebracht door de cultuur. Deze factoren zijn: het Recht en het Medelijden. De natuur kent die twee, zooals ik reeds deed opmerken, in 't geheel niet. Men vindt ze, als regel, ook niet bij wilde volksstammen op den laagsten trap van ontwikkeling en ze zijn dan ook niet onontbeerlijk als elementen van samenleving in 't algemeen. Samenleving vergt orde maar die orde behoeft niet noodzakelijk een rechtsorde te zijn; het ‘gezag’, dat wil zeggen de macht, dat wil weer zeggen de Kracht, is volkomen voldoende om, zij 't ook op gansch willekeurige wijze, een samenleving in orde te houden. Menige streng absolutistische gemeenschap is trouwens, althans voor eenigen tijd, beter bestuurd geweest | |
[pagina 474]
| |
dan een republikeinsche rechtsgemeenschapGa naar voetnoot1); op menige Zuid-Amerikaansche katoenplantage hebben de zaken beter geloopen maar hebben ook de slaven het beter gehad dan het ging na den vrijheidsoorlog, toen die zelfde plantages moesten worden bestuurd naar de regelen eener rechtsgemeenschap van vrije mannen. Trouwens, dat de slavernij en de lijfeigenschap instituten zijn geweest die ook wel hun goede zijde hadden, wordt thans door de meeste geschiedschrijvers erkend, ook al zouden ze die instituten niet terug wenschen. Recht en Humaniteit zijn dus beschavingsproducten. Dat wil waarlijk niet zeggen dat er geen beschaving is zonder Recht en Humaniteit. De geschiedenis wemelt van voorbeelden die toonen dat ook op een hooge trap van beschaving en zelfs in naam van de eene of andere ‘hoogere’ beschaving, gruwelen zijn begaan en het recht is miskend precies als bij onbeschaafde volken. ‘Through Mediaeval Europe’, zoo merkt Spencer op (blz. 238 van zijn Principles of Sociology, Deel II), ‘political offences and religious dissent, brought on men carefully devised agonies equalling if not exceeding any inflicted by the most brutal of barbarism’. Waarbij hij dan nog een staaltje aanhaalt van moderne Engelsche wreedheid (ontleend aan de Times) dat hem aanleiding geeft tot een bitter sarcastisch commentaar op ‘Christian virtues, uttered by exploding shells’. Het betrof namelijk een paar geheel open, weerlooze steden die werden platgeschoten waarna de te velde staande oogst werd verbrand. De steden waren echter niet gelegen op de kust van Engeland maar op die van Afrika, de commandant der scheepskanonnen was geen Duitscher maar een Engelschman en degene die aan den wal heerschte was geen Koning van een machtig Europeesch rijk doch een microscopisch negerkoninkje wiens eenige misdrijf hierin bestond dat hij, den Engelschman niet recht vertrouwend, weigerde aan boord te komen. Maar, al is er dus ontzaglijk veel ‘beschaving’ met | |
[pagina 475]
| |
miskenning van Recht en Humaniteit, toch zijn deze wel producten der beschaving. Men vindt onder de wilde volksstammen er een aantal van volkomen vreedzamen aard, afkeerig van geweld en dit uitsluitend gebruikend als ze worden aangevallen. Doch veel grooter is het aantal der min of meer nog in den natuurstaat levenden bij wien, zoowel in de onderlinge verhouding der individuen als naar buiten, tegenover andere stammen, Recht en Medelijden in 't geheel niet of in slechts geringe mate zijn te vinden en geen ander recht wordt erkend dan dat, wat in de natuur heerscht: het ‘recht’ van den sterkste. Een betrekkelijke inhumaniteit acht Spencer dan ook, althans voor de eerste stadiën der beschaving, bepaald noodzakelijk en hij schrijft (op de reeds aangehaalde blz. 238): ‘Onder primitieve volksstammen is het veeleer de ruwere dan de zachtere die slaagt in het vestigen van sociale beginselen en gedurende verscheidene opvolgende stadiën van ontwikkeling zijn de meest gewetenlooze agressie naar buiten en wreede dwangmaatregelen naar binnen de gewone gezellen geweest van staatkundigen vooruitgang. De menschen die de hooger georganiseerde gemeenschappen hebben gevormd, waren aanvankelijk, en bleven nog lang daarna, niets anders dan de sterkste en slimste wilden en zelfs heden ten dage blijkt het dat ze, zoodra de invloeden wegvallen waardoor hun gedragingen oppervlakkig werden veranderd, nog steeds niet veel beter zijn’. Men vindt hier, bij den Engelschen philosoof, de bevestiging en de paraphrase van het epigram des Duitschen wijsgeers (Nietzsche): ‘Die Schaffenden Nämlich sind hart’. En ook Spencer, die niet gelooft aan de noodzakelijkheid van den oorlog voor alle tijden, toont herhaaldelijk het groote nut in te zien dat de oorlog als evolutie-factor heeft gehad. ‘Without universal conflict’, zoo zegt hij o.a. op blz. 240 van het aangehaalde deel, ‘there would have been no development of the active powers’. * * * Kracht dus, in de menschheid evenals in de rest van | |
[pagina 476]
| |
de natuur, de generator en regenerator van alle leven. Kracht, in de menschheid anders dan in de natuur, aanvankelijk de eenige levensfactor, zonder tegenwicht. Daarna komen allengs, in de menschheid, ook weer anders dan in de natuur die haar krachtstegenwicht in het Aantal heeft, Recht en Medelijden op als tegenwichten, voortgebracht door de cultuur. Hoe dat nu is geschiedt, welke de data van het ontstaan en de ontwikkeling van Recht en Medelijden zijn, moge hier blijven rusten omdat het voor deze beschouwing slechts bijzakelijk belang heeft en haar te zeer eenzijdig zou doen uitdijen. Ik wijs er dus slechts op dat het hoofdmoment ligt in de evolutie der beoordeeling van Recht en Medelijden tegenover Kracht, niet in de mate van hun geestelijke aanwezigheid. Het is zeer wel mogelijk dat wij eigenlijk, wat ons diepste wezen betreft, nog niet zoo heel veel rechtvaardiger en menschelijker zijn geworden dan de primitieve volken, maar wij houden ons in elk geval gaarne zoo, alsof wij het wèl zijn en toonen daardoor, het Recht en het Medelijden hooger te stellen dan de primitieve volken over 't algemeen het deden.. voor zoover die reeds tot het bewustzijn van deze twee waren gekomen. Want het overheerschen van den zwakke door den sterke werd aanvankelijk ook door den overheerschte als iets van zelfsprekends gevoeld. Thans nog zijn er wilde volksstammen die er niets van begrijpen wanneer een hunner, die in handen van een blanke valt, niet wordt gedood of als slaaf weggevoerd. Zij leven nog zoozeer in de natuursfeer, dat elke andere beperking van de Kracht dan door het Aantal hun bevattingsvermogen te boven gaat. En zoo zijn er ook nog stammen die het Medelijden zoo weinig kennen dat zij zich den buik vast houden van 't lachen om het gespartel van een hunner die door een wild dier wordt weggesleurd. Rudimenten van dit naïve oergemis aan Medelijden treft men trouwens in den loop der geschiedenis telkens weer aan: in de openbare christenmoorden bij de Romeinen, in de ketter-autodafé's en de publieke martelingen van lateren tijd, in de koelbloedige nieuwsgierigheid waarmee, thans nog, het vol- | |
[pagina 477]
| |
trekken van doodvonnissen door sommigen wordt bijgewoond. Maar ons oordeel is gewijzigd; het heeft zich afgewend van het absolutisme der Kracht, door de gelijkwichtigheid van Kracht en Recht (plus Medelijden) henen naar een punt waarop Recht en Medelijden (altijd: in het oordeel, niet steeds in de praktijk der menschheid) reeds staan boven de Kracht. De data van deze ontwikkeling laat ik, gelijk gezegd, rusten, evenals de oorzaken ervan. Doch wat de laatste belangt mag men, dunkt mij, wanneer men let op de aanwezigheid van een tegenwicht tegen de Kracht in de natuur (het Aantal) dat in de cultuur ontbrak, als zeer waarschijnlijk aannemen dat de menschheid, bij het voortschrijden der cultuur, steeds sterker het gemis van een dergelijk tegenwicht heeft gevoeld en, bij het ontbreken van een biologisch tegenwicht, instinctmatig een moreel heeft gevormd. Zoo kwamen, doordien de menschheid het natuurtegenwicht tegen de Kracht mist, de begrippen van Recht en Menschelijkheid op als cultuurtegenwichten. Gelijk men steeds ziet dat het Leven, hetzij in den natuurhetzij in den cultuurstaat, zichzelf wel weet te helpen aan de vervulling van instinctbehoeften.
* * *
Recht en Medelijden dus cultuurtegenwichten tegen de Kracht. Doch, omgekeerd ook: de Kracht natuurtegenwicht tegen Recht en Medelijden. Çiwa kan niet zonder Vishnoe, Vishnoe bestaat niet zonder Çiwa. En beiden zijn in Brahma één. Dit nu is mijns inziens meer en meer, vooral in de laatste honderd jaren, uit het oog verloren. In de negentiende eeuw hebben de voornaamste tendenzen in de geestelijke ontwikkeling der menschheid convergeerend gewerkt in de richting van Recht en Medelijden; het liberalisme en rationalisme die uit de Fransche Revolutie voortkwamen en de rechten van den mensch propageerden, het christen- | |
[pagina 478]
| |
dom met zijn leer van medelijden, het socialisme met zijn internationale ideologieën, en heel de vlucht van altruïstische, humanistische, pacifistische, uit Recht en Medelijden gesproten idealen die daarin mee is opgevlogen - dat alles, hoezeer ook verscheiden van pluimage, was één in dit wezen: afkeer van Kracht, verheerlijking van Recht en Medelijden. Deze eenzijdigheid moest zich wreken. De menschheid, vergetend dat zij behalve cultuurproduct óók, en primair, natuurproduct is, dat zij tegenover Recht en Humaniteit de Kracht niet missen kan die de oerfactor is van alle leven, óók van het hare, moest een opstand ondervinden van hare natuurinstincten tegen haar cultuuridealen. In allerlei meer verholen uitingen - op 't stuk van sport, op economisch gebied - trachtte reeds lang de Kracht haar plaats als gelijkwaardige van Recht en Medelijden te herwinnen, zonder daarin geheele voldoening te vinden. Totdat eindelijk, uit het diepste oerinstinct der menschheid, deze oorlog uitbarstte uit behoefte aan krachtsuiting, als de Reactie der Kracht tegen de overheersching van Recht en Medelijden, evenals de Napoleontische oorlogsperiode een reactie was van de Kracht tegen de decadentie van het laatst der achttiende eeuw. Zoo zie ik het. Maar zoo is het ook gezien door een ander, door een Ziener van dezen tijd, iemand ook wiens universeele geest wijd open staat voor alle internationalistische stroomingen van dezen tijd en die in zijn werken getoond heeft, hoog boven elk bekrompen chauvinisme te staan. Ik bedoel Romain Rolland. In het laatste deel (La Nouvelle Journée) van zijn prachtigen, het moderne geestesleven omvattenden cyclus Jean Christophe, schrijft hij (op blz. 221 en 222) de volgende woorden waarmee hij den geestestoestand van Europa en in 't bijzonder van Frankrijk teekent in het begin der twintigste eeuw:
‘Et voici que la Force s'était réveillée, au coeur même | |
[pagina 479]
| |
du Droit; et elle ressurgissait, dans sa fauve nudité. La génération nouvelle, robuste et aguerrie, aspirait au combat et avait, avant la victoire, une mentalité de vainqueur. Elle était orgueuilleuse de ses muscles, de sa poitrine élargie, de ses sens vigoureux et affamés de jouir, de ses ailes d'oiseau de proie qui plane sur les plaines; il lui tardait de s'abattre et d'essayer ses serres. Les prouesses de la race, les vols fous par-dessus les Alpes et les mers, les chevauchées épiques à travers les sables africains, les nouvelles croisades, pas beaucoup moins mystiques, pas beaucoup plus intéressées que celle de Philippe-Auguste et de Villehardouin, achevaient de tourner la tête à la nation. Ces enfants qui n'avaient jamais vu la guerre que dans des livres n'avaient point de peine à lui prêter des beautés. Ils se faisaient agressifs. Las de paix et d'idées, ils célébraient ““l'enclume des batailles””, sur laquelle l'action aux poings sanglants reforgerait, un jour, la puissance française. Par réaction contre l'abus écoeurant des idéologies, (ik cursiveer - E.) ils érigeaient le mépris de l'idéal en profession de foi. Ils mettaient de la forfanterie à exalter le bon sens borné, le réalisme violent, l'égoisme national, sans pudeur, qui foule aux pieds la justice des autres et les autres nationalités, quand cela est utile à la grandeur de la patrie. Ils étaient Xénophobes, anti-démocrates, et - même les plus incroyants - prônaient le retour au catholicisme, par besoin pratique de ““canaliser l'absolu””, d'enfermer l'infini sous la garde d'une puissance d'ordre et d'autorité. Ils ne se contentaient pas de dédaigner - ils traitaient en malfaiteurs publics les doux radoteurs de la veille, les songe-creux idéalistes, les penseurs humanitaires’. Ziedaar de diagnose, niet van de Duitsche mentaliteit door den eenen of anderen Duitschen krachtsapostel, maar voornamelijk van de Fransche mentaliteit door een breeddenkenden, wereldwijzen Franschman wiens verlangens uitgaan naar een Fransch-Duitsche toenadering, wien het pacifisme allerminst vreemd is en die dan ook den zooeven geschetsten geestestoestand van het opkomende geslacht | |
[pagina 480]
| |
in Frankrijk qualificeert als ‘les brutales doctrines de l'Action française’Ga naar voetnoot1). Wanneer men een zoo juiste en scherpe diagnose als de straks aangehaalde heeft gelezen, (en in een ouder deel van denzelfden cyclus, Dans la Maison, vindt men een even treffende analyse van de koortsstemming vlak vóór een oorlog) verbaast men zich er nauwelijks meer over wanneer dezelfde pen een even juiste prognose blijkt te schrijven en men op blz. 247 en volgende een voorspelling van dezen oorlog aantreft die, twee jaar vóór de uitbarsting geschreven, precies zoo is uitgekomen. Maar wel verhoogt zulk een proef op de som de waarde die men dan nu ook te meer aan de diagnose toekent. Zij leert ons, deze diagnose, (of behoorde althans ons te leeren) geen pessimistisch wanhopen aan de realiteit der idealen van Recht en Humaniteit. Maar het erkennen, | |
[pagina 481]
| |
daarnaast, van de realiteit der Kracht die wij te veel hadden miskend. Wij hadden ongeveer vergeten dat Recht zonder Kracht geen grond heeft onder de voeten, een lichaam is van vleesch zonder been, een illusie die nooit verwezenlijkt kan worden. Recht heeft immers, om realiteit te zijn, altijd de Kracht noodig als uiterste middel om zich te doen gelden al ware 't maar tegen één enkelen spelbederver. Zoo kan de best geordende rechtsgemeenschap met de meest ordelievende burgers niet zonder - politie. En zoo zal alle internationale recht een min of meer fraaie, maar gevaarlijke, luchtspiegeling blijven zoo lang er niet een sanctionneerende macht voor wordt gevonden. Dat wil zeggen: zoo lang men niet erkent dat Recht zonder macht, d.i.: zonder Kracht, d.i.: zonder geweld - een leege phrase is. Onze internationale rechtsgeleerden en onze pacifisten en internationalisten zijn in de zaak, die zij voortstuwden, niet mis geweest maar wel in het tempo en in de richting van hun beweging. Ze zijn op hol geslagen in het reglementeeren en decreteeren en codificeeren... terwijl ze verwaarloosd hadden, de meest elementaire macht te scheppen die in staat was om ook maar één enkel van al die schoone artikelen van Recht en Humaniteit tegen den eersten den besten overtreder te handhaven. Er is veel te veel gecodificeerd en gereglementeerd en gedecreteerd evenals er veel te veel is gehumaniseerd, veel te veel gezonde humaniteit in ongezonde sentimentaliteit is omgezet (want sentimentaliteit is even slecht naar den eenen kant als wreedheid naar den anderen en het eene exces lokt het andere uit). En er is dientengevolge een reactie van Kracht gewekt die heel dat kaartenhuis van voorbarige kamergeleerdheid, geïllumineerd met lichtjes van zoet-rose sentimentaliteit heeft weg- en uitgeblazenGa naar voetnoot1). En de sentimenteele excessen | |
[pagina 482]
| |
van Humaniteit hebben nu dan ook, in dezen oorlog hun tegenhangers gevonden in ruwe excessen van Kracht die wel terecht verontwaardiging maar helaas geen verklaring hebben gevonden als zoodanig.
* * *
Moet deze krachtsreactie stemmen tot wanhoop? Neen, maar tot wat bescheidenheid en wat geduld. Op een andere plaats van hetzelfde boek van Rolland (blz. 280-282) vindt men, over de mentaliteit van het jonge Frankrijk (welke die was van het overgroote deel van Europa), een gesprek tusschen Emmanuel, die somber is gestemd door het erkennen van die gezindheid, en Jean Christophe, die er overheen en verder ziet. Emmanuel zegt: ‘Tout ce magnifique héritage de l'idéalisme français, - cette foi dans la Liberté, qui eut ses saints, ses martyrs, ses héros, cet amour de l'humanité, cette aspiration religieuse à la fraternité des nations et des races, - avec quelle aveugle brutalité ces jeunes gens le saccagent! Quel délire les a pris de regretter les monstres que nous avions vaincus, de se remettre sous le joug que nous avions brisé, de rappeler à grands cris le règne de la Force, et de rallumer la haine, la démence de la guerre dans le coeur de ma France!’ ‘- Ce n'est pas seulement en France, c'est dans le monde entier, disait Christophe, d'un air riant. De l'Espagne à la Chine, la même bourrasque souffle. Plus un coin où l'on puisse s'abriter contre le vent! Vois, cela devient comique: jusqu' à ma Suisse elle même, qui se fait nationaliste! - Tu trouves cela consolant? - Assurément. On voit là que de tels courants ne sont pas dus aux ridicules passions de quelques hommes, mais à un Dieu caché qui mène l'univers. Et devant ce Dieu, j'ai appris à m'incliner. Si je ne le comprends pas, c'est ma faute, non la sienne. Essaie de le comprendre. Mais qui de vous s'en inquiète? Vous vivez | |
[pagina 483]
| |
au jour le jour, vous ne voyez pas plus loin que la borne prochaine, et vous vous imaginez qu'elle marque le terme du chemin; vous voyez la vague qui vous emporte, et vous ne voyez pas la mer! La vague d'aujourd'hui, c'est la vague d'hier, c'est le flot de nos âmes, qui lui a ouvert la route. La vague d'aujourd'hui creusera le sillon de la vague de demain, qui la fera oublier, comme est oubliée la nôtre. Je n'admire ni ne crains le nationalisme de l'heure présente. Il s'écoule, avec l'heure; il passe, il est passé. Il est un degré de l'échelle. Monte au faîte! Il est le sergent-fourrier de l'armée qui va venir. Ecoute déjà sonner ses fifres et ses tambours!... ...Chaque peuple, aujourd'hui, sent l'impérieux besoin de rassembler ses forces et d'en dresser le bilan. C'est que, depuis un siècle, les peuples ont été transformés par leur pénétration mutuelle et par l'immense apport de toutes les intelligences de l'univers, bâtissant la morale, la science, la foi nouvelles. Il faut que chacun fasse son examen de conscience et sache exactement qui il est et quel est son bien, avant d'entrer, avec les autres, dans le nouveau siècle. L'humanité va signer un nouveau bail avec la vie. Sur de nouvelles lois, la société va revivre... C'est dimanche, demain. Chacun fait ses comptes de la semaine, chacun lave son logis et veut sa maison nette, avant de s'unir aux autres, devant le Dieu commun, et de conclure avec lui le nouveau pacte d'alliance. Emmanuel regardait Christophe; et ses yeux reflétaient la vision qui passait. Il se tut, quelque temps après que l'autre eut parlé; puis il dit: - Tu es heureux, Christophe! Tu ne vois pas la nuit. - Je vois dans la nuit, dit Christophe. J'y ai assez vécu. Je suis un vieux hibou.’ Dit is een ander, een sterker en klaarder geluid dan dat van de jammeraars over de narigheid van den oorlog. Het wekt, voor hen die ooren hebben om te hooren, allengs de klokken van het menschelijke levensspel, de zwaarste zoowel als de fijnste, de versthangende zoowel als de meest nabije en brengt ze aan 't luiden in een | |
[pagina 484]
| |
mysterieuse beiering waaruit nu eens een diepe oertoon, dan weer een lichte toekomsttinkel klinkt en waarin heel de ziel der menschheid klaagt èn juicht op den rhythmus der aeonen. Het is geen muziek van wanhoop maar ook geene van overmoed. Ze stemt tot erkenning der noodzakelijkheid van evenwicht en maat in onze verlangens omdat de Natuur in ons nog even sterk is als de Cultuur, omdat wij geen Recht kunnen maken zonder Kracht en omdat alle te heetgebakerde actie - een felle reactie wekt. Daarom dienden wij nu, de ontzettende reactie begrijpend van de miskende Natuurkracht tegen het ontijdig opgedreven Cultuurrecht, het nog maar al te onwerkelijke van dit laatste in te zien en onze internationalisten tot wat werkelijkheid en bescheidenheid terug te roepen: Setz' Dir Perücken auf von Millionen Locken,
Setz' deinen Fuss auf ellenhohe Socken,
Du bleibst doch immer was du bist.
Helaas schijnen de heeren voor 't meerendeel de stemmen van deze wereldgebeurtenis anders te verstaan. Een deel van hen beijvert zich in het stellen der diagnose van het geval door het opsporen van ‘den schuldige’. Alsof de vraag, wie de sluis opentrok voor den oerstroom, meer belang had dan die andere: waar de stroom vandaan kwam! Een ander deel bereidt zich nu reeds weer voor op nieuwe conferenties waarin nieuwe artikelen zullen worden gebrouwen om daarmee den geest des oorlogs te bannen, in stede van, bedachtzaam en geduldig, stap voor stap zich te bewegen als Verhaerens cordier visionnaire die, bij 't samenbrengen van alle draden, attire à lui les horizons. Dwaze heksenmeesters! En arme menschheid die hen gelooft en dan nieuwe ontzettende ontnuchteringen tegemoet gaat. * * * ‘On voit là que de tels courants ne sont pas dus aux ridicules passions de quelques hommes, mais à un Dieu caché qui mène l'univers. ...Essaie de le comprendre’. Ik heb, in het voorafgaande, een vluchtige poging gedaan. |
|