den? Dàt een stelsel? 't Lijkt er niet naar. Maar het mijne, kijk eens het mijne! Alles wat ik doe, past er precies in. Wat blieft u?
Deze gelukkige menschen kennen niets verschrikkelijkers dan onstelselmatigheid of stelselloosheid. Dat is de doodzonde, waarvoor geen vergeving te vinden is. Stelselloosheid? Maar meneer, dan staat de wereld op haar kop; dat is het eind van alle dingen.
Eenvoudige, brave, stelselmatige, kortzichtige zielen, weet gij dan niet dat de wereld nooit door een stelsel groot geworden is en dat, indien zij te gronde gaat, dit geschieden zal omdat zij sterft aan een ‘isme’?
* * *
Het wordt hoog tijd dat een tweede Thackeray weer eens een ‘Boek der Ploerten’ schrijft. Elke tijd heeft zijn eigen ploerten. Ik weet niet of die van vroeger tijden hinderlijker waren dan die van thans: ik ken de doode ploerten alleen bij overlevering, de levende door eigen aanschouwing. Misschien is de ploert onzer dagen verfijnder geworden, wat de zaak niet beter maakt. Ook ben ik geneigd te gelooven dat hij aan invloed op de menigte heeft gewonnen, meer dan voorheen de massa imponeert, minder als zoodanig wordt herkend. Is dan wellicht heel onze samenleving wat ‘angehaucht’ met ploertigheid? Onderscheidt zij met minder scherpen zin dan geslachten vóór haar deden, schijn van wezen? Er zijn teekenen, die er op wijzen....
Maar welk onthaal zou dan een nieuw ploertenboek vinden? Zou men er nog... althans zijn buurman in herkennen? Ach, het is misschien maar beter dat het ongeschreven blijft! Het zou voor velen, àls zij zich herkenden, een te wreede ontgoocheling zijn. Laat ze maar doorploerteren!
* * *
In moderne romans vindt men het beeld geteekend van het jonge meisje of den jongen man, die het - natuurlijk dood-muf en wanhopig-bekrompen - ouderhuis