Onze Eeuw. Jaargang 15
(1915)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Bulgarije,
| |
[pagina 233]
| |
Inderdaad is in Bulgarije de invloed der Russische cultuur grooter dan in eenig ander rijk van Europa. Nog steeds is Russisch een verplicht vak voor de middelbare scholen, en de kennis van deze taal is veel meer verbreid dan in het naburige Servië. Het valt een Bulgaar zeer gemakkelijk Russisch te lezen en zich in die taal verstaanbaar te maken. Dat goed te doen, daarin slaagt hij niet licht, immers Russisch is een taal met zes naamvallen, het Bulgaarsch echter heeft even weinig van zijn verbuiging over als het Fransch; 't Russisch heeft een weeke, zachte uitspraak, 't Bulgaarsch een harde; het accent valt anders bij een belangrijk percentage der gemeenschappelijke woorden. Maar een groot deel van 't vocabulaar hebben beide talen gemeen, niet alleen doordat het allebei Slavische talen zijn, maar bovendien doordat eenerzijds het Russisch heel wat woorden aan de kerktaal heeft ontleend - en die is van Bulgaarschen oorsprong -, en anderzijds het Bulgaarsch een massa abstracta kant en klaar van 't Russisch heeft gekregen. Zoo komt het, dat iemand, die goed Russisch kent, van een Bulgaarsch gesprek, mits dat over abstracte onderwerpen loopt, vrij wat kan verstaan, en dat een Bulgaarsche gymnasiast, die een paar jaar onderwijs in 't Russisch heeft genoten, zonder veel moeite Russische boeken kan lezen: en wie dat kan, komt licht onder de bekoring er van en houdt niet op, zooveel mogelijk die bekorende lectuur op te zoeken. Is de Russische taal de eenige band die Bulgarije met Rusland verbindt? Menige Bulgaar zal daar ‘neen’ op zeggen en u vertellen, dat ook de politiek beide landen weer bijeen zal brengen. ‘Servië is meer op Oostenrijk aangewezen, Bulgarije meer op Rusland’, dat heb ik van meer dan één Bulgaar gehoord. Zou dit ook na den oorlog zoo zijn? Misschien wel: wanneer de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie in dezen oorlog mocht zegevieren, is de gedwongen aansluiting hierbij van Servië geen onmogelijkheid, 't zij dan dat men dit land een relatieve zelfstandigheid laat behouden, 't zij dat men 't op een of andere wijze bij de monarchie inlijft: men zou het in een dergelijke | |
[pagina 234]
| |
verhouding hiertoe kunnen brengen als waarin thans Bosnië en Herzegowina verkeeren; ook zou men de Kroatische en Servische landen, die één taal spreken, als derde lid naast Oostenrijk en Hongarije kunnen plaatsen en zoo het dualistische systeem in een trialistisch veranderen. Dit zijn slechts vage toekomstbeelden; wanneer echter hoe-dan-ook de invloedsfeer der Donaumonarchie de grenzen van Bulgarije raken gaat, dan is een engere aansluiting hiervan bij Rusland iets zeer denkbaars. Zoo zou de politiek beide staten bijeen kunnen brengen, evenals ze 't Rusland en Engeland gedaan heeft, die toch overigens zoo hemelsbreed van elkaar verschillen. Trouwens de Bulgaarsche cultuur staat weinig minder ver van de Russische af dan de Engelsche, en de kloof, die beide scheidt, schijnt steeds dieper en breeder te worden. Men zal hier wellicht tegen inbrengen, dat beide volken, Russen en Bulgaren, toch één religie hebben. Ja, dat is zoo, zij zijn beide Grieksch-orthodox, maar welk een andere plaats neemt de godsdienst in beide landen in in de harten der menschen en welk een verschillende rol speelt hij in de twee maatschappijen! De Russische man van 't volk is een bijgeloovig beeldendienaar, - menigeen zal u dat zeggen, maar goede kenners van den volksaard hebben getuigd, dat hij naast deze uiterlijke vroomheid ook een innerlijke heeft, die meer dan alle andere eigenschappen zijn geheelen persoon beheerscht: de Russische ‘moezhik’ is vóór alles een religieus Christen en eerst daarna al het overige. De Bulgaren zijn niet zoo bijgeloovig, en als ze godsdienstig zijn, dan zijn ze het toch in 't algemeen meer op de wijze van zoo menigen liberalen Europeër, die in de eerste plaats burger of huisvader of ambtenaar is en bovendien nog een hoekje van zijn geest vrijhoudt voor godsdienstige gevoelens; en dat geldt zoowel van den Bulgaarschen boer als van den heer. Rusland is nog altijd theocratisch - trots de geringe achting, die de lagere geestelijken genieten; het officiëele Rusland handelt ook nu naar de drieëenige leuze ‘Orthodoxie-Autocratie-Nationaliteit’, en al week dan ook in | |
[pagina 235]
| |
1905 de vermaarde opperprocureur der Allerheiligste Synode Pobedonostsew, de incarnatie van het theocratische ancien régime, voor den dageraad van een nieuween dag, die de zijne niet was, zijn geest werkt voort; en wil de regeering een gehoorzame rijksdoema hebben, dan ijvert ze voor de candidatuur van zooveel mogelijk geestelijken; een keizerlijke oekaz van 17 April 1905 stond geloofsvrijheid toe, maar in de praktijk is het daar ver van af. Dit alles is geheel anders in Bulgarije: wel heeft het exarchaat een groote politiek-nationale taak verricht, eerst in Bulgarije zelf, daarna in Macedonië, maar het deed dit niet onder de leuze van ‘Orthodoxie’ - immers de tegenstander, het Grieksche patriarchaat, was niet minder ‘orthodox’ -, maar onder die van ‘Nationaliteit’, het handelde niet als orgaan van een autocratisch vorst, maar van een democratischen staat met een niet-orthodoxen vorst aan 't hoofd; geloofsdwang is een onbulgaarsch verschijnsel: Turken en Joden zouden het u kunnen vertellen. Typisch voor Bulgarije is de rol van den priester in de maatschappij: hij gaat om met wien hij wil, ontmoet zijn vrienden thuis of in een café of op straat, en spreekt men over politiek, dan zegt hij zijn meening als ieder ander, en die meening heeft alleen dan gezag, als ze verstandig is en overtuigend. Welk een verschillende positie de kerk in beide landen inneemt, dat voelt men reeds, als men op straat zijn oogen maar den kost geeft. Zoo moet het ieder frappeeren, welk een zonderlingen indruk de groote, nieuwe kerk van Alexandr Newskij te Sofia maakt, een typisch Russische kerk, die te Kiew of te Moscou niemand bijzonder zou opvallen, maar in Sofia lijkt ze een verdwaalde: ze past even weinig bij de omgeving als deze bij haar. De verhouding, waarin de priester staat tot zijn medeburgers, is een van de symptomen der geringe maatschappelijke differentieering in Bulgarije. De groote afstand, die in Rusland de heeren scheidt van de boeren, de zeer rijken van de zeer armen, bestaat er niet. Rusland is een land met Amerikaansche kapitalen eenerzijds, een voor ons | |
[pagina 236]
| |
ongeloofelijke armoede ten platten lande anderzijds. Komt men in Bulgarije aan huis bij een hooggeplaatst persoon, dan constateeren we dadelijk het ontbreken van alle deftigheid bij den heer des huizes, en den grooten eenvoud, waarmee hij zijn woning heeft ingericht. Hij is niet rijk en op luxe is hij weinig gesteld. Daardoor staat hij betrekkelijk dicht hij den man uit het volk; deze heeft een relatief royaal bestaan. De ‘durchschnitt’-Bulgaar is een vrije landbouwer, in 't bezit van een 5 à 6 hectaren land; en hij voelt zich als niemands mindere. Terwijl in Rusland de lijfeigenschap de kloof tusschen edelman en boer zoo groot heeft gemaakt, dat zelfs nu, vijftig jaar ruim na de bevrijding, de vroegere slaaf zich nog allerminst voelt als een vrij staatsburger, is Bulgarije van onder het Turkenjuk te voorschijn gekomen zonder een adelstand, als een staat van vrije en gelijke burgers. In zulk een land waren de condities voor algemeen volksonderwijs en gelijkmatige stijging der volksontwikkeling uitermate gunstig; thans, nu het schoolwezen goed zijn beslag heeft gekregen, staan een jonge boer en een jonge intellectueel in geestelijke beschaving waarschijnlijk dichter bij elkaar dan bij ons; en Rusland kunnen we zelfs heelemaal niet vergelijken, dat land waar het volk grootendeels uit analfabeten bestaat, voortlevend in onwetendheid en in alle vooroordeelen, die daarvan een gevolg zijn, en waar menige intellectueel hyper-Europeesch ontwikkeld is, al ligt dat plus dan gewoonlijk ook meer in de breedte dan in de diepte. In korte woorden zouden we 't verschil tusschen Rusland en Bulgarije zoo kunnen definiëeren: Bulgarije is een land der moderne cultuur, Rusland - trots een voor den oppervlakkigen toeschouwer bedrieglijk vernisje - is dat niet. Terecht wijst Masaryk in de inleiding van zijn meesterwerk over RuslandGa naar voetnoot1) op het diepe verschil tusschen dit land en de overige wereld: een westerling, al is hij ook Slaaf, wordt meer verrast door Rusland dan door Amerika. Hier | |
[pagina 237]
| |
is zelfs het nieuwste slechts een voortzetting van wat hij thuis gewend is; de meeste landen van Europa en Amerika staan in het teeken eener zelfde cultuur, ze hebben zich in onzen tijd van snelle evolutie zooveel gemeenschappelijke elementen van geestelijke en stoffelijke beschaving eigen gemaakt, dat men ook daar, waar verschilpunten zijn, elkaar begrijpt, nog meer met zijn gevoel dan door redeneering, - Rusland, althans de groote lagen van 't volk, hebben niet in, maar naast die cultuur geleefd. - Maar Bulgarije is een land zooals 't onze of dat onzer buren. Hoezeer het dezelfde materiëele cultuur heeft als wij, dat ziet men met een oogopslag, - en de geestelijke verwantschap, het gelijke voelen constateert men in zijn gesprekken met menschen van alle rangen en standen. Wanneer het ideaal van een volk moet wezen, een zoo beschaafd mogelijke natie te worden - in de conventioneele beteekenis van het woord -, dan is Bulgarije Rusland verre vooruit. En Bulgarije streeft inderdaad naar dat ideaal. Wat kan het dan aan Rusland hebben? Om wat voor redenen zoeken nog steeds vele Bulgaren aansluiting bij dit rijk? Zie ik goed, dan begeert men geen Russische cultuurinvloeden, doch men ziet eenvoudig politieke voordeelen in de vriendschappelijke betrekkingen. Voor een kleinen staat is de steun van een grooten veel waard, vooral dan wanneer men dien steun nog eens denkt noodig te hebben ter afwering van ongewenschte invloeden van andere zijde. En wanneer de groote staat metterdaad getoond heeft, zijn jongeren broeder in den strijd om het bestaan te willen bijstaan - al is 't dan ook niet zuiver uit altruïstische motieven -, en wanneer hij hem bovendien nog altijd noodig heeft voor zijn eigen belangen, dan doet die jongere broeder verstandig, al voelt hij voor den ander ook weinig liefde, officiëele vriendschapsbanden niet te laten verslappen. Trouwens, voor menigen Bulgaar, die waarde hecht aan goede betrekkingen met Rusland, zal de hoofdoverweging wel zijn, dat de vijandschap van een zoo machtig rijk erger zou wezen dan de vriendschap. Moeilijker te begrijpen is het standpunt van de Russi- | |
[pagina 238]
| |
sche panslavisten. Dat de Regeering van Rusland er politiek belang bij heeft, steun te zoeken bij een paar Balkanstaten, die tusschen de Donaumonarchie en Constantinopel liggen, dat is niets vreemds; ook niet, dat het orthodoxe tsarenrijk den gemeenschappelijken godsdienst en de zgn. rasverwantschap als verbondsdevies gebruikt, - maar een raadsel schijnt het, wat er om moet gaan in een Rus, die inderdaad meent, dat de cultuur van het officiëele Rusland aan die van de Balkanbroeders kan ten goede komen. En toch zijn er duizenden, die hiervan eerlijk overtuigd zijn. Hoe stellen ze zich de toekomstige gedragslijn van Rusland tegenover een land als Bulgarije voor? Zij billijken - want de contemporaine panslavisten zijn grootendeels tegelijk ‘nationalisten’ -, dat Finnen en Polen onderdrukt worden, dat een Kleinrus, die aan zijn nationaliteit eenige waarde hecht, voor een gevaarlijk mensch geldt, dat ook van de Grootrussen ieder ‘vogelvrij’ isGa naar voetnoot1); zal men die gedachtensfeer ooit kunnen verplaatsen naar een democratisch vrijheidsland als Bulgarije? En zoo dat niet mogelijk is, mag men dan eenerzijds goedkeuren wat Rusland binnen zijn eigen grenzen doet, en tegelijk anderzijds een natie protegeeren, die zich vooral door datgene kenmerkt, wat men voor zich zelf verderfelijk vindt? Te meer wanneer die natie den orthodoxen godsdienst belijdt, die toch voor 't gevoel van een nationalistischen Rus met autocratie behoort hand in hand te gaan? Vele Russen twijfelen er aan, of tot de nationalistenpartij eerlijke menschen behooren kunnen, en die twijfel is heel begrijpelijk. Toch geloof ik, dat hij ongegrond is, - al dient ook erkend te worden, dat menigeen zich bij die partij zal hebben aangesloten ‘om der wille van de smeer’. Zelf heb ik wel eens in 't gesprek met een Russischen nationalist kunnen constateeren, dat zoo'n persoon inderdaad de heterogene bestanddeelen van zijn ideeënapparaat voor vereenigbaar hield, en met een voor mij aan geen twijfel onderhevige oprechtheid hoorde ik typisch-pansla- | |
[pagina 239]
| |
vistische gedachten uitspreken door een geleerde, die de Zuidslavische staten goed kent en best weet, dat speciaal in Bulgarije de staatsburger een heel ander mensch is en de orthodoxie althans in de praktijk een heel andere godsdienst dan in Rusland. Enfin, contradicties bestaan in elken menschengeest, doordat gevoelsmotieven vaak zwaarder wegen dan verstandelijke. En bij een Russischen nationalist, althans bij een eerlijken, wordt daardoor veel verklaard. In het diepst van zijn ziel voelt hij, dat Rusland schatten bewaard heeft, die elders bij dag met een licht gezocht moeten worden, zooals de Russische spreekwijze luidt. Dezen zomer sprak mij een zeer liberale Russin van de superioriteit van het Russische volk: ‘welke andere natie had een Tolstoj kunnen voortbrengen?’ vroeg ze, - en naast Tolstoj staan een Dostojewskij, een Anatolij Fjodorowitsj Koni (om een der grootste nog levende Russen te noemen, al is hij hier volkomen onbekend) en zooveel anderen, wier geschriften ons iets openbaren van den zuiveren ziele-adel van den Russischen mensch. ‘Er woont tweeërlei smaak in de menschelijke ziel,’ aldus WolynskijGa naar voetnoot1), ‘de smaak voor het concrete leven en de smaak voor het geheim, dat het leven omkleedt. Op de hoogtepunten van cultuur en beschaving verstikken de menschen in zich de eene soort smaak ter wille van de andere. Wanneer het bewustzijn zijn licht werpt op de zichtbare dingen, hun een geheel bepaalden vorm en kleur geeft, dan verdwijnt het instinkt voor datgene, dat men niet van buiten in zich kan opnemen, dat geen vorm heeft, maar eeuwig aanwezig blijft in de duistere diepte der ziel. Weet ge, wat Rusland gedaan heeft voor de cultuur van het menschdom? Het heeft gelispeld van datgene, waarvoor geen bepaalde woorden zijn.’ Een dergelijke liefde voor het algemeen-menschelijke in 't Russische volk en een daaruit voortspruitend gevoel van verantwoordelijkheid voor het moreele peil van de | |
[pagina 240]
| |
menschheid liggen ten grondslag aan de ideeënwereld van de beste Russische nationalisten. Maar bij de meesten associëeren zich hiermee allerlei heterogene gevoelens. Ook al is men geen nationalist, zelfs al is men geen Rus, dan kan men toch zeer wel verwachten of althans hopen, dat de wedergeboorte van onze ‘beschaafde wereld’ in het teeken van het idealisme zal uitgaan van het Russische volk, dat geen cultuurnatie is in den modernen zin van het woord, maar dat juist daardoor - althans ten deele daardoor - iets goeds bewaard heeft, wat bij ons verloren ging. Maar zal Rusland meer aan Bulgarije en Servië kunnen geven dan aan West-Europa? Wie dat meent, is verward in de dwaalleer van de moderne panslavisten. | |
IV.
| |
[pagina 241]
| |
er door veel praten en van-gedachten-wisselen een wederzijdsch vertrouwen ontstaan, dan stort hij zijn hart wel eens uit, maar hij doet het met sobere woorden en met terughouding, en dat bewijst beter dan opgewonden taal, hoe diep hij zijn smart voelt. In Bulgarije leven heel wat Macedoniërs, een groot percentage vooral van het Macedonische intellect; voor hen is de toestand het ergst. Met een van zulke mannen, van beroep leeraar in 't Russisch, en twee jonge geleerden zat ik een avond voor het hotel te Knjazhevo, een ‘Ausflugsort’ negen kilometer van Sofia. Wij genoten daar van de heerlijke, verkwikkende lucht, die (samen met geneeskrachtig bronwater) de hoofdstad en haar omgeving maakt tot een uitgezocht herstellingsoord voor zieken, - van nationale gerechten, met zorg door mijn vrienden uitgekozen, - van volksliedjes uit Prilep, die de Macedoniër ons reciteerde. Daarna begon hij van Prilep zelf te spreken, zijn geboortestad, en toen kwam het verhaal, in droge, doodnuchtere woorden, hoe zijn vader hem een huis en een stuk land in Prilep had nagelaten; nu zijn daar de Serviërs en die zeggen: ‘Kom terug op je land en dan ben je een Serviër’; maar wie kan dat doen? Dan liever nog jaren lang je brood verdienen door lesgeven aan schooljongens. En toen tot mij: ‘U gaat dezer dagen naar Belgrad; nu, die Serviërs zullen u wel hartelijk ontvangen. En dan hebt u geen reden om ze te haten; maar voor mij is dat wat anders.’ Ook in Belgrad heb ik personen aangetroffen, die over den vijand van verleden jaar met bezadigde kalmte spraken, maar anderen zochten, zoodra men 't woord ‘Bulgaar’ noemde, hun toevlucht tot scheldwoorden en termen als ‘reclame’, ‘helden in eigen oog’. Dergelijke goedkoope waar heb ik in Sofia niet hooren verkoopen, hoewel ik er met veel meer menschen in aanraking kwam dan in Belgrad. De Macedonische quaestie neemt zulk een plaats in in de belangstelling der Bulgaren en is voor hen dan ook van zulk een beteekenis, dat men niet over Bulgarije kan spreken zonder ook aan Macedonië zijn aandacht te wijden. Macedonië is een land met een zeer bonte bevolking. | |
[pagina 242]
| |
Kantsjov gebruikt op zijn etknographische kaartGa naar voetnoot1) niet minder dan elf tinten, om de verschillende soorten van bewoners aan te geven: één hiervan duidt de Russen aan, die quantitatief van minder beteekenis zijn, de overige de Bulgaren, Turken, Grieken, Albaneezen, Wlachen (d.i. Aromunen of Balkanromanen), bij elk van deze worden weer Christenen en Mohammedanen van elkaar onderscheiden. In den tekst, die aan de kaarten voorafgaat, wordt ook van Serviërs gesproken, maar hun aantal en beteekenis wordt onderschat. Evenzoo vinden we ook bij veel Servische auteurs de neiging, om de ethnographische toestanden te zeer in het voordeel der eigen natie uit te leggen. Wanneer we de Grieksche kuststreken uitzonderen, dan is geen twijfel mogelijk, of Macedonië als geheel is een in hoofdzaak Slavisch gebied: alle andere nationaliteitenGa naar voetnoot2) zijn in de minderheid. Volgens Kantsjov - en de meeste Bulgaren denken er evenzoo over - zou dus bij een rechtvaardige grensregeling overeenkomstig de nationaliteiten Macedonië, met uitzondering van Saloniki en eenige streken langs en in de nabijheid van de kust aan Bulgarije moeten komen. En dat is het, hetgeen de Serven als één man bestrijden. Wie heeft gelijk? Van ethnographisch-taalkundig standpunt zijn de Bulgaren zeker dichter bij de waarheid dan de Serviërs, maar ook zij kunnen toch de servismen in 't Macedonisch niet wegredeneeren. En: er zijn nog andere standpunten dan dit eene mogelijk, en daardoor wordt de heele quaestie bijna onontwarbaar. De Macedonische quaestie heeft behalve haar ethnographisch-taalkundige zijde ook haar economischen en historischen kant; dat is duidelijk uiteengezet door den Roemeenschen hoogleeraar I. BarbulescuGa naar voetnoot3). Over elk van de drie een enkel woord! | |
[pagina 243]
| |
Economisch heeft Macedonië ontegenzeglijk meer waarde voor de Serviërs dan voor de Bulgaren. Het dal van den Vardar, ongeveer in het verlengde loopend van het Moravadal, is voor hen een natuurlijke verkeersweg naar de zee, - terwijl Bulgarije reeds aan de zee grenst, en, wil het een rivierweg hebben, meer op de Marica aangewezen is. Reeds in het jaar 1890 wees de groote Servische diplomaat-geleerde Stojan Novakovic' op de noodzakelijkheid voor Servië om niet door Bulgarije van Griekenland gescheiden te zijn: ‘Servië mag een Bulgaarsche grens alleen aan de oostzijde hebben’Ga naar voetnoot1). Nu in 1913 de groote mogendheden, den wensch van Oostenrijk - Hongarije volgend, aan Servië een toegang tot de Adriatische Zee geweigerd hebben, werd voor dezen staat de zuidelijke verkeersweg eerst recht een levensquaestie: door een Bulgaarsche strook van 't gebied van Saloniki gescheiden, zou hij economisch al te zeer van de Donaumonarchie afhankelijk gebleven zijn. In aanmerking genomen echter, dat de onderlinge verhouding van rijken niet in de eerste plaats op altruïsme gebaseerd pleegt te zijn, kon men bezwaarlijk verwachten, dat de belangen van Servië den Bulgaren aanleiding tot vrijwilligen afstand van den Vardar zouden geven, in afwijking van 't vóór den oorlog opgemaakte verdeelingsproject.Ga naar voetnoot2) Op historische gronden kunnen èn Bulgarije èn Servië hun rechten op Macedonië doen gelden. Die van Bulgarije gaan het verst terug. Het zgn. eerste Bulgaarsche rijk, dat zijn hoogsten bloei bereikte onder keizer Symeon (893-926), omvatte ook Macedonië. Deze staat ging spoedig te gronde, maar reeds in 1186 ontstond een tweede Bulgarije; ook dit breidde zich snel uit en onder Johannes Asên II (1218-1241) had het zijn grootsten omvang: o.a. behoorde Macedonië er toe, maar dit ging evenals andere grensge- | |
[pagina 244]
| |
westen spoedig weer verloren. Intusschen is het Servische rijk der Nemanjiden opgekomen, ook dit krijgt zijn expansie-periode, geleidelijk breidt 't zich al zuidelijker uit en Stephan Dushan (1331-1855) beheerscht geheel Macedonië behalve Saloniki. Dushans rijk valt weldra uiteen en wordt streek voor streek de buit der Turken. Ongetwijfeld heeft in de 14e en 15e eeuw Macedonië sterk onder den invloed der Servische cultuur gestaan: dat blijkt uit architectuur, literatuur, ook uit gebruiken, zooals die van het ‘Slava’, d.w.z. de viering van den dag van den huispatroon, die typisch is voor Servië en ook door heel Macedonië voorkomt. De groote held van 't Servische volksepos, Marko Kraljevic', was als historische persoon een Macedoniër, hetgeen eveneens wijst op de enge Servo-Macedonische betrekkingen omstreeks 1400. Het ligt voor de hand, dat op deze feiten van Servische zijde veel nadruk wordt gelegdGa naar voetnoot1), maar men laat zich door patriottisme te ver meesleepen, als men in de expansie naar het zuiden onder de Nemanjiden een symptoom ziet van dezelfde behoefte aan den verkeersweg langs den Vardar, die Servië thans zoo sterk gevoeltGa naar voetnoot2). Immers, gelijk de groote historiograaf van Bulgaren en Serven, de Weensche hoogleeraar Constantin Jirecek, zonneklaar aantoont, behoorde Servië in Dushans tijd tot de handelssfeer vooral van Ragusa; deze strekte zich uit tot in Hongarije en de streek van Vidin, maar Macedonië lag er buiten, ‘wahrscheinlich wegen des grossen Handels der Griechen in diesen Gebieten’Ga naar voetnoot3). En de Grieken kwamen blijkbaar zoo zelden noordelijk van Macedonië, dat Jirecek ze onder de kooplui, die met Servië handeldreven, niet speciaal vermeldt. Belangrijker dan de economische en historische is de taalkundige zijde van 't Macedonische probleem, - daarom omdat de taal het hoofdcriterium is voor nationaliteit. Aangezien de details van deze netelige quaestie slechts aan | |
[pagina 245]
| |
taalphilologen belang kunnen inboezemen, deel ik slechts eenige hoofdzaken mee, hopende dat de lezer mij op mijn woord zal gelooven, ook al geef ik weinig bewijsstukken. Eenerzijds is 't niet te loochenen, dat sommige servismen in 't Macedonisch zijn doorgedrongen tot het uiterste zuiden toe, ‘tot voor de poorten van Saloniki’Ga naar voetnoot1), anderzijds is volgens 't eenstemmige, m.i. juiste oordeel van alle niet-Servische taalphilologen het Macedonisch als geheel meer Bulgaarsch dan ServischGa naar voetnoot2). Alleen in het noorden krijgen de dialecten een zoo sterk overgangskarakter, dat we ze met evenveel recht als die tusschen Sofia en Nisch met den naam ‘overgangsdialecten’ mogen aanduiden. Maar dat verandert niets aan het feit, dat Macedonië als geheel taalkundig eer bij Bulgarije behoort dan bij Servië; of we zijn taal ‘Bulgaarsch’ willen noemen dan wel er een apart etiketje ‘Macedonisch’ opplakken, dat is een naamquaestie van ondergeschikt belang. Volgens een Servische opvatting, onlangs uitgesproken door den Bulgaarschen hoogleeraar Belic', den eersten taalgeleerde van zijn land en een man van internationale beteekenis, zouden in Noord-Macedonië en een stuk van West-Bulgarije Servische dialecten gesproken worden, centraal Macedonië zou een ‘Servisch-Macedoonsche’ taal hebben, aan weerszijden ligt dan nog een zone van ‘Servischen invloed op het Macedonisch-Bulgaarsch’ en van dien invloed vrij gebleven is slechts een zeer beperkt gebiedGa naar voetnoot3). Dat laatste is zonder twijfel waar, maar overigens hebben we in Belic's betoog een nieuw bewijs van het feit, dat zelfs bij de grootste geleerden de wetenschap wel eens voor patriottisme kan wijken. Het tegenwoordige Bulgaarsch onderscheidt zich o.a. hierdoor van alle andere Slavische talen, dat het een lidwoord heeft en dat het de declinatie | |
[pagina 246]
| |
der nomina heeft opgegeven, m.a.w. terwijl Russisch, Servisch enz. de Latijnsche constructie gloria patriae kennen, drukt de Bulgaar het zelfde uit op de wijze van het Fransch: la gloire de la patrie. Het eenige verschilpunt is, dat het Bulgaarsche artikel postpositief is. Dit verschijnsel geeft meer dan alle andere aan het huidige Bulgaarsch zijn eigenaardig karakter. 't Macedonisch kent het ook. Doch Belic' ziet kans aan dit belangrijke punt van overeenkomst geen waarde toe te kennen: immers, zegt hij, deze constructie is oorspronkelijk Romaansch en niet Slavisch. Dat wordt veelal aangenomen - het Bulgaarsch gaat hier samen met het Roemeensch -, maar al hebben ook in dit geval de Romaansche elementen der oude Balkanbevolking invloed gehad op de van ouds Slavische taal, daarom is toch het ontleende verschijnsel niet minder typisch voor het huidige Bulgaarsch. Als we over de taalkundige verhouding der tegenwoordige volken spreken, dan moeten we natuurlijk den taaltoestand ten grondslag leggen, zooals die nu is en niet zooals hij voor eeuwen was: en als we dan zien, dat naburige, ook overigens met 't Bulgaarsch verwante dialecten een zoo gewichtige eigenschap hiermee gemeen hebben, dan is dat een sterke band, die ze met die taal verbindt. Uit het voorafgaande volgt, dat Bulgarije wel meer rechten op Macedonië kan doen gelden dan Servië, maar dat toch ook de Servische aanspraken vooral van economisch standpunt begrijpelijk en niet van grond ontbloot zijn. Wij moeten thans de vraag stellen: Hoe staat de Slavische bevolking van Macedonië zelf tegenover de quaestie? Voelen zij zich Bulgaren, Serviërs of noch het een noch het ander? Alle drie zienswijzen komen voor, maar dank zij de actieve Bulgaarsche propaganda zal de eerste zeker de algemeenste zijn. Onder het Turkenjuk hadden de Macedonische Slaven hun nationaal bewustzijn zoozeer verloren, dat er zoo-tezeggen van te maken viel wat men wilde, of liever wat diegene wilde, die zich den grootsten invloed wist te verwerven. Nu zijn dat gedurende ruim veertig jaar de Bulgaren geweest. ‘Während die Serben redeten und Luft- | |
[pagina 247]
| |
schlösser bauten, haben die Bulgaren gehandelt und die Albanesen geschossen,’ zegt Scotus ViatorGa naar voetnoot1), die toch overigens eer een vriend dan vijand van de Serven is. De middelen, door de Bulgaren aangewend, waren ten deele van terroristischen aard - trouwens ook de Serven hebben hun benden in Macedonië aan het werk gesteld -, maar het meeste hebben zij gedaan door hun kerk en schoolGa naar voetnoot2). In 1870 is aan de Bulgaren hun eigen autocephale kerk, het zgn. exarchaat toegestaan. Dit omvatte behalve het tegenwoordige Bulgarije een groot deel van Macedonië en het in 1878 aan Servië toegewezen gebied, namelijk de eparchieën van Nisch, Pirot, Küstendil, Samokov, Veles; verder werd bepaald dat ook andere eparchieën toetreden konden, wanneer twee derden der bevolking dat wenschten, en reeds in 1872 werden in overeenstemming met die bepaling Bulgaarsche bisschoppen aangesteld in Skoplja en Ochrida. Na den Russisch-Turkschen oorlog werden bij den vrede van San Stefano aan Bulgarije de Dobrudzha, Macedonië en het land tot aan Nisch toegekend; het congres van Berlijn maakte die bepalingen weer ongedaan, doch het spreekt van zelf, dat sedert dien tijd de Bulgaren gehoopt hebben, in de toekomst althans een deel dezer landen te kunnen annexeeren, in de eerste plaats wel Macedonië, dat in hun oogen een Bulgaarsche bevolking had en dat voorloopig in den toestand bleef, waarin zij zelf zoo onlangs nog verkeerden. Vandaar dat het exarchaat zijn werkzaamheden in Macedonië met kracht voortzette. Het deed dat vooral door scholen, door het middel, waarmee men in zijn eigen land zulke verrassende resultaten bereikte. Nu stonden al die Macedonische scholen niet even hoog, de onderwijzers waren niet allen menschen van kennis en beschaving, ze spraken veelal niet anders dan | |
[pagina 248]
| |
hun locale dialect, maar ze konden de kinderen toch in ieder geval leeren lezen en schrijven, het aantal analfabeten verminderde en de Bulgaarsche kerk nam steeds toe in aanzien. In 1905 erkende de reeds genoemde Stojan Novakovic', een Serviër dus, dat twee derden van de Macedonische Slaven exarchisten warenGa naar voetnoot1) en ofschoon hij hier de opmerking bijvoegt, dat dit dus slechts een derde van de geheele bevolking is - immers zelfs Bulgaarsche statistieken leeren, dat er evenveel niet-Slaven als Slaven in Macedonië wonen -, er is geen enkele andere religieus-ethnographische groep, die quantitatief met deze te vergelijken is, vooral wanneer we het Grieksche kustgebied buiten beschouwing laten. De Slaven, die niet bij het exarchaat behooren, stonden vroeger allen onder den Griekschen patriarch en zoo zijn er nog velen - dezen worden, ook al spreken ze een Slavisch dialect, wel Grieken genoemd -, maar in 1895 en '97 zijn er Servische metropolieten in Prizren en Skoplje aangesteld, sedert 1910 een derde in Debra-Veles, en evenals de Serven de Bulgaarsche benden met eigen benden bestreden hebben, zoo deden ze het de exarchaatscholen met hun Servische scholen. Maar ze hebben op verre na niet zulke resultaten bereikt als de Bulgaren, - en wij kunnen ons best voorstellen, dat dezen het sterke gevoel hebben gekregen, dat Macedonië hun toekwam en niemand anders, niet alleen om hun engere verwantschap met de bevolking, maar ook ‘par droit de conquête’. De jongste Balkanoorlog heeft hun verwachtingen bedrogen, en al zijn de fouten van hun eigen politiek daar grootendeels schuld aan - hetgeen ik verscheidene Bulgaren grif hoorde erkennen -, wij begrijpen best, dat zij hetgeen gebeurd is voelen als een onrecht, hun aangedaan. In Juni 1914, toen ik in Sofia was, waren daar allen het er over eens, dat de tegenwoordige grensregeling op den Balkan slechts een tijdelijke is, hoewel niemand bepaalde ideeën er over had, hoelang de toestand zoo zou | |
[pagina 249]
| |
blijven. Het zich Bulgaarsch voelende intellect van Macedonië was, voorzoover daartoe in staat, naar Bulgarije uitgeweken, Servië was een serviseerende actie in Macedonië begonnen en men voelde best, dat het van leiding verstokene volk op den duur geen weerstand zou kunnen bieden. Toch mocht Bulgarije voorloopig niet aan een aggressieve politiek denken. ‘Enfin, we leven op een vulkaan, ieder oogenblik kan er iets onverwachts gebeuren en de heele Balkan staat weer in vlam,’ zei een mijner Bulgaarsche kennissen, met een gemengd gevoel van vrees en hoop. Zoo iets onverwachts heeft inderdaad plaats gehad: de moord op aartshertog Franz Ferdinand en de daaruit voortgevloeide oorlog doen hun invloed ook in de niet-Servische Balkanstaten gevoelen - al is van een Balkanbrand op 't oogenblik nog geen sprake -, en ook de Macedonische quaestie komt weer aan de orde. Hoewel wij niet kunnen gissen zelfs, hoe Europa er over een jaar uit zal zien, de vooruitzichten voor Bulgarije zijn, als ik wel zie, thans niet ongunstig. De couranten hebben reeds meermalen geschreven, dat Servië, om zich Bulgarije tot vriend te maken, Macedonië zou willen afstaan en zelfs dat een entente der Balkanmogendheden werd voorbereid. Wat daarvan zij, de zaak wordt ook in dat geval toch eerst definitief geregeld bij den algemeenen Europeeschen vrede. En hoe die uit zal vallen, dat kunnen we zelfs niet gissen. Maar wel weten we, hoeveel Servië, trots zijn groote krijgsprestaties, geleden heeft. Mochten zijn bondgenooten niet in staat zijn, de centraal-Europeesche mogendheden definitief te verslaan en dan ook aan Servië de voor een nieuwen opbloei noodige levens-condities te verzekeren, dan is het voor lange jaren machteloos; zelfs als het Macedonië behield, zou het hier niet zoo energiek kunnen optreden als vóór den oorlog en Bulgarije zou, zoo niet direct dan toch op den duur, van de zwakheid van zijn buurman gebruik kunnen maken om een deel van zijn niet-Servische onderdanen van hem over te nemen, - mogelijk door vreedzame middelen, want een verzwakt Servië zou met zijn Albaneesche bevolking wellicht zooveel moeilijkheden | |
[pagina 250]
| |
hebben, dat het de Macedonische lasten er niet meer bij op zijn schouders kon laden. En in het omgekeerde geval: gesteld dat Oostenrijk-Hongarije en Duitschland definitief verslagen werden! Dan zou Servië waarschijnlijk gebiedsuitbreiding naar het westen krijgen. Het gevolg zou zijn, dat de handelsverbinding met de Adriatische zee de Morava-Vardar-linie minder belangrijk maakte (wanneer althans de Italiaansche belangen aan de behartiging der Servische niet te zeer in den weg zouden staan), bovendien zou een groote Servische of mogelijk Servisch-Kroatische staat minder behoefte hebben aan Balgaarsch-Macedonische onderdanen, ten derde zou een uitbreiding van Bulgarije een goed tegenwicht zijn tegen die van Servië en zelfs noodzakelijk voor het evenwicht op het Balkanschiereiland. Wat hiervan komen moge, het is voor de rust van Europa te hopen, dat door dezen oorlog de Balkanproblemen een bevredigende oplossing zullen vinden, - en tevens zal ieder, die gelegenheid heeft gehad zich van de voortreffelijke qualiteiten der Bulgaarsche natie te overtuigen, de hoop koesteren, dat dit volk niet langer boeten moet voor zijn overmoed - die begrijpelijk is als gevolg van een buitengewoon snelle evolutie -, voor de eerzucht van zijn vorst en voor de fouten van zijn diplomatie. |
|