Onze Eeuw. Jaargang 14
(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenlandsch overzicht.De Instorting.Wijd in de bosschen en de duinen ligt, met vrome stilte, 't veld in den luister van den nacht. Zijn open wezen rijst, in algedurig mysterieus gebed, gemeenzaam tot den valen koepel op die met de sterren vol behangen is. Rondomme schimmen, peizelijk, de hooge boomen uit den zwarten rand. Geluiden die des daags verloren gaan in 't ruchten, lekken nu, als droppels na de bui, verneemlijk: Een hond bast, mijlen ver; een trein rolt ergens; een wilde eend, in 't diepe zwart van 't kronkelwater, klept even met zijn vlerken. Maar telkens strijkt de stilte dit, grootmachtig-zacht, weer weg.
De maan glijdt uit de boomen op.
Ze schuift de lange schaduwen over 't veld.
Dat blijft in diepe extase.
En deze wereld lijkt, in ongemeenen vrede, de werelden daarboven te aanzien.
Is 't werkelijkheid dat, buiten àl-rondom, de wereld staat te branden van den oorlog? Al onze naaste buren: Duitschland, België, ginds achter de omveiligende duinen en de hoorbaar ademende zee ook Engeland; en Frankrijk, Rusland in zijn sombere verten zonder einders; en Oostenrijk dat Nederlandsche journalisten nog geen jaar geleden op een zonnereis te gast had, Servië, 't kleine Montenegro.... alles brandt. 't Is onbeseffelijk. Want hier, de dingen die de naaste waarheid zijn, die duinen en die boomen en dat veld, dat 's vrede, vrede. Ik kan het uurwerk tikken hooren in mijn zak want de allerflauwste stem heeft hier een woord. Dit alles, hier nabij, is toch de werkelijkheid. En 't is één vredes-adoratie. Maar morgen komen de kranten vol van andere werkelijkheid: van de kanonnen die daar in het Zuiden bomden, van de geweren die daar knepten, van de cohorten die daar dreunden over dezelfde aard die hier een zomeravond-idylle is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En een benauwenis drukt, met dat weten, in de hersens neer en doet op eens den vrede hier verschimmen tot een huicheling.
Neen, dit waarneemlijke is schijn.
De werkelijkheid is: 't onzienlijke. En ongelooflijke.
*** Lang zal, wat ook nog moge gebeuren, de week van 1 tot 8 Augustus 1914 ons heugen. Wij zullen er onze kinderen en kindskinderen van verhalen met mijmerende ontzetting in onze stem en onze oogen. Zooals zij, die de jaren van Napoleon beleefden, daarvan gesproken hebben. Daar is één troost in al de ellende die wij nu beleven: Het moest ééns komen, al geloofden wij er allengs niet meer aan, en nu het gekomen is, blijkt het zóó ontzettend dat, als het voorbij zal wezen, onze kinderen en kindskinderen meteen er voor gespaard zullen zijn. Misschien zullen ze nog geslachten lang de gevolgen voelen. Fortuinen zullen wellicht ingestort, vermogens weggesmolten, families verarmd en zelfs berooid zijn. Maar de vreeselijke feiten, de mokerslagen van het noodlot die dat deden, die het nu doen, die ons in die eerste week van Augustus als snelle donderslagen verbijsterden en onze ziel ontredderden en die ons, sedert dien, in 't tergend tempo van 't gemethodiseerde onheil, de zenuwen met hun spanning knellen - dáárvoor zal 't nageslacht gespaard zijn. Want veel meer dan de Napoleontische oorlogen slaat deze millioenenkrijg Europa tot stukken en put het haar diepste krachten uit. Wij zijn een volle eeuw verder in vredesbeschaving.... en in oorlogstechniek. Honderd jaar geleden kostte een Europeesche oorlog heel wat minder, militair èn economisch. Honderd jaar geleden waren het internationale verkeer en het internationale crediet ook nog lang niet zoo uitgegroeid en was er dus ook nog niet zóó veel te vernielen als nu. Europa heeft een eeuw lang onophoudelijk voortgebouwd aan de uitvoerigste vertakking van zijn vredesorganisme .... en aan de middelen om dat met één slag te vernielen. Het is de Europeesche Armageddon die over ons is gekomen. En die zal in afzienbaren tijd niet weerkeeren. De moreele, maar niet minder de economische terugslag waarborgt dat. Zien wij maar naar ons eigen land. De groote kordaatheid van onze Regeering, de wakkerheid van onze naast betrokken diplomaten - want die mag nu óók wel eens worden erkend - en bovenal: de voortreffelijke voorbereiding der mobilisatie door onzen generalen staf, hebben ons, voorshands, buiten den oorlog gehouden. Een toestand die voor ons | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het nadeel heeft dat wij niet, als België, aan de geweldige bezieling die er uitgaat van groote daden een verjonging van onze volkskracht, van ons nationaal bewustzijn zullen kunnen ontsteken. Moreel zijn wij naast België slecht af. Maar materieel zijn wij in 't voordeel. Wij kunnen, als neutraal land, met iedereen nog handel drijven en dat zal allengs ook wel weer gebeuren. Toch heeft de schok van die eerste Augustusweek bij ons precies dezelfde verschijnselen van chaos, van totale ruïne veroorzaakt als in de oorlogvoerende landen. Uit geen enkel bericht heeft men den indruk gekregen dat de economische toestand in die landen thans erger is dan bij ons. Wij kunnen dus veilig zeggen: zooals wij ons nu bevinden, zoo moet het in heel Europa zijn. Door dezen oorlog van vijf groote en drie kleine mogendheden is de heele economische structuur van Europa stuk geslagen. De arbeid van een eeuw tijds is met één slag vernield. De echo van het Servische revolverschot heeft zoo geweldig weergalmd tusschen de muren van Europa dat alles is ingestort. En wat Zola schreef van het Frankrijk van 1871 kunnen wij met zooveel te meer recht zeggen van het Europa van 1914: C' est tout un monde à refaire. Overal zal men, uit de puinhoopen van 't verleden, van den grond af weer aan 't bouwen moeten gaan.
Wee dengenen die er dan onder zullen liggen.
En er kraakt nog heel wat dat nu, wankelend, nog staat.
En er zal nog heel wat vallen.
*** De rechte beteekenis van wat zoo kort pas is geleden, valt nog niet te schatten. Ik wil dan ook maar, in een Kroniek van uiterlijke gebeurtenissen, de feiten doen geheugen en hier en daar wat onderstreepen. Daarbij vermeld ik tevens de buitenlandsche feiten voor zoover die aan het uitbreken van den oorlog vooraf gingen omdat onze binnenlandsche gebeurtenissen daarmede onmiddellijk verband houden. Op 23 Juli overhandigde de Oostenrijksche gezant te Belgrado het ultimatum, of althans de bekende krasse nota van eischen, aan Servië. Onze beurs had toen, evenmin als die in andere landen, den ontzettenden omvang van het opkomende onweer en de razende snelheid waarmede het naderde, voorzien. Op dien 23sten Juli, d.w.z. vóórdat het overhandigen van de nota van eischen bekend was, noteerde de 5% Oostenrijksche April-Octoberrente 81½ en de 4% Russen (Hope en Co.) stonden 833/16 De 3% Ned. Wer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelijke Schuld stond 897/8. Geld was zeer ruim: de prolongatierente stond op 2¼-2½%, lager dan ze sinds vele maanden was geweest. Maar ook den volgenden dag reageerde de beurs nog nauwelijks: Oostenrijkers bleven staan op 81½, de 4% Russen verloren een kleinigheid en kwamen op 823/8, Ned. Werk. Schuld ondervond eveneens slechts een kleine daling tot 891/8 en de prolongatie toonde slechts een flauwe neiging tot rijzen: 2½-2¾%. Op 25 Juli gaf Servië het door Oostenrijk onbevredigend geachte antwoord, verliet de Oostenrijksche gezakt Belgrado en werd de mobilisatie van het Servische leger gelast. Reeds op Maandag 27 Juli, dus nog vóór dat de bladen iets gemeld hadden van eenigerlei militaire maatregelen in andere landen met uitzondering van Servië, werd bekend dat hier te lande de eerste voorzorgsmaatregelen (bewaking van bruggen enz.) waren genomen. Niemand zag toen nog ernstig den Europeeschen oorlog vóór zich; ooze Beurs blijkelijk ook niet: de 5% Oostenrijkers stonden nog steeds op 81½, de Nederlandsche Werkelijke Schuld noteerde 89¼ en de prolongatierente was weer nauwelijks gerezen: tot 2½ à 3%. Alleen waren de 4% Russen gezakt tot 76%. Den volgenden dag, 28 Juli, den dag van de oorlogsverklaring van Oostenrijk aan Servië en van het bekend worden der gedeeltelijke mobilisatie in Rusland, begon de opwinding op de Beurs. De zooeven genoemde koersen veranderden nagenoeg niet in de officieele beursnoteering maar geld werd opeens aangeboden tot 4½ à 6% doch ook tot dien laatsten koers niet genomen. En in een excutorialen verkoop die op dezen dag werd gehouden, werd een honderdje Nicolaï-spoor voor 74% verhandeld (tegen een beursnoteering van 86) terwijl trouwens de 4% Oost. Kronenrente. (Jan.- Juli) zakte van 78½ op 72¼ à 74¼. Onze zoo tijdig ingezette militaire maatregelen werden op dien dag vervolgd met het schorschen van den overgang uit den dienst der oudste lichtingen van militie en landweer. Eerst op Woensdag 29 Juli begon zich voor iedereen de ernst van den toestand af te teekenen. Dat was de dag van Duitschlands vraag om opheldering aan Rusland, toen nog slechts bekend geworden uit een bericht van den Berlijnschen correspondent der Frankfurter Zeitung. België riep drie lichtingen op. En bij ons beleefde men het sedert 1848 ongekende feit dat de Amsterdamsche Beurs werd gesloten. De Ned. Bank rekende op dien dag voor geld op korte beleeningen 16%, op buitenlandsche effecten 5½%, op binnenlandsche 5%. Op de volgende dagen werd nog geaarzeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en vergaderd over heropening van de Beurs maar men liet haar wijselijk gesloten. Het ontzettende onweer kwam dan ook van toen af met vervaarlijke snelheid op. Op 30 Juli verschenen de berichten omtrent een gedeeltelijke mobilisatie in Frankrijk en Duitschland. Bij ons begon de dwaze stormloop op de spaarbanken. Onze grens- en kustwacht werd opgeroepen en 'savonds werd, in Den Haag, de conferentie gehouden tusschen de Regeering, de directie van de Ned. Bank en de Ned. Handelmaatschappij en eenige groote financiers waarin werd besloten tot het oprichten van het Consortium van 200 millioen ten einde den eersten ruggesteun voor zwakke financieele posities te vormen en een débâcle dus voorloopig te stuiten. Op 31 Juli werd de algemeene mobilisatie in Rusland bekend en verklaarde dientengevolge de Duitsche Keizer het Rijk in oorlogsgevaar terwijl tevens de ultimatums aan Rusland en Frankrijk werden gesteld. Op dienzelfden dag werd in Nederland (en ook in België) 's middags de algemeene mobilisatie gelast tegen den volgenden morgen en werd generaal Snijders tot opperbevelhebber benoemd. De verklaring van Nederland in staat van oorlogsgevaar was 's morgens reeds verschenen. Tevens werden twee besluiten uitgevaardigd, het eene tot verbod van gouduitvoer en het andere tot verlaging van de hooge metaaldekking der Ned. Bank van 40 op 20%. Dien dag begon de stormloop op de Ned. Bank met het doel om metaal te bemachtigen en, in verband daarmede, de depreciatie van het papieren geld. Zaterdag 1 Augustus werd de algemeene mobilisatie geproclameerd in Duitschland, Frankrijk en Zwitserland en verklaarde Duitschland aan Rusland den oorlog. De Ned. Bank rekende toen voor beleening op binnenlandsche effecten 6½, voor die op buitenlandsche en voor korte beleening 7%. Den volgenden dag reeds vielen de Duitschers in Luxemburg, werd het dilemma: gedienstigheid of - oorlog, aan België gesteld (dit werd hier echter eerst op Maandag bekend) en werd door onze Regeering een verbod van uitvoer uitgevaardigd voor paarden, hooi, stroo, haver, steenkolen en cokes. Op Maandag 3 Augustus had de gedenkwaardige vergadering plaats van de Staten-Generaal waarin, binnen een halven dag tijds, zonder slag of stoot eenige zoo belangrijke wetsontwerpen werden aangenomen als er anders in geen weken zouden zijn af te praten. Over die ontwerpen zoo aanstonds nog een paar opmerkingen; thans eerst de voortzetting van deze kroniek. Dienzelfden dag, des | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
avonds, wees België het Duitsche dilemma af, antwoordde Duitschland daarop met een definitief ultimatum en verklaarde het den oorlog aan Frankrijk. Den volgenden dag besloot onze Regeering, wegens den nijpenden metaalnood in de circulatie, tot het uitgeven van zilverbons van f 1,-, f 2,50 en f 5,-. Op dien dag defileerde de marschvaardige troep in Den Haag voor de Koningin. En op dienzelfden dag overschreden de Duitsche troepen de Belgische grens en verklaarde Engeland aan Duitschland den oorlog. De Europeesche oorlog was daarmee een voldongen feit. De uitgifte van zilverbons werd op 6 Augustus door de Staten-Generaal goedgekeurd. Trouwens hielp men zich hier en daar reeds gedeeltelijk met kassiersbriefjes of met gemeentelijke zilverbons. In Amsterdam werden deze laatste, tot bedragen van f 1,- en f 2,50, op dienzelfden dag uitgegeven. In 't licht van dit sombere en sobere lijstje zijn de vooruitziendheid en voortvarendheid van onze Regeering zoowel op financieel en economisch als op militair gebied bewonderenswaard geweest. Blijkelijk tijdig en goed gewaarschuwd door onze gezanten, heeft de Regeering haar militaire voorzorgsmaatregelen reeds genomen toen er voor 't publiek nog geen groote kans scheen op uitbreiding van het Servisch-Oostenrijksche conflict. De mobilisatie bleek uitstekend voorbereid en liep zoo vlot en goed van stapel dat ze, op 1 Augustus begonnen, den 2den was afgeloopen. De vloot was 3 Augustus oorlogsvaardig. En zoodra de eerste teekenen van den financieel en en economischen storm zich vertoonden, werden door het driemanschap Treub-Bertling-Ort waarvan eerstgenoemde de leider is en de ziel, wettelijke maatregelen van verweer genomen. De belooning voor dit prachtige werk heeft de Regeering voorshands gevonden in de uitingen, zoowel in de Pers als in het Parlement, van algemeene hulde en vertrouwen, uitingen die haar culminatiepunt hebben gevonden in het schoone epigram van Mr. Troelstra: ‘De nationale gedachte overheerscht de nationale geschillen’. En voorts zal eenmaal zeker de historieschrijver getuigen dat Nederland, in deze bange dagen, de beste Regeering bleek te bezitten die eenig land in zulk een tijd maar kon verlangen. *** Thans over de genomen buitengewone maatregelen nog een kort woord. Niet over de militaire maatregelen, ook niet voor zoover ze van wettelijken aard waren (onder de wapenen houden en inlijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dienstplichtigen). Alleen zij opgemerkt dat hierbij het talmen zich wreekte van vorige Regeeringen ten aanzien van de landstormorganisatie. Nu de Landstormwet nog maar een jaar oud was, vond men zich wel genoodzaakt om de legerreserve aan het andere uiteinde te zoeken, nl. niet onder de ouderen maar onder de jongeren: door het vroeger oproepen van de lichting '14 en zelfs van de ingeschrevenen voor de lichting '15. De militaire maatregelen spreken echter vrijwel voor zichzelven. Bijzondere aandacht verdienen de financieele en de economische. Daar is ten eerste het crediet van 50 millioen op Hoofdstuk VIII. Een bedrag dat zeker verre zal worden overschreden. De mobilisatie alleen kost millioenen en wanneer men het onderhoud van ons leger berekent op den gebruikelijken voet van f6 per man en per dag dan kan men becijferen dat na een drietal weken de 50 millioen al zoowat op moeten zijn. Voorts de wettelijke sanctie van het uitvoerverbod. Aan dit laatste heeft men, in zijn definitieve redactie, een geheel algemeenen vorm gegeven. Wijselijk. Het geldt alleen voor ‘oorlog of oorlogsgevaar’ en in zoo'n geval moet de Regeering de handen zooveel mogelijk vrij hebben. Trouwens, de Regeering is, in zulke buitengewone omstandigheden, wel genoodzaakt hier en daar zich vrijheid te nemen buiten de wet om. Het verbod van gouduitvoer was een arbitraire maatregel. Maar het was absoluut noodzakelijk. Immers, eenerzijds was de vergrooting van het beschikbare metaalsaldo bij de Ned. Bank (door verlaging van de voorgeschreven metaaldekking) noodig geworden met het oog op de geldbehoeften van het Rijk en van de geldmarkt en trouwens bij een solide bankpolitiek ook voor normale tijden nog zeer wel verdedigbaar. Doch anderzijds bracht die verruiming, bij het groote aantal in 't buitenland in omloop zijnde wissels op Nederland, het gevaar mede dat het vlot komende en in 't binnenland zoo dringend noodige goud goeddeels naar 't buitenland zou vloeien. Een zeer exorbitante maatregel, een die het gansch buitengewone van de tijdsomstandigheden wel scherp teekende, is het aannemen geweest van de wetsbepaling (wijziging van het Bankoctrooi) volgens welke, ingeval van oorlog of oorlogsgevaar, de Ned. Bank bij bestuursmaatregel voor een bepaalden termijn kan worden vrijgesteld van de verplichting om haar biljetten te verzilveren. Het kan wenschelijk zijn, zoo redeneerde blijkelijk de Regeering, dat de Bank niet, door een dwaze metaalkoorts van het publiek, zulk een aderlating ondergaat dat ze in de meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reëele behoeften minder goed kan voorzien. De overweging lijkt juist; alleen mag het betreurd worden dat ze niet vroeger, in tijden van rust, is opgekomen zoodat deze wettelijke maatregel thans moest worden genomen terwijl meer dan ooit alles moest worden vermeden wat het vertrouwen in de solvabiliteit der Bank bij het publiek kon verzwakken. Nog veel meer teekenend voor het catastrophe-karakter van den toestand is de wet die nu al bekend is onder den naam van Levensmiddelenwet. Officieel draagt deze wet den onschuldigen naam van ‘Aanvulling der Onteigeningswet ter voorkoming van vasthouding en prijsopdrijving van waren’. Doch ze is inderdaad een revolutionneering niet alleen van ons onteigenings- en dus van ons eigendomsrecht, maar ook van ons gemeenterecht en van onze bedrijfsvrijheid... zij het dan ook slechts in geval van oorlog of oorlogsgevaar. Wie zou ooit, in normale tijden, hebben durven gewagen van een bevoegdheid, bij ministerieele machtiging aan burgemeesters toegekend om ‘levensmiddelen, grondstoffen van levensmiddelen, huishoudelijke artikelen en brandstoffen’, door een paar schatters te doen taxeeren en ‘onmiddellijk en zonder eenige formaliteit’ in bezit te nemen? Wie zou gedacht hebben aan de mogelijkheid dat een burgemeester óók zoo iets zou kunnen worden bevolen door een Minister... en dan nog wel door dien van Landbouw en dat deze laatste het zoo noodig buiten den burgemeester om kan doen? En wie zou het, in onze dagen, mogelijk hebben geacht dat levensmiddelen enz. van overheidswege zouden worden uitgereikt tegen prijzen, vastgesteld bij Ministerieel besluit? Een officieele prijszetting. Men moet daarvoor teruggaan tot de tijden van vóór de Fransche Revolutie of... vooruitloopen tot die, misschien, van na de stichting der socialistische gemeenschap. Toch is ook deze maatregel te billijken. Hier en daar hielp het publiek zichzelf door in een winkel waar woekerprijzen werden gevraagd, alles kort en klein te slaan (dit is in Den Haag gebeurd). Maar de Regeering kan ordelijker ingrijpen èn kan beter op de hoogte komen van wat redelijkerwijze mag worden gevraagd, ook al zal zij daarbij wel eens vergissingen hebben gemaakt. Naast deze wettelijke voorzieningen van zoo buitengewone strekking dat daarnevens het amnestiewetje nauwelijks eenige aandacht vond, zijn een tweetal financieel-justitieele maatregelen van niet minder beteekenis genomen. Namelijk de aanschrijving van den Minister van Justitie aan het O.M. en aan de rechterlijke colleges betreffende voorkoming van faillissementen en de arbitraire maat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regel van de particuliere bankiers om geen deposito's uit te betalen dan voor noodzakelijk levensonderhoud. Beide zouden natuurlijk in normale omstandigheden enormiteiten zijn. De aanschrijving van den Minister omdat zij, hoe zacht en voorzichtig ook gesteld (in den vorm van een aandacht vestigen op zekere wetsbepalingen) toch altijd een zekere regeeringsbemoeienis met den rechter beteekent. En het besluit der bankiers, genomen in overleg met de Regeering, natuurlijk omdat dit een ongehoorde censuur over het bezit van burgers door andere burgers beteekent. Zijn al deze maatregelen goed en voldoende? Wat het voldoende belangt: Velen achten een moratorium noodig. Maar op dit punt schijnt men zichzelf al vrij aardig te helpen door eenvoudig, ten deele beveiligd door de circulaire van den Minister van Justitie, niet te betalen als men niet kan..... en helaas ook wel wanneer men 't wèl kanGa naar voetnoot1). Welke verandering zou een moratorium daarin kunnen brengen? Trouwens, men kan een grossier wel verbieden om betaling te eischen maar niet hem dwingen tot verkoop aan wie hem niet aanstonds solvabel lijkt. Overigens lijken mij de genomen maatregelen in 't algemeen juist. Misschien ware hier en daar critiek te oefenen maar daarvoor is het nu de tijd niet. *** De toestand is thans (half Augustus) zòò: Ons leger blijft waakzaam gereed aan de grenzen om elken belager van ons grondgebied terug te werpen - of te ontwapenen. Daarbinnen is de eerste geweldige emotie voorbij, begint men den inventaris der economische verwoesting op te maken en te zinnen op reparatie voor zoover de zware financieele en economische druk dit mogelijk maakt. Tienduizenden zijn, door de mobilisatie, aan de productie onttrokken, en eveneens misschien tienduizenden zijn er uitgeworpen door het afbreken van den internationalen handel en het internationaal verkeer. Dit laatste vergt het dringendst voorziening. Het is zeer schoon dat, op aanstichting van de Koningin, een Nationaal Steuncomité is gevormd ten bate van de slachtoffers der crisis. Maar wanneer handel, industrie en verkeer niet spoedig weer worden opgewekt en in nieuwe banen geleid voor zoover de oude gebarricadeerd blijken, dan zal eindelijk iedereen in Nederland behoeftig zijn en het Steuncomité zijn eigen leden moeten steunen. Want wie weet, bij het internationalisme van het crediet, nog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
precies hoeveel hij eigenlijk bezit? Tot hoeveel - of hoe weinig - zouden de 7 milliard waarop ons nationaal vermogen eenigen tijd geleden werd geschat, thans zijn gedeprecieerd? Geld, dat de menigte in de eerste dagen van Augustus wanhopig greep en vasthield (het is inmiddels al meer en meer vlot gekomen) heeft op zichzelf geen waarde hoegenaamd. Het is slechts ruilmiddel van productiewaarden. Wanneer de productie, en haar onafscheidelijke tweelingzuster de distributie, stilstaat, kan men ten slotte arm zijn te midden van de goudstukken. Er zijn gelukkig teekenen die wijzen op eenigen herbouw van handel en verkeer. Maar er is een reuzenwerk te verrichten. Juist met de meeste oorlogvoerende landen was ons handelsverkeer zeer groot; onze invoer uit België, Frankrijk, Duitschland, Rusland en Engeland beliep 2066 millioen op een totalen invoer van 3613 millioen (Jaarcijfers over 1912), onze uitvoer naar die landen 2580 millioen op een totaal van 3113. Waarlijk: ‘C'est tout un monde à refaire’. In een week tijds is dit alles stukgeslagen. Het wederopbouwen zal maanden, misschien jaren kosten. En nog moeilijker, want veel subtieler, zal het herstellen van ons crediet- en geldwezen zijn. Men heeft daarover nu voorloopig maar een wade gespreid: De Beurs is nog gesloten. Maar iedereen vraagt zich met vreeze af: Wat zal er te zien komen als dat doek er af wordt gelicht? Wat zal er, als 't mechanisme weer aan den gang gebracht moet worden, gebroken blijken ... en dàn nog breken? Er zal zich allengs wel een self-help opdoen in den vorm van incourante noteering. Reeds op 7 Augustus heeft men een lijstje van Vraag en Aanbod onder de advertenties van het Handelsblad kunnen lezen dat waard is om als curiosum te worden herdacht. Ik geef het hieronder met, daarnevens, de officieele beursnoteering van dezelfde fondsen op 23 Juli:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer de geldhandel zich op deze wijze allengs mocht gaan voorthelpen dan zal de gelegenheid beter worden om de heropening van de Beurs zonder te groote schokken te doen geschieden. Maar wij moeten ons op eenige instortingen toch zeker voorbereiden. Intusschen zijn de ongelukkige prolongatiehouders er aan alle kanten ellendig aan toe. Wordt de Beurs heropend, dan zullen zij, zij 't ook geholpen door het Consortium (als dit allen kan helpen!) moeten bijpassen of het onderpand vergrooten. En zoo lang de Beurs dicht blijft hebben zij de onmenschelijk hooge rente te betalen die door de Vereeniging voor den Geldhandel afgekondigd is op 9 % hetgeen, met de provisie mede, beteekent: 10,2Ga naar voetnoot1). En dat voor menschen die nog even vóór den oorlog 3½ % betaalden (inclusief provisie) en die waarlijk niet allen voor speculatiegenoegen hun effecten in onderpand hebben moeten geven. Had men de compensatie, in plaats van alleen in deze geweldige renteverhooging, niet ook kunnen zoeken in de gelegenheid tot vermeerdering van onderpand? Had men niet de keuze kunnen laten tusschen renteverhooging en een aanvulling van het onderpand tot bij voorbeeld (voor buitenlandsche effecten) een marge van 50 % naar de laatste Beurskoers? *** We zijn midden in 't ontzettende geweld der feiten. En nieuwe, ongekende monsterfeiten groeien in het duister van den komenden tijd. Er is geen toekomst meer. En nauwelijks zijn we zeker van het heden. Maar in de bosschen en de duinen ligt, met vrome stilte, 't wijde veld.
De wereld wentelt andere werelden voorbij.
En eenmaal zal ook dit schrikkelijk gigantische, tijdelijk-vernielende, voorbij zijn.
Een ondergang van 't heden.
Een blad in de geschiedenis.
Een rimpel in de eeuwigheid.
C.K. Elout. |
|