Onze Eeuw. Jaargang 14
(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 358]
| |
De eerste drie maanden van den grooten oorlog in 1914Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 359]
| |
gevechten in het verre Oosten gevoerd zijn neven-operatiën, in Noord-Frankrijk wordt feitelijk het lot van Europa beslist.
Wie de laatste jaren den wedijver in bewapening en in uitbreiding der legersterkten tusschen de legers der Groote Mogendheden gadesloeg, werd door de elkander in het begin van Augustus met overigens verbluffende snelheid opvolgende gebeurtenissen, geenszins verrast. Die mogendheden zelven waren er trouwens op voorbereid; reeds zoo lang hadden zij met veel te groote vredes effectieven en tot de tanden gewapend aan elkanders grenzen gereed gestaan. De tallooze grensconflicten van den laatsten tijd waren een zekere voorbode van het naderend onheil. En zoo is de oorlog dan tusschen 28 Juli, den dag der oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië en 4 Aug., dien van Engeland aan Duitschland, een feit geworden en werd Europa onmiddellijk in twee groote strijdperken verdeeld: een in het Westen en een in het Oosten.
Het Westelijk operatie-tooneel. Op de Oorlogskaart zien wij de gansche Oost- en Noordgrens met één doorloopende reeks versterkingen afgesloten. In eerste linie liggen zes groote verschanste legerplaatsen en er tusschen tallooze forten. Daarachter in tweede linie in het Zuiden in een driehoek en in het Noorden op den weg van de Fransch-Belgische grens naar Parijs op één lijn, drie gordelvestingen, terwijl deze stad zelve met haar enormen fortenkring het reduit van dit uitgebreide stelsel van fortificatiën vormt. Oogenschijnlijk over de geheele grenslijn even sterk, bestaat in werkelijkheid tusschen Oost- en Noordgrens groot verschil in beteekenis als sperfront tegen eventueele vijandelijke invallen. Zoo sterk als de Oostgrens is, zoo zwak is die in het Noorden, hetgeen vooral door hunne aardrijkskundige gesteldheid wordt veroorzaakt. In het Oosten: verschillende, welbekende heuvelruggen en rivieren, die reeds van nature den toegang tot Frankrijks binnenland afsluiten. In het Noorden: zachtgolvend, overal uit- | |
[pagina 360]
| |
stekend begaanbaar terrein, terwijl de talrijke rivieren, welke alle de Belgische grens overschrijden, door hun dalwegen het groot aantal toegangen nog aanzienlijk vermeerderen. De vestingen, die hen van oudsher beheerschten, liet men verouderen. In het Oosten heeft men van dien voor de landsverdediging bij uitstek gunstigen toestand gebruik gemaakt door aan Moezel en Maas het grensgebied als het ware hermetisch af te sluiten. Ja, zóó sterk werd die versperring, dat men van echte fortendijken kan spreken, die als het ware den stroom der invallende horden moesten keeren. De openingen, welke niettemin, hetzij doordat de natuur plaatselijk niet medewerkte, dan wel met voordacht voor het offensief als uitvalspoorten werden gespaard, noemde men ‘trouées’. Zoo spreekt men van den ‘Digue du Nord’ en den ‘Digue du Sud’, te weten de sperfortenliniën respectievelijk tusschen Verdun en Toul en tusschen Epinal en Belfort; van ‘la trouée de la Moselle’, ‘de la Meuse’ en ‘la trouée de Belfort’. In het bijzonder la trouée de la Moselle, tusschen beide vestingdijken opengehouden, was een dier zooeven genoemde uitvalspoorten. Niettemin lagen ook hier zoowel vóór als achter dit front verscheidene sterke forten, zoodat men niet ten onrechte aan de ernst dezer bedoeling heeft getwijfeld. Trouwens, al die versterkingen wijzen juist op het voornemen den stoot onder de gunstigste voorwaarden op te vangen, instede hem toe te brengen. De uitkomst heeft bewezen, dat de Duitschers over de gansche linie het offensief hebben gegrepen en den strijd op het gebied van den tegenstander overbrachten, terwijl deze overal het defensief heeft aanvaard. Alleen de week van 8 tot 15 September, toen Generaal Joffre tot den aanval besloot en den invaller tot de Aisne terugdrong, is een gunstige uitzondering op een nagenoeg onafgebroken tijdvak van terugwijken of afweren van slagen geweest. Het feit, dat de Fransche Noordgrens en daarmede de weg naar Parijs, is België eenmaal doorschreden, open ligt, terwijl die in Lotharingen en den Elzas buitengewoon | |
[pagina 361]
| |
krachtig is versperd, vormt, in strategischen zin altijd de beste verklaring voor de schending van België's neutraliteit. En dan - de kortste weg van Berlijn naar Parijs voert langs de Noordelijke uitloopers van het Duitsche Middelgebergte door de groote Duitsche laagvlakte naar de ongeveer in elkaars verlengde liggende dalen van Maas, Sambre en Oise, zoodat België ook door de natuur als doortochtsland bij een conflict tusschen Germanen en Galliërs was aangewezen. Terwijl Frankrijk steeds meer zijn Oostelijke grens van Verdun tot Belfort versterkte, bouwde Duitschland rustig voort aan zijn strategische spoorlijnen in het gebied tusschen Rijn, Moezel en Maas. Strategische spoorlijnen, omdat zij, aangelegd in een streek, welke noch door dichtheid van bevolking, noch door industrie een druk verkeer noodig had, alleen uit militaire doeleinden waren te verklaren. Omdat zij niet alleen eindigden aan de Belgisch-Luxemburgsche grens, doch aan hun eindpunten van emplacementen en perrons van zóó grooten omvang waren voorzien, als alleen voor het uitladen van enorme troepenmassa's in het leven worden geroepen. Men behoefde waarlijk niet naar Duitschlands bedoelen te raden: door deze maatregelen verschafte het zich naast een tot in alle details voorbereide mobilisatie de mogelijkheid den nabuur, mocht het tot een oorlog komen, te kunnen overvallen. In enkele uren tijds zouden - dat was duidelijk genoeg - de Duitsche legerkorpsen van den Rijn naar de Belgische grens worden overgebracht, daar worden uitgeladen en haar overschrijden. De Belgen hebben dan ook wijselijk het Maasdal afgesloten; de Maaslinie Luik-Hoei-Namen had in vereeniging met het veldleger tot taak daadwerkelijk te zorgen, dat de bij tractaten gewaarborgde neutraliteit zou worden geeerbiedigd en het land niet zou worden doorschreden. Èn de Belgische Maaslinie èn de Duitsche spoorlijnen in de Rijnprovincie maakten, dat men wel degelijk wist, wat men van elkander zou kunnen verwachten. Die verwachtingen zijn volkomen verwezenlijkt. Resumeerend kan dus | |
[pagina 362]
| |
worden verklaard: Omdat de Duitschers zich den weg rechtstreeks uit het eigen land naar Parijs als door een muur van staal en beton en door een voor de verplaatsing van groote troepenmassa's bij uitstek moeilijk terrein zagen versperd, kozen zij dien door België. Dezen weg, bovendien de kortste en gemakkelijkste, hadden zij in vredestijd voor het oog der gansche wereld gëeffend, in oorlogstijd zouden zij hem gebruiken. In volkenrechterlijken zin moet die handelwijze streng worden gelaakt, doch strategisch is zij logisch en practisch, zooals elke weg, die recht naar het doel gaat. Slechts hij, die vastbesloten alles wat hem in den weg komt, onder den voet treedt, is in staat zijn doel te bereiken; dat is de brutale logika van den oorlog, die immers is een daad van geweld. Zoo heeft Duitschland het dan ook opgevat. Toen de krijg eenmaal onvermijdelijk bleek, draalde het geen oogenblik; alleen snelheid van handelen kon het de voordeelen van den strategischen overval verzekeren. Sneller gemobiliseerd en geconcentreerd, eerder dan de tegenstander opmarscheerend, zou Duitschland diens gebied betreden en aldus den vijand niet alleen verrassend op het lijf vallen, doch óók de verschrikkingen van den oorlog naar zijn terrein overbrengen. Daarin is het dank zij de ‘Unverfrohrenheit’, waarmede zijn legers België doorschreden, volkomen geslaagd. Nog steeds, drie maanden na het begin van den krijg, woedt deze op het grondgebied van den tegenstander. Op den 3den Augustus verklaart Duitschland Frankrijk en België den oorlog, nadat zijn herhaalde pogingen den kleinen nabuur te bewegen een houding van welwillende neutraliteit aan te nemen, zijn gefaald. Reeds den volgenden dag hebben de strategische spoorwegen hun oorlogsbestemming vervuld en marcheeren de Duitsche legerkorpsen van de uitladingsstations aan de Belgische grens naar de Maas. Daar Eupen slechts op één dagmarsch van de rivier verwijderd is, verschenen de invallers reeds in den namiddag van den 5den voor Luik, dat na een aanvankelijk mislukten stormaanval op den | |
[pagina 363]
| |
7den in hun bezit was. Eigenaardig genoeg hielden de forten nog geruimen tijd stand. De vesting was niet gereed en daardoor konden de Duitsche aanvalscolonnes door de onvoldoend bezette en niet opgeruimde of afgesloten tusschenruimten der forten naar de stad doordringen. Van een krachtigen weerstand aan de Maas, van een te hulp snellen der Franschen, aan het voeren van een hardnekkige verdediging aan een rivier, die daartoe, dank zij haar diep ingesneden dal en de daaraan gelegen vestingen, bij uitstek geschikt was, kon onder die omstandigheden geen sprake zijn. De strategische overval had, afgezien van de enkele dagen vertraging, tengevolge van het opblazen der bruggen en het verzet van eenige door het Belgische veldleger vooruitgeschoven afdeelingen succes, had dat zelfs nog, toen de Duitsche legerkorpsen ruim 14 dagen later de Belgisch-Fransche grens overschreden. Ook toen waren de Franschen en de inmiddels ontscheepte Engelsche landingstroepen nog niet in staat het Duitsche offensief te stuiten en weken zij overhaast terug. Men zegt, dat dit met voordacht is geschied; van een krachtig, offensief gezind volk kan ik mij een dergelijke gedragslijn alleen verklaren, wanneer het nog niet gereed is, om den strijd te aanvaarden. Dat nu was hier het geval. Eerst op den 15den Augustus vernam men van de eerste ernstige ontmoeting tusschen Duitschers en Franschen bij Dinant. Van snel oprukken, teneinde, den vijand tegemoet gaande, dezen in vereeniging met het Belgische veldleger, welks gebied nu toch eenmaal was betreden, slag te leveren op den bodem, die altijd het strijdperk der volkeren van Europa was geweest, geen kwestie. Door het Fransche en Engelsche leger in den steek gelaten, moest het Belgische leger, toen de Duitschers, de Maas overschrijdend, naar Brussel oprukten, op Antwerpen terugwijken. Onpartijdigheid gebiedt te erkennen, dat èn de snelle val der Maasvestingen èn de zwakke en kortstondige verdediging der Maas niet alleen voor de Belgen, doch óók voor de bondgenooten een beschamend échec is geweest. Dat de invaller veertien dagen later, toen dan toch voldoende tijd | |
[pagina 364]
| |
was beschikbaar geweest, ongehinderd de Fransche Noordgrens kon passeeren, was erger dan een échec, was een schandelijke strategische nederlaag. Een methodische terugtocht heette dit om de Duitschers diep in Frankrijk te lokken en dan te slaan. Kom! - Frankrijk in den Zomer en zelfs in den Winter is toch niet het onmetelijk diepe, onherbergzame Rusland met zijn barre klimaat, dat alleen dáárdoor in 1812 tegenover den Franschen keizer met succes een dergelijke handelwijze kon toepassen. Waarom ging Generaal Joffre dan, zoo een methodische terugtocht in zijn bedoeling lag, reeds in de lijn Verdun-Parijs, toen nog geen derde deel van Frankrijks heele operatie diepte was doorloopen, tot het offensief over? Later, als de geschiedenis van dezen merkwaardigen krijg wordt geschreven, zal de ware reden wel blijken. Doch laat ons op den geregelden gang van zaken niet vooruitloopen. Naast de voordeelen van den strategischen overval spreken die van het initiatief, waar hij trouwens uit voortspruit. Duitschland was, omdat het met een groote overmacht van strijdkrachten verreweg het eerste gereed was, van zelf de strategische aanvaller; Frankrijk en het kleine België moesten, daar zij geen van beiden klaar waren, het defensief aanvaarden; het werd hun letterlijk opgelegd. Zooals bekend, legt immers de aanvaller zijn initiatief op aan hem, die zich verdedigt; moet de verdediger zijn operatiën geheel van die van den aanvaller afhankelijk maken. Ook deze omstandigheden verschaften Duitschland het groote voordeel, dat om te beginnen België, omtrent zijn opmarsch-breedte volkomen in het duister tastte. Het gevolg daarvan was, dat België eerst toen het veel te laat was tot de ontdekking kwam, dat Duitschland de onzijdigheid van Nederland nauwkeurig ontzag, terwijl het de zijne ruwweg schond. Daar echter België, overtuigd, dat als zijn neutraliteit werd geschonden, zulks óók ten aanzien van die van Nederland het geval zou zijn, zijn maatregelen van die onderstelling afhankelijk maakte, stonden deze geheel en al buiten de werkelijkheid. | |
[pagina 365]
| |
Men overlegde aldus: Neemt ons veldleger stelling aan de Maas en dan natuurlijk in de lijn Visé-Luik-Namen, dan wordt het door de Duitschers, die zeer waarschijnlijk over Roermond, Venlo en Maastricht Nederlandsch Limburg zullen passeeren, op zijn linkervleugel omtrokken en loopt het zelfs gevaar van Antwerpen te worden afgedrongen. Men koos dus meer achterwaarts opstelling in een lijn, die zich daartoe tengevolge van den loop van eenige kleine riviertjes, welke haar een zekere stormvrijheid verzekerde, gedeeltelijk althans, vrij goed leende. Die opstelling werd naar het Noorden zóóver uitgebreid, dat de opmarsch van den uitersten Duitschen rechtervleugel, welke door het voor groote troepenverplaatsingen zeer bezwaarlijke Nederlandsche Peelgebied tot de lijn Roermond-Weert-Herenthals werd bepaald, in front kon worden opgevangen. De Maaslinie, werd dientengevolge niet of althans betrekkelijk zwak bezet en was voor hare verdediging grootendeels op de daargelegen vestingen aangewezen, terwijl zij zich door haar diep ingesneden dal en steile oever-heuvelen vooral aan de Westzijde buitengewoon goed voor een hardnekkige rivier-verdediging leent. Het ongeluk wilde echter, dat de Duitschers een geheel andere gedragslijn volgden, dan hun tegenstanders hadden voorzien. De operatie-liniën, welke de Belgen zich óók door Zuid-Limburg hadden gedacht en zelfs in hun dagbladen met dikke lijnen teekenden, werden niet gevolgd. De stelling Herenthals-Diest-Thienen-Jodoigne-Eghezée-Namen, waarvan de Noordelijke vleugel trouwens evengoed in de lucht hing, werd dan ook, nadat de Duitschers betrekkelijk spoedig de Maas hadden geforceerd en het verzet van Luik gebroken, zoodra zij ten aanval oprukten, vrijwillig prijsgegeven. Zij heeft alleen tegenover ter opheldering en verkenning vooruitgezonden ruiterafdeelingen, welke hun taak: het vaststellen van 's vijands opstelling, met lofwaardige zelfopoffering hebben vervuld, eenige diensten bewezen; aan deze cavalerie werden ernstige verliezen toegebracht, rechtstreeks westwaarts doordringen is haar belet hoewel zij toch den Noordelijken vleugel reeds omging en hare | |
[pagina 366]
| |
patrouilles tot in de buurt van Turnbout doordrongen. Voor de bondgenooten, die ‘bonne mine à mauvais jeu’ maakten, was dit een groote tegenvaller. Zeker - ondanks alles heeft de weerstand aan de Maaslinie, die zich in hoofdzaak tot een in den aanvang ontegenzeggelijk vrij krachtig verzet van Luik bepaalde, den opmarsch van den Duitschen rechtervleugel niet onbelangrijk vertraagd. In zooverre was de lof den Belgen door Frankrijk toegezwaaid verdiend, maar men had langduriger oponthoud kunnen en mogen verwachten. Dit toch was voor de bondgenooten een levenskwestie. Frankrijk was zoowel met zijn mobilisatie als met zijn concentratie en opmarsch aanzienlijk bij die van Duitschland ten achter en Engeland vroeg, hoewel het, in het bezit van een staand leger, bij mobilisatie een grooten voorsprong op militielegers bezit, tijd om dit te concentreeren en naar het vasteland over te brengen. Konden de Belgen de Maaslinie dus zóólang vasthouden, totdat ook de bondgenooten daar konden verschijnen, dan zou deze stelling evenals zulks ook thans nog tusschen Verdun en Toul het geval is, een voor de Duitschers zeer zware hinderpaal hebben gevormd. Daar het Belgische veldleger, volgens de eigen officieele opgaven althans, 6 divisiën infanterie en é'en cavalerie-divisie telt is en voldoende van artillerie is voorzien, terwijl Luik en Namen evengoed als Verdun en Toul moderne, goed versterkte vestingen zijn, ware dit mogelijk geweest. Onder voorwaarde evenwel, dat dit veldleger in zijn geheel stelling nam aan de Maas en inderdaad zoo sterk was als officiëel werd opgegeven. Het eerste is niet geschied en het tweede is aan ernstigen twijfel onderhevig, omdat de oorlog het Belgische legerbestuur midden in de reorganisatie zijner strijdkrachten heeft overvallen. Ook tijdens het verder verloop der operatiën heeft zich de noodlottige invloed van die omstandigheid doen gevoelen. Rijst ten slotte de vraag, waarom toch de bondgenooten, België medegerekend, à tout prix moesten trachten den Duitschen opmarsch op te houden, waarom ook zij niet | |
[pagina 367]
| |
naar het offensief grepen en den vijand aanvielen, teneinde hem te vernietigen. De verklaring hiervan ligt, zooals wij zagen ten deele in het feit, dat zij niet tijdig gereed en vereenigd waren en voorts in de groote overmacht der Duitsche strijdkrachten. In den aanvang althans - nu zullen zij na de geringe resultaten van den Russischen opmarsch die verwachting wel hebben prijsgegeven - rekenden zij op een krachtig offensief van den machtigen medestrijder in het Oosten. Wanneer zij hun tegenstand slechts zoolang konden rekken, dat de Russische colonnes Berlijn bedreigden, waren de Duitschers vanzelven genoodzaakt ter verdediging van hun hoofdstad en van het hart des rijks naar Pruisen te Snellen. Daartoe zouden zij een groot gedeelte van hun strijdkrachten uit België moeten terugtrekken. Alsdan zou voor de bondgenooten het oogenblik zijn aangebroken, ook hunnerzijds tot het offensief over te gaan. Omgekeerd hadden de Duitschers de bedoeling eerst den hoofdtegenstander Frankrijk te verpletteren en zich daarna tegen Rusland te wenden. Deze gedachtengang was van beiderlei standpunt bezien alleszins verklaarbaar en toch zijn hun verwachtingen niet vervuld. Duitschland heeft, toen het op het punt scheen zijn plannen verwezenlijkt te zien, een zoodanigen tegenstand ondervonden, dat het weder tot dicht bij de Belgisch-Fransche grens werd teruggedrongen en handhaaft zich ook tegenover Rusland met telkens wisselende krijgskansen. De Bondgenooten zagen zich door Rusland, dat, naar men dacht en hoopte, Duitschland met zijn legermassa's zou overstelpen en in één zegemarsch naar Berlijn oprukken, volkomen teleurgesteld. Duitschland strijdt drie maanden na het begin van den krijg nog steeds in Noord-Frankrijk en van een vernietiging van den tegenstander is green sprake; het tegendeel is zelfs volstrekt niet uitgesloten. Rusland heeft het nog niet verder gebracht dan de grens van Oost-Pruisen, moet het eigen gebied Polen, nog van e Duitsch-Oostenrijksche troepen, die na de nederlaag aan Weichsel en | |
[pagina 368]
| |
San terugtrekken, zuiveren en houdt slechts het Oostelijke deel van Galicie bezet.
In het voorgaande is vooral op het hoe en waarom der operatiën den nadruk gelegd. Intusschen is daaruit tevens hun algemeen verloop gebleken. Om de gedachten nader te bepalen kan daaraan worden toegevoegd, dat de Duitschers den 5den Augustus voor de Maas verschenen en deze t.N. van Namen op den 9den geheel in hun macht hadden. Eerst den 15den d.a.v. waren de Franschen in staat bij Dinant en Namen aan de verdediging der rivier mede te werken, den 17den Augustus landden te Boulogne de voorste echelons van het Engelsche expeditie-leger. Deze feiten zijn voldoende om in verband met het voorgaande te doen uitkomen, in welke mate de bondgenooten bij de Duitschers ten achter waren en deze dus van hun overval het gehoopte succes hadden. De afstand van de Belgisch-Luxemburgsche grens tot de t.Z. van Luik sterk naar het Zuid-Westen terugwijkende Maas, is in het Noorden ter hoogte van Aken en Verviers gering, en neemt naar het Zuiden belangrijk toe. De methodisch te werk gaande aanvaller wilde het verband in zijn naast elkander oprukkende korpsen handhaven en moest dus de troepen, die de Maas het eerst hadden bereikt, ook het langst laten wachten, alvorens deze weder te kunnen doen oprukken. Hierbij kwam, dat de weerstand bij en ten Z. van Namen met behulp der Franschen geboden - den 15den werd o.a. bij Dinant hevig gevochten - veel ernstiger dan die in het Noorden was. Dit verklaart, waarom de legerkorpsen, welke reeds op den 9den in het bezit van de Maasovergangen t.N. van Namen waren, eerst den 17den hun opmarsch naar het Westen konden vervolgen. In dien tusschentijd zijn de daar aanwezige troepen over Aken aanzienlijk versterkt. Die omstandigheid noopt mij evenwel te wijzen op het feit, dat het daartegenover op nog geen 15 K.M. afstands gelegerde Belgische veldleger de gelegenheid om den vijand een gevoeligen slag toe te brengen, heeft verzuimd. Tusschen 9 | |
[pagina 369]
| |
en 16 Aug. hadden de Duitschers n.l. teneinde de Maasovergangen voor den later volgenden opmarsch vrij te houden, betrekkelijk zwakke troepen ten Westen van de rivier vooruitgeschoven en deze in een grooten kring om die overgangen opgesteld; zij hadden daar wat men noemt, een voorhoede-stelling ingenomen. Een groot deel hunner, toen nog niet versterkte troepen, werd gebezigd voor aanvallen op eenige nog geïsoleerd standhoudende forten van Luik en voor bezetting van de stad zelve, terwijl ook de roerige bevolking van het Luiker-Waalsche, die den Duitschers door hun spontaan verzet groote moeilijkheden had berokkend, in het oog moest worden gehouden. Toen had het Belgische leger zijn slag kunnen slaan; strategisch is het een onvergefelijke zwakheid, dat het voor dien coup is teruggedeinsd. Nadat het gunstige tijdvak ongebruikt was verstreken, was het oprukken der Duitschers voor het Belgische leger, dat in zijn opstelling slechts aanvallen van cavalerie met een weinig infanterie, artillerie en wielrijders had afgewezen, het sein, om, Brussel prijsgevend, rechtstreeks naar Antwerpen terug te trekken. Ook dit was verkeerd, aangezien het daardoor, instede de bondgenootschappelijke legers een ongetwijfeld zeer gewaardeerde versterking te geven, gevaar liep, in de vesting te worden geïsoleerd en, kwam het tot een aanval, met haar ten onder te gaan. Men achtte Antwerpen echter onneembaar; een ernstig doorgezetten aanval vrijwel uitgesloten en stelde zich veel voor van de aanwezigheid van het veldleger binnen een legerplaats, die het immers zou veroorloven naar welgevallen vleugel, rug en verbindingen des vijands te bedreigen. De uitkomst bewees ook hier dat men zich totaal heeft misrekend. Mogelijk is, dat België de Schelde-vesting onder pressie van den Engelschen Minister Winston Churchill heeft willen (moeten) verdedigen en dan was hiervoor, gegeven haar grootte (90 K.M. omtrek), het geheele veldleger noodig. Uitgesloten is niet, dat de Belgische regeering liever dan het eigen gebied prijs te geven door zijn leger bij dat der bondgenooten te voegen, zijn strijdkrachten met het oog | |
[pagina 370]
| |
op latere gebeurtenissen voorloopig intact in het reduit der landsverdediging wilde bewaren. Doch hoe dan ook, zoowel het een als het ander getuigt van verkeerd en nauw inzicht, omdat duidelijk is, dat alleen directe versterking van het bondgenootschappelijk leger het uitzicht opende, den invaller te verslaan. Daardoor zou deze België wellicht hebben moeten ontruimen en was dit land weer zichzelf geworden. Thans is het grootste deel van het Belgische leger na een zeer kortstondige verdediging van de toch zoo sterke vesting (29 Sept.-9 Oct.) roemloos verloren gegaan; slechts 30.000 man Belgische troepen hebben zich bij de bondgenooten kunnen voegen. Toen Luik was genomen en de Maaslinie de facto tot een punt (Namen) was gereduceerd, ook deze vesting viel en het Belgische leger naar Antwerpen was teruggetrokken, konden de Duitsche legers volkomen ongehinderd naar de Fransche Noordgrens oprukken. Dit deden zij in één groote met geforceerde marschen meesterlijk uitgevoerde linkszwenking. Hierbij trad hun geen bondgenootschappelijk soldaat in den weg; wel een bewijs, dat zelfs toén, 17-25 Aug., Frankrijk en Engeland nog buiten staat waren, den aanvaller vereenigd tegemoet te gaan of althans diens opmarsch, zooals zij later, toen hij eenmaal de Fransch-Belgische grens had bereikt, deden, te vertragen. Het overige deel van het Duitsche leger was, evenals ook thans nog, behoudens enkele kleine plaatselijke wijzigingen het geval is, gebonden door het front Belfort-Epinal-Toul-Verdun. Verdun vormde als het ware de spil van den hiervoor bedoelden omkomenden vleugel, die, vanaf die vesting gerekend, uit de navolgende legers bestond: het leger van den Kroonprins van Pruisen, van Prins Albrecht van Wurtemberg, die onder bevel van de Greneraals von Hausen, von Bülow en von Kluck. Het stilstaande front werd gevormd door het leger van Generaal von Heerungen in den Elzas en dat van den Kroonprins van Beyeren,in Lotharingen. Het is hier de plaats, een beknopt overzicht van de sterkte en samenstelling dier legers te doen volgen en in | |
[pagina 371]
| |
aansluiting daarmede enkele mededeelingen omtrent de strijdkrachten der Bondgenooten te doen. Elk leger bestaat uit twee à drie legerkorpsen, elk van twee divisiën, ieder van twee brigades ter sterkte van twee regimenten van drie bataljons, elk van vier compagniën van 250 man. Elke divisie beschikt over eenige eskadrons cavalerie voor hare onmiddellijke beveiliging en een brigade veld-artillerie van twee regimenten, ieder van twee afdeelingen, elk van drie batterijen van 6 vuurmonden dus 72 kanonnen. De gezamentlijke sterkte van een legerkorps bedraagt aan infanterie, cavalerie, artillerie en bijbehoorende treinen, waartoe men rekent munitie-treinen, verbandplaatsafdeelingen, pioniers, brugge-treinen, telegraaf-, telefoonen luchtschipperafdeelingen, proviand-colonnes en de zware artillerie (houwitsers) ongeveer 25000 man en een groot aantal paarden, vuurmonden en voertuigen. In alle moderne legers is de sterkte en organisatie, de bewapening en uitrusting, afgezien van enkele details gelijk. In de sterkte der in eerste linie beschikbare strijdkrachten, in hunne geoefendheid, enkadreering en hoogere aanvoering, in de hoeveelheid en het gehalte der daarachter in tweede en derde linie beschikbare reserves komen evenwel vooral in den oorlog sterk sprekende verschillen voor den dag. Deze zijn het, die alsdan den doorslag moeten geven, de waarde der wederzijdsche strijdkrachten, ja, ten slotte het succes in den krijg bepalen. Dit maakt, dat men dus een Duitsch, Fransch, Engelsch, Russisch of Oostenrijksch legerkorps, om ons tot de strategische eenheden te bepalen, volstrekt niet gelijk mag stellen. Intusschen zal ik mij van een nadere beoordeeling van de intrinsieke waarde dezer troepen onthouden, daar deze alleen, behoorlijk gemotiveerd, waarde heeft en het mij hier te ver zou voeren, die te geven. Zij ligt trouwens reeds eenigszins in de volgorde, waarin zij zijn opgesomd, opgesloten. Alleen zij nog medegedeeld, dat Duitschland in eerste linie over 25, Frankrijk over 21, Engeland (het in Frankrijk aanwezige Expeditie-leger) over 3, Rusland over 37 en Oostenrijk over 16 legerkorpsen beschikt. Dit overzicht is | |
[pagina 372]
| |
voldoende, om zich althans een denkbeeld van de strijdkrachten, welke in de eerste helft van Augustus te velde trokken, te kunnen vormen. Later, na het intreden van de eerste groote verliezen, de wederzijdsche uitbreiding van de gevechtsfronten, hebben alle legers hun talrijke reserveformaties aangetrokken. Daaromtrent kan thans niet in bijzonderheden worden getreden. Men dient voorts, om de gedachten te bepalen, te weten, dat Duitschland aanvankelijk tegenover Frankrijk in het geheel 22, tegenover Rusland 3 legerkorpsen van het actieve leger heeft gebezigd. Na den eersten Russischen inval in Oost-Pruisen formeerde Duitschland ruim de helft van de 50 reserve-divisies, Landweer eerste ban, waarover het reeds vrij spoedig kan beschikken, tot legerkorpsen, die de troepen tegenover Rusland versterkten, terwijl het andere gedeelte dier strijdkrachten naar Frankrijk werd overgebracht. Daar hebben zij het front, hetzij door elk legerkorps met een reserve-divisie uit te breiden, hetzij als zelfstandige legerkorpsen versterkt. Een reserve-divisie is samengesteld als een gewone infanterie-divisie, alleen is zij wat minder ruim van artillerie voorzien. Volledigheidshalve zij vermeld, dat de meeste legers hun cavalerie in z.g. zelfstandige divisiën vereenigen. Deze gaan hun ter opheldering op eenige dagmarschen vooraf en stellen in samenwerking met de middelen, waarover de luchtvaart beschikt, 's vijands opstelling en sterkte zóó tijdig vast, dat de hoogere legeraanvoering voldoende gelegenheid bezit, in verband met de van hen inkomende berichten de gewenschte maatregelen te nemen. Zij waarborgen haar dus m.a.w. de noodige vrijheid van beweging. Duitschland beschikt over 12, Frankrijk over 10 cavalerie-divisiën, terwijl Engeland 2 brigades overbracht. Rusland brengt in eerste linie 24 cavalerie-divisiën in het veld.
In verband met het vorenstaande kan men zich gemakkelijk voorstellen, welk een reusachtige legermacht België tusschen 16 en 25 Aug. heeft doorschreden. Den 17den Aug. begon deze zwenking; den 20sten bezette | |
[pagina 373]
| |
de uiterste rechtervleugel Brussel; ten Noorden van deze hoofdstad werd een observatiekorps tegenover de vesting Antwerpen achtergelaten; den 25sten werd de Fransche Noordgrens bereikt en... alsof daar geen linie van verschanste legerplaatsen en forten bestond, van Rijssel tot Longwy overschreden. Eenmaal Frankrijk binnenrukkend werd spoedig over de gansche linie met de bondgenootschappelijke legers contact verkregen. Op 31 Augustus slaat Generaal von Kluck ter hoogte van Péronne een hevigen flankaanval af en brengt Generaal von Bülow den Engelschen, die hij reeds van uit de lijn Condé-Bergen voor zich uit had gedreven, een ernstige nederlaag toe bij St. Quentin. Generaal von Hausen dringt bij Rethel over de Aisne, terwijl Prins Albrecht van Wurtemberg inmiddels ter hoogte van Mezières de Maas overschrijdt en de Duitsche Kroonprins, die rivier bij Montmedy forceerend, 5 uit de lijn Reims-Verdun oprukkende Fransche legerkorpsen een gevoeligen slag toebrengt. De hier genoemde plaatsen bepalen de hoofdrichtingen, waarlangs de Duitsche legers, in onderling verband doorzwenkend, op den 2den September de linie La Fère-Laon-Verdun bereikten. In dien tusschentijd waren alle achter dit front gelegen Fransche vestingen gevallen en werd aldus het bewijs geleverd, dat zij ten eerste den vijandelijken opmarsch niet noemenswaard hadden kunnen vertragen en voorts dat zij op zich zelven als vesting weinig beteekenden. Daartegenover zij geconstateerd, dat die van het Oostfront van het begin van den krijg tot heden den vijand met succes hebben weerstaan. Mocht men hiertegenover aanvoeren, dat de aanval op dit laatste front meer het karakter van een demonstratief binden van een aanzienlijk deel der Fransche strijdkrachten draagt en dus als offensief niet ernstig is gemeend, dan zij opgemerkt, dat de bijna geslaagde poging tot doorbreking bij St. Mihiel, de aanvallen uit de vlakte van Woeuvre op ‘les côtes de la Meuse’ tusschen Verdun en Toul en die op de Couronne de Nancy het tegendeel bewijzen. Alleen tegenover de Vogezen wordt door de Duit- | |
[pagina 374]
| |
schers een defensieve, doch daarom nog niet demonstratieve houding aangenomen. Op den 7den September bereikten de invallers de linie Parijs-Verdun en daarmede het hoogtepunt van hun offensief. De Duitschers lieten Parijs, dat zich reeds voor het beleg gereed maakte, terwijl de regeering naar Bordeaux werd verplaatst, totaal ongemoeid; niet de Hoofdstad, hoe belangrijk ook, maar het Fransche leger was immers hun eerste object. Slaagde men er in, de zwenking langs Parijs in Z.O. richting door te zetten, dan zouden zoowel het Fransche Noorderleger als dat in het front Verdun-Belfort hetwelk door de tegenover deze linie opgestelde legers werd verbonden in de aldus gevormde strategische tang zijn samengeknepen en omsingeld; deze operatie zou den tegenstander een débacle, een tweede Sédan hebben berokkend. Generaal Joffre, de Fransche Generalissimus, begreep, toen de Duitschers, zijn steeds terugwijkend leger volgend, de lijn Parijs-Verdun hadden bereikt, dat elke schrede verder achterwaarts den ondergang van zijn leger beteekende. Dit onheil diende tot elk en prijs te worden afgewend; hij moest thans den slag aannemen. De terugtocht, hetzij dan vrijwillig en methodisch of gedwongen door overmacht, uitgevoerd, moest onmiddellijk worden gestaakt; alleen een onverwacht en gelijktijdig met alle kracht ondernomen tegen-offensief kon Frankrijk nog redden. Zoo dus waar is, dat Generaal Joffre daartoe het initiatief nam, mag toch niet worden voorbijgezien, dat ook deze handeling hem door de tegenpartij werd opgedrongen, dat zij dus niet volkomen vrijwillig was. Zij leidde intusschen tot het beoogde doel. Tegen den plotseling over het geheele Fransche front ondernomen tegenaanval waren de Duitsche legers wier krachten vermoedelijk tengevolge van de groote snelheid, waarmede dagen achtereen was opgerukt, waren overnomen, niet bestand. Op waarlijk grootsche wijze en onder omstandigheden, die aan den glorietijd onder Keizer Napoleon den Eerste | |
[pagina 375]
| |
herinnerden, werd het defensief met het offensief verwisseld. Uit de voor de Franschen voor immer gedenkwaardige dagen, waarop zoo verrassend snel de rollen werden omgekeerd, zijn hun twee zeer belangwekkende documenten bewaard gebleven. In de eerste plaats de proclamatie van Generaal Joffre aan het leger; een echte soldatenorder, die niet redeneert of motiveert, maar beveelt; een stuk, dat men evenmin als de proclamaties van den grooten Napoleon op den keper moet beschouwen, doch evenmin als deze zijn effect heeft gemist. ‘Op het oogenblik - aldus Joffre - dat een veldslag begint, waarvan het heil van het land afhangt, is het van belang allen er aan te herinneren, dat de tijd van achteromzien voorbij is. Alle krachten moeten worden ingespannen, om den vijand aan te vallen en terug te werpen. Een troep, die niet meer kan oprukken, moet koste wat het wil, het veroverde terrein behouden en zich eerder op de plaats laten dooden, dan terugtrekken. In de huidige omstandigheden, kan geen zwakheid worden geduld.’ De uitslag was schitterend en deed het geschokte zelfvertrouwen der Franschen herleven, als kranige, flinke soldaten dreven zij, op den 8sten Sept. den aanval inzettend, de Duitschers over het gansche front terug. Het tweede document is een order van den Duitschen korpscommandant Tulff von Tscheppe, die hun bij de herovering van Vitry le François in handen viel. Hij luidde als volgt: Vitry le François, 7 Sept. 10 u. 30 n.m. | |
[pagina 376]
| |
van elk officier en soldaat, dat hij in weerwil van de hevige en heldhaftige gevechten van de laatste dagen geheel zijn plicht zal doen tot zijn laatsten ademtocht. Alles hangt van het resultaat van morgen af.’
Beide orders vullen elkaar aan, in zooverre zij ons bewijzen, dat hier het hoogtepunt der tot dusver gevoerde operatiën inderdaad werd bereikt; den Franschen werd gezegd, dat zij geen pas meer mochten wijken, den Duitschers, dat thans het oogenblik van de groote beslissing was aangebroken, dat zij den vijand eindelijk vasthadden en moesten beproeven hem te vernietigen. Doch het krijgsgeluk wilde het anders. Na 6 dagen achtereen te zijn teruggedreven, mochten de Duitschers zich op den 15den September gelukkig achten het Fransche offensief in de lijn La Fère-Laon-Reims-Suippes-Verdun tot staan te kunnen brengen. Deze linie zou den grondslag vormen van een front, dat zich thans, ruim twee maanden later, nog steeds terzelfder plaatse bevindt, doch op den Westelijken vleugel geleidelijk naar het Noorden verlengd, tot Nieuwpoort aan de Belgische Noordzeekust is uitgebreid. In grillige bochten kronkelt zich deze slaglinie door Noord-Frankrijk, buigt t.W. van La Fère in Noordelijke richting om, overschrijdt t.N. van Rijssel de Belgische grens en loopt t.O. van Yperen over Dixmuiden langs den gekanaliseerden Yser naar de kust. Zoowel de kolossale verlenging van La Fère tot aan zee, als de juist op dit laatste deel en vooral ook op het front Verdun-Toul naar het Westen uitspringende bochten verleenen aan dit lange front een karakter dat in strategischen zin zeer bijzonder is. Het gedeelte Rijssel - Nieuwpoort ontstond, toen na den val van Antwerpen het voor die stad vrijgekomen Duitsche aanvalsleger de Engelsche en Belgische troepen, welke deze vesting hadden verdedigd en aan gevangenschap waren ontkomen, voor zich uitdreven en de linie Yperen-Dixmuiden-Nieuwpoort hadden bereikt (10-24 Oct.). Op den 29sten Sept. gingen de Duitsche troepen, welke zich tot dusverre met de observatie van Ant- | |
[pagina 377]
| |
werpen hadden vergenoegd, plotseling tot een krachtigen stormerhandschen aanval over. Zes dagen later reeds was in het Z.W. front van den buitensten fortengordel een bres van 20 K.M. breedte geslagen en kon tot den aanval op de Nethe, welke rivierstelling den toegang tot de binnenste, zeer verouderde, dicht op de stad gelegen fortenkring belemmerde, worden overgegaan. Slechts één dag kon die stelling den energieken aanvaller weerhouden; toen ook zij viel, was het lot der vesting beslist; in den morgen van 9 October moest zij na een hevig bombardement dat maar één dag en één nacht behoefde te worden voortgezet, capituleeren. Het was in deze dagen, dat een ware Exodus van gansch Antwerpens bevolking naar Westelijk Noord-Brabant en Zeeuwsch-Vlaanderen plaats had en Nederland als het ware met Belgische burgers en militairen werd overstroomd. De eersten, ongeveer 300.000 menschen werden overal liefderijk opgenomen en over ons gansche vaderland verspreid; de laatsten plusminus 35000 man werden geinterneerd. Bij het beleg van Antwerpen is er zooveel, dat een nadere verklaring vraagt, doch tevens zooveel onbegrijpelijks in de houding van de Belgische en Engelsche regeering en van de hun ten dienste staande troepen, dat het maar beter is voor 't oogenblik niet te diep op dit onverkwikkelijk onderwerp in te gaan. Later wellicht zal ons duidelijk worden, waarom toch de Duitschers, zoo plotseling van inzicht veranderend, tot den aanval op de vesting overgingen, welke toch de oorzaken waren van den zoo verrassend Snellen val van een steeds onneembaar genoemd reduit; wat toch het Belgische veldleger er toe bewoog zich in strijd met elk logisch strategisch inzicht in die legerplaats te laten neutraliseeren, instede zich bij de Bondgenootschappelijke legers te voegen; of hier bijgeval dezelfde politieke overwegingen hebben gegolden, die er Engelsche brigades toe brachten de vesting hardnekkiger te verdedigen dan zulks door de eigen troepen werd gedaan; en tenslotte wat het bezoek van Winston | |
[pagina 378]
| |
Churchill aan de Scheldestad te beteekenen had. Gaan wij verder:
Niet meer dan 30.000 man Belgische veldtroepen wisten, door het land van Waes naar het Westen ontvluchtend, de legers der Bondgenooten te bereiken. De Duitschers sloten met de troepen, die voor de vesting vrijkwamen, de opening, welke nog tusschen Rijssel en de zee gaapte. Daarmede maakten zij een einde aan de onvermoeide doch vruchtelooze pogingen tot omtrekking van hun rechtervleugel, waarmede de tegenpartij haar front geleidelijk van La Fère tot aan zee verlengend, hun flank en verbindingen had bedreigd. Dat is een der belangrijke strategische handelingen, die hun stempel op de zooeven besproken slaglinie hebben gedrukt. Die pogingen tot omtrekking hadden geen succes, omdat zij alleen, zoo het mogelijk is hen geheel buiten 's vijands waarnemingskring aan te zetten en door te voeren, resultaten kunnen opleveren. Dit nu is, sedert de moderne legers over luchtvaartmiddelen beschikken, zoo goed als uitgesloten; door verkenning uit de lucht worden dergelijke ondernemingen binnen enkele uren ontdekt en gemeld, terwijl met hunne uitvoering dagmarschen gemoeid zijn. Er blijft dus altijd ruimschoots tijd tot het nemen van tegenmaatregelen. Daarmede, is een strategische handeling, waarmede in den Napoleontischen tijd, in de oorlogen van 1866 en 1870 schitterend succes is bereikt, in den tegenwoordigen oorlog veroordeeld. Ook schijnt een tweede gewichtige strategische handeling, die door den grooten Napoleon vooral tegenover bondgenootschappelijke legers met schitterend succes werd toegepast, de doorbreking, te hebben afgedaan. Tot die conclusie zou men althans komen, wanneer | |
[pagina 379]
| |
men de verschillende hardnekkige pogingen door de Duitschers ter doorbreking van een toch in dit opzicht bijzonder kwetsbaar front aangewend, steeds ziet mislukken. De hevige gevechten bij Lassigny en Roye, Albert en Atrecht, kunnen het getuigen; in beteekenis staan zij echter alle bij de doorbrekingspoging, die bij St. Mihiel bijna de sperlinie Verdun-Toul deed vallen, verre ten achter. Immers, zoolang de Duitschers, die op dit punt het fort Camp des Romains namen, niet vandaar zijn verdreven - en daartoe beproeven de Franschen nog steeds het uiterste - staat in het bijzonder hun Noordelijk front aan afsnijding van zijn verbindingen met het hart des lands bloot. Op alle punten echter, waar de Duitschers pogen door te breken, wijken de Franschen elastisch terug, omgeven het gevaarlijke punt met versterkingen en bestoken het zóó fel, dat het einddoel: hun linies te scheiden, onmogelijk kan worden bereikt. Het is de enorme uitwerking der moderne repeteergeweren, mitrailleurs en snelvuurkanonnen, die belet, zelfs al wordt met krachtige offensiefstooten ook aanvankelijk succes bereikt, deze tot het einde toe door te zetten. Door den druk der enorme plotseling intredende verliezen zinkt elke aanval tenslotte machteloos ineen. Zou dit wellicht de verklaring zijn van het onbegrijpelijke feit, dat twee reusachtige, goedgeoefende en bekwaam aangevoerde legers weken, ja, maanden lang tegenover elkaar stand kunnen houden, zonder op welk punt ook een beslissend succes te bereiken? Alleen als een der partijen door uitputting van krachten, verslapping zijner waakzaamheid of door een samenloop van demoraliseerende omstandigheden kan worden overrompeld, zal het lange met zoo bloedige offers gehandhaafde en aangevallen front in enkele dagen ineen zinken. Wanneer men op zijn hoede blijft en krachtig echter nooit. Dáárop alleen is, tenzij een wapenstilstand de oplossing mocht brengen, het wachten. Nov. 1914. |
|