| |
| |
| |
Oorlog
Door Prof. Dr. P.J. Blok.
Midden in dezen prachtigen zomer klonk eensklaps aan alle kanten van Europa de woeste oorlogskreet. IJlings werd in geheel Midden-, West-Europa en Rusland gemobiliseerd. Nijvere inwoners van vreemden oorsprong werden hardhandig verdreven uit de woonplaatsen, waar zij jaren lang rustig hun bedrijf hadden uitgeoefend, smadelijk verjaagd uit huis en hof en over de grenzen gezet. Al dadelijk geschiedde tot ontzetting van allen, die geleerd hadden te gelooven in de heiligheid van plechtig onderteekende traktaten maar in overeenstemming met wat strategen van alle natiën al jaren lang hadden voorspeld, de door den aanvaller zelf als ‘onrecht’ bestempelde schending der onzijdigheid van Luxemburg en België onder belofte trouwens het ronduit erkende onrecht ‘later goed te zullen maken’. Legers en vloten werden alom op oorlogsvoet gebracht. Een vreeselijke paniek maakte zich in de eerste dagen van deze helsche Augustusmaand van zoo goed als geheel Europa meester. Wat niemand had verwacht, wat bijna ieder om strijd als een fysieke en moreele onmogelijkheid, als een ‘monstrum’ had beschouwd - de wereldoorlog - scheen een feit te zullen worden, plotseling verschijnend voor de
| |
| |
ontzette menschheid als een dief in den nacht. De geheele wereld scheen in chaotische verwarring te zullen geraken, alles ondersteboven te vallen, alle verhoudingen en betrekkingen verbroken te worden, alle banden geslaakt. De wereld, minstens Europa, scheen krankzinnig geworden en bezield met een dierlijke aandrift tot vernieling en vernietiging van alles wat met zorg in lange jaren van vrede was opgebouwd en bijeengebracht. De in de laatste jaren telkens weder opkomende oorlogsspanning was telkens weder ontspannen door de handigheid der diplomaten, door de vrees voor wat nu gebeurd is en nog komen zal, door de veelszins bewezen vredelievendheid van meer dan ééne regeering, van keizer Wilhelm niet in de laatste plaats. De volkeren stortten thans eindelijk op elkander los in wilden haat, in lang opgekropte woede, natie tegen natie, stam tegen stam, ras tegen ras, plotseling een einde begeerend aan de jarenlange spanning, aan de tot den hoogste mogelijkheid opgevoerde militaire lasten. De begrippen natie, ras, kerk bleken plotseling sterker te zijn dan vele geloovigen van het internationalisme hadden gemeend van onzen ‘modernen’ tijd te mogen verwachten.
Het moordschot van Serajewo had het sein gegeven. Het dreigend optreden van de diep geschokte Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie tegen het in hare ingewanden woelende Servië lokte de Russische mobilisatie uit, daar Rusland de verplettering van Servië door een reusachtige overmacht niet meende te mogen toelaten; het Russische volk en de Russische regeering zelve meenden voor hunne Slavische ras-genooten op den Balkan te moeten opkomen zoowel uit een zuiver staatkundig als uit een godsdienstig oogpunt. Maar naast het door Rusland thans met algeheele verbrokkeling bedreigde Oostenrijk-Hongarije stond het machtige en sedert vele jaren uit vrees voor plotselinge gebeurtenissen altijd tot den krijg gereede Duitschland, de door aantal en organisatie van oorlogsmiddelen machtigste militaire mogendheid ter wereld. Frankrijk werd medegesleept door zijn militair en financieel bondgenootschap met Rusland en zag zich den revanchekrijg plot- | |
| |
seling opgelegd, zich ijlings gereedmakend voor de groote afrekening met het Duitsche Rijk, die zich zoo onverwacht aanbood. De lage moord op den vredelievenden socialist Jaurès toonde, dat ook hier de spanning tot het hoogste was geklommen, en dat men ook in Frankrijk ten slotte bereid was: Nu of nooit! Engeland trachtte met Duitschland samen Rusland en de Donaumonarchie nog tot overleg te brengen en daarmede de aanleiding tot den krijg weg te nemen maar de reeds begonnen mobilisatie van Rusland deed die poging mislukken; en ook Engeland, jegens Frankrijk tot hulp verplicht, stelde zich naast Rusland en Frankrijk en begon den Duitschen wereldhandel te fnuiken op alle zeeën onder zijn bezit, rekenend alvast op dadelijk voordeel voor eigen handel en nijverheid. Wat zou Italië doen? zoo riep men elkander toe. Italië achtte zich niet verplicht tot hulp aan zijn beide bondgenooten, voor wie het bovendien in den laatsten tijd weinig sympathie had betoond, en bleef ter zijde, zich
langzaam wapenend voor mogelijke gevallen; en zijn bondgenooten, een onzijdige houding verkiezend boven een niet geheel vertrouwde hulp, berustten in die houding, zeker niet dan onder zekere voorwaarden en toezeggingen, die wij niet kennen. Italië heeft trouwens met den plotselingen dood van paus Pius X zijn eigen zorgen en die der Katholieke wereld te behartigen. België echter, den Duitschers den gewenschten doortocht naar Frankrijk rondweg weigerend, geraakte daardoor dadelijk met Duitschland in oorlog.
Zoo staan thans de zaken en als van zelf stelt ieder in de beschaafde wereld zich te midden van het oorlogsrumoer aan alle kanten - ook Japan heeft zich ter wille van Kiaotsjau bij Duitschland's vijanden gevoegd - drie groote vragen: Wie draagt de schuld van dat alles? Wie zal de zege behalen? Wat zullen de gevolgen zijn?
Op geen dier vragen is thans een antwoord mogelijk, ook al meenen sommige bijzonder scherpzienden, zooals er altijd willen zijn, den verantwoordelijken dader zonder moeite te kunnen aanwijzen. Is het niet de overmoedige
| |
| |
Duitsche Keizer, hoofd eener ondragelijk overmoedige natie, die zich de wereldnatie waant? Blijkt de verantwoordelijke man niet de booze Tsaar, de man nog wel der vredesconferenties? Is het niet de oude Frans Jozef zelf, bevreesd voor het uiteenspatten zijner monarchie? Of blijkt het niet zonneklaar, dat het altijd loerende Engeland met duivelsche slimheid en onder den schijn van vredelievenheid, in de rol van beschermer der groote en kleine natiën, gelijk in de dagen van Napoleon, tegenover één alles overheerschende macht, zijn beste troeven heeft uitgespeeld tegen den gevaarlijken mededinger? Zoo spreken de menschen onderling, angstig zoekend naar den man, naar de regeering, die de gruwelijke menschenslachting heeft ontketend. Eerst onze naneven zullen het weten. Maar wij zullen nog wel het einde zien en de gevolgen hebben te dragen. Welk einde? Welke gevolgen? Niemand weet het; niemand kan er zelfs naar raden. Mars is een grillig God, die zijn gunsten uitdeelt aan den sterkste. Maar wie zal de sterkste blijken in dezen millioenenkamp? Duitschland, dat trotsch het oude: ‘Viel Feind, viel Ehr!’ in zijn vaandels schrijft, gelijk de groote Frits in den Zevenjarigen oorlog zich ervan bewust, dat het gaat om zijn voortbestaan? Of de heterogene bond, die Rusland en Engeland - oude vijanden - verbindt met het door zijn erfvijand zwaar bedreigde Frankrijk?
En als alles zal zijn afgeloopen, hoe zal de kaart van Europa eruit zien, hoe zullen de volkomen ontwrichte economische en staatkundige verhoudingen zich opnieuw verbinden? Niemand, die het zeggen kan. Het is zeker theoretisch mogelijk, maar bij de heerschende stemmingen niet waarschijnlijk, dat de vredesvrienden dàn hunne thans zoo diep geschokte idealen nader aan de verwezenlijking zullen zien, dat een groote vredesfederatie de uitgeputte strijders ten slotte zal vereenigen in één grooten statenbond, waar het volkenrecht - och arme, waar is het thans te zoeken? - in idealen zin voortaan alle bezwaren zal overwinnen. Niet waarschijnlijk, want wie wint, hij zal trachten den onderliggende voorgoed onschadelijk te maken; en wie verliest,
| |
| |
hij zal bijven hopen op betere kansen later. Wie denkt, dat deze gruwelijke oorlog de laatste zal zijn, zal zich onzes inziens evenzeer bedrogen vinden als wie gemeend heeft, dat hij nooit komen zou: de menschheid is en blijft de menschheid met al hare gebreken, met al hare tekortkomingen en ook na dezen wereldkamp zullen andere oorlogen volgen, oorlogen van ras tegen ras, van stam tegen stam, van natie tegen natie, totdat.... ja hoeveel honderden van eeuwen nog? Totdat de menschheid bestaan zal uit die brave onschuldige menschen, die de Oudheid zich voorstelde aan het begin van alle dingen gelijk de idealisten onder ons zich die voorstellen aan het einde van alles.
Hoe het ook zij, wij kunnen en mogen het geloof aan beter dagen dan de tegenwoordige niet opgeven, hoe bitter de droeve werkelijkheid ons ook heeft verrast. De thans wijd geopende doos van Pandora laat haren duivelschen inhoud over de wereld rondwaaien; alles om ons heen staat in vuur en vlam. Maar op den bodem dier doos ligt de hoop op een betere toekomst, hoe zij er dan ook uit mag zien. Daaraan moeten en willen wij ons vasthouden, wat er ook gebeure.
Om ons heen, gelukkig om ons heen! Terwijl het beklagenswaardige België zich kromt onder de tallooze rampen van den oorlog, dien het, als vanouds Europa's slagveld, onverdiend lijdt ten gevolge zijner ligging tusschen de twee doodsvijanden, die elkander op hun eigen ontzaglijk zwaar versterkte grenzen slecht kunnen bereiken, zijn wij voorhands buiten den oorlog gebleven. En er is alle kans op, dat wij er buiten zullen blijven, mits wij streng in onze onzijdige houding - onzijdig, strikt onzijdig in woord en daad, men houde het zich voor gezegd - volharden. Om dit te kunnen doen was het allereerst noodig, dat wij tot de tanden gewapend zijn en blijven, voor den ganschen duur van den oorlog misschien, hoeveel het ook kosten moge, om desnoods iedere inbreuk op die onzijdigheid, iederen onredelijken eisch van welken kant ook op
| |
| |
economisch of staatkundig gebied te kunnen afweren. De hulp van bondgenooten kan - België's voorbeeld wijst er op - ons van de zwaarste oorlogsrampen niet ontheffen. Wij moeten op ons zelf kunnen rekenen, als de nood aan den man mocht komen.
Gelukkig hebben wij aan ons hoofd een Vorstin en eene Regeering, die berekend zijn voor hare in deze dagen zoo buitengewoon moeilijke taak. Dat is loffelijk en ten volle bewezen in de eerste moeilijke dagen, toen onder leiding van een eveneens voor zijn taak berekenden opperbevelhebber, gesteund door een energieken minister van oorlog, in anderhalven dag onze mobilisatie op het eerste bevel snel is tot stand gebracht en zonder fout ieder soldaat stond op den voor hem bestemden post, nog voordat één der oorlogvoerenden zoover was gekomen. Dat is bewezen, toen snel en doortastend de noodige maatregelen werden genomen om de onmiddellijk intredende economische verwarring, de ontwrichting van het krediet, de paniekachtige stemming in en buiten ons gebied binnen de in aller belang gewenschte perken te houden, zonder al te angstvallig te wikken en te wegen, wat rechtens kon of niet zou kunnen. Dat is bewezen, toen onder leiding der Vorstin zelve de steun aan de economisch zwakken alom op schitterende wijze werd georganiseerd, toen onder opperste leiding van den Prins der Nederlanden het Roode Kruis in weinige dagen gereed was voor zijn taak. Dat is bewezen, toen onder leiding der Regeering de ook hier dreigende paniek spoedig is bezworen.
Het zijn veelbewogen en gevaarlijke dagen geweest, die dagen van 30 Juli tot 4 Augustus 1914, maar wij allen hebben gezien, hoe onder de voortreffelijke leiding van Koningin en Regeering, onder krachtige medewerking van Raad van State en Staten-Generaal Nederland te midden van oorlogsgevaren, die ook ons van alle kanten ernstig bedreigden, gelukkig langs de gevaarlijkste klippen is gestuurd. Wij hebben allen volle vertrouwen in die leiding, ook voor de toekomst. Wat er in die dagen en nachten
| |
| |
gedaan is, mag met gouden letteren worden opgeteekend in het boek onzer landshistorie.
Maar daarbij moet ook geroemd worden de houding des volks, toen de eerste oogenblikken van verklaarbaren angst voorbij waren. Alle partijen, ook de sociaal-democraten, hebben zich schouder aan schouder gesteld en een heerlijk voorbeeld gegeven van nationale eensgezindheid, van zoo goed als onbeperkte bereidwilligheid om de Regeering te steunen in dagen van nationaal gevaar. Het was een hartverheffend schouwspel, toen in de beide Kamers op dien Maandag 3 Augustus de eene partij na de andere in woorden, blijk gevend van hoogen ernst en diepe gemoedsbeweging, die bereidwilligheid betuigde en hare verklaringen versterkte door, met voorbijgaan van alle bezwaren, van alle bijzondere gevallen en oogmerken, de door de Regeering voorgestelde noodmaatregelen goed te keuren. Wie sprak er in die ure van anti-revolutionnair en liberaal? Wie dacht aan de zoo dikwijls gehoorde onderlinge verwijten, dat de katholieken gehoorzamen aan een ultramontaansch wachtwoord, dat de socialisten alleen ‘internationaal’ gevoelen? De gansche natie verklaarde zich bij monde harer gekozen vertegenwoordigers bereid om, als Nederlanders zonder meer, zich te scharen om Vorstin en Regeering ten einde onze onafhankelijkheid met alle voorhanden middelen te verdedigen tegen wie ook, ten einde onmiddellijk voorzieningen te treffen in den dreigenden economischen nood.
Wie Nederland mocht aanvallen, hij weet thans, dat hij - zoo goed als in België, waar ook Vlamingen en Walen, liberalen, conservatieven en sociaal-democraten zich in de ure des gevaars alleen Belgen voelden en voelen - zal te doen hebben met een eensgezind Nederland, bereid om zijn onafhankelijkheid te verdedigen tot het laatste toe.
En in verband met die eensgezinde houding staat ook de eensgezinde offervaardigheid der natie in deze dagen: het Roode, Oranje en Groene Kruis, de bijzondere vereenigingen van kerkelijke en burgerlijke kleur, de steuncomité's van allerlei aard hebben kunnen getuigen van de vreugde,
| |
| |
waarmede allen, jong en oud, hebben willen medewerken tot verlichting van lasten, tot hulp aan hulpbehoevenden, tot verzachting en voorkoming der ook ons bedreigende rampen.
Wij mogen trotsch zijn op ons volk, op onze Regeering in deze veelbewogen tijden, die nog iederen dag gevaren kunnen opleveren te midden der fel strijdende mogendheden, elkander zelfs geen schijn van bevoordeeling gunnend; met moed gaan wij, Nederlanders zonder meer, de toekomst, de onbekende, onheilzware, te gemoet onder de leus, die allen vereenigt en vereenigd houden zal:
Voor koningin en vaderland!
27 Aug. 1914/p.
|
|