zijn systeem.’ Ik betwijfel zeer of het ‘mooie’, dat wij in Spinoza bewonderen, dien indruk maakt ondanks zijn systeem. Spinoza hield zijn systeem voor een middel om objectieve waarheid te vinden. Die meening zullen wel niet veel moderne lezers met hem deelen. Maar toch geloof ik, dat dat ‘onjuiste’ systeem de oorzaak is, waardoor het boek zulk een monumentalen indruk maakt. Het mathematische systeem legt den schrijver een strenge discipline op; het dwingt hem zijn gevoelens volkomen te beheerschen. Het staat hem nooit toe zich te laten gaan. Daardoor stelt Spinoza zijn gevoelens nooit op den voorgrond, ja hij drukt ze nooit direct uit en het kost ons eenige moeite ze te vinden in de ons vreemd aandoende quasi-mathematische redeneeringen. Maar wanneer wij ze daarin, of beter gezegd daaronder gevonden hebben, maken zij ook meer indruk, dan zij zouden kunnen maken bij een schrijver, wien het erom te doen is zijn gevoelens door hetgeen hij schrijft openbaar te maken.
Nu kan men zeggen dat ik hier de eischen veel te hoog stel, en dat het niet mogelijk is een zoo grondige kennis van Spinoza mee te deelen in een zoo weinig omvangrijk werkje. Ik geef dit toe, maar vraag mij toch af of men met minder dan de vervulling dier eischen tevreden mag zijn.
W.
Gedichten van Joan van den Heuvel. Amsterdam. P.N. van Kampen.
‘De navolgende verzen zijn alle, gelijktijdig met nog vele andere, gedicht door eenen man van gevorderden leeftijd, gedurende het snel verloop eener ziekte en harer genezing. De plotseling opgekomen drang tot uiting in dezen kunstvorm is even plotseling verdwenen na herstel. Het blijft denkbaar, dat gedichten op zulk eene wijze ontstaan ook al ontzegt men hun de gewenschte poëtische waarde, toch een oogenblik van belangstelling zouden mogen vragen voor hunne secondaire hoedanigheid van psychiatrische curiositeit’.
Ziedaar de merkwaardige inleiding van een merkwaardigen verzenbundel. Ik schreef die inleiding in haar geheel hier neer, niet ten dienste van hen die wenschen na te speuren of zij, gelijk de verzen die zij inleidt, geheel op verdichting berust, maar alleen omdat zij, verdicht of niet, eene aannemelijke verklaring kan zijn voor toon en inhoud van den bundel zelf. Zij geeft den ‘man van gevorderden leeftijd’ als het ware een' vrijbrief om zijnen geest vrij uit te laten gaan, en om met een zoo kundig meesterschap over de wisselende vormen van ballade, klinkdicht en lied als slechts