| |
| |
| |
Het Amerikaansch bestuur over de Philippijnen
Door M.A. van Heekeren.
Om zich een juist oordeel te kunnen vormen over het optreden der Vereenigde Staten van Noord-Amerika op de Philippijnen, zijn het niet de uitkomsten alleen, maar ook de omstandigheden waaronder deze werden en konden worden verkregen, waarop de aandacht dient te worden gevestigd.
Het is bekend, dat de Unie bij den vrede van Parijs, die op 10 December 1898 een einde maakte aan den oorlog met Spanje, in het bezit kwam van den Philippijnschen archipel. Maar minder algemeen bekend is het wel, onder welke omstandigheden de overneming van deze eeuwenoude Spaansche kolonie door de Vereenigde Staten plaats vond.
Men is zoo gewoon het Spaansch koloniaal bestuur in de zwartste kleuren af te schilderen en de Yankees bleven hierin niet achter, om hun oorlog met Spanje te rechtvaardigen. Maar zeven jaren nadat de Spaansche vlag te Manilla was neergehaald, moest een Amerikaansch staatsman, de latere president der Unie, William Howard Taft, bij gelegenheid van een bezoek, dat hij aan de Philippijnsche hoofdstad bracht, verklaren dat 't hem eene behoefte was, ter eere van de groote oude Spaansche monarchie te zeg- | |
| |
gen, dat de Spaansche de eenige natie is geweest, instaat om een Maleisch tropisch volk vatbaar te maken voor eene opleiding tot zelfbestuur.
Deze posthume hulde nu komt niet enkel aan het Spaansch koloniaal bestuur toe maar ook aan zijne medewerkers, de monniken, die den archipel overstroomden en er het Christendom verbreidden.
De Episcopaalsche bisschop voor de Philippijnen, Charles Brent, heeft hierop nog gewezen in eene den 23sten October j.l. te Lake Mohonk, in de Vereenigde Staten, door de ‘Friends of Indians and other dependent peoples’ gehouden conferentie. Hij voegde nog daaraan toe:
‘Om te weten wat het Christendom voor een volk is, behoeft gij slechts van de Philippinen naar het Maleische Schiereiland te gaan. Het verschil tusschen de Maleiers en de Philippijners is als dat tusschen nacht en dag’.
Wat nu het Christendom in de eerste plaats aan de Philippijners heeft gebracht was wel het onderwijs. In eene in 1891 voor het Indisch Genootschap gehouden voordracht werd door prof. dr. H. Kern reeds uiteengezet, in welken toestand het onderwijs op de Philippijnen zich toen be vond:
Een goed geregeld stelsel van hooger, middelbaar en lager onderwijs.
Eene, reeds in de 17e eeuw opgerichte, universiteit te Manilla, waaraan in den cursus van 1884-1885 ongeveer 1000 studenten en toehoorders de lessen volgden en wel o a.: 400 in de medicijnen, 232 in de rechten, omstreeks 100 in de pharmacie en 65 in de theologie.
Twee zoogenaamde colleges en een atheneum, van staatswege opgericht, benevens bijzondere scholen voor zoogenaamd algemeene vakken, ten behoeve van het middelbaar onderwijs.
En wat het lager onderwijs betreft, telde men in 1877 reeds ruim 1000 jongens- en 600 meisjesscholen van den Staat, waarop behalve de landstaal, naar gelang van de streek, ook een weinig Spaansch werd onderwezen.
Van don Pardo de Tavera, dokter te Manilla en later gedurende vele jaren lid van de Commission of the Philippines, vernam prof Kern toen nog, dat men onder de Philippijners verdienstelijke leeraren, geleerden, kunstenaars en schrijvers aantrof.
| |
| |
Bij welk Oostersch afhankelijk volk nu had de volksontwikkeling zoo vroeg reeds zulke vorderingen gemaakt? De Philippijners waren het Oostersch réveil reeds ver vooruit dank zij het Christelijk geloof, dat hun eene van die van andere Oostersche volkeren geheel afwijkende levens-beschouwing had geschonken.
Werd dit dan zoo weinig door de Philippijners op prijs gesteld, dat zij ondanks den voorsprong, dien zij onder het Spaansch bestuur op andere Oostersche Volkeren hadden verkregen, dit toch wilden afschudden?
Bij allen, die zich in den archipel ten slotte tegen de Spanjaarden keerden, was het verzet aanvankelijk niet tegen het Spaansch bestuur gericht. De eindelijke strijd werd uitgelokt door de duurzame bescherming waarin de fraters zich mochten verheugen, die voor het Christendom en de mate van beschaving, welke zij aan de breede massa van het volk gebracht hadden, voor zich en voor de kerk het recht eischten, dat volk te exploiteeren - een eisch waartegen het verlichte deel van het Philippijnsche volk eindelijk in verzet kwam.
Had men het trouwens niet reeds den 1sten Maart 1880 te Manilla bijgewoond, dat twee honderd dorpshoofden den gouverneur-generaal een door 6000 personen onderteekend verzoekschrift kwamen aanbieden, waarin de wegzending der monniken - de uitzuigers der bevolking werd gevraagd?
Het Spaansch bestuur bleef doof aan dat oor, gevangen als het was in de armen van het clericalisme, dat ook Rizal met zijn haat vervolgde, niet tevreden voordat deze voor de macht der fraters geduchte man op de Escolta te Manilla voor de Spaansche geweerloopen was gesteld.
Zoowel te Manilla als te Madrid bleek men in de meening te deelen, door generaal Salamanca in de zitting van den Spaanschen Senaat van 11 Juni 1888 uitgesproken, dat ‘de belangen der geestelijke orden zijn één met de belangen der Spaansche vlag, zooals de belangen der Spaansche vlag identiek zijn met die der geestelijke orden.’
| |
| |
Het heeft den Spanjaarden niet aan waarschuwingen ontbroken. Zoo liet een der voornaamste publicisten in de kolonie, verzekerende dat het land er niet aan dacht, zich van het moederland los te scheuren, en niets meer dan een weinig vrijheid, rechtvaardigheid en liefde verlangde, zijne waarschuwende stem hooren: ‘Het land duldt, ja, maar het hoopt nog en gelooft en zal eerst dan tot opstand overgaan, wanneer zijn geduld uitgeput is, dat is: wanneer de Regeering zelve het tot opstand dwingt.’
Tevergeefs ook hield een kenner der Philippijnen, Prof. F. Blumentritt in de ‘Oesterr. Monatschrift für den Orient’ den Spanjaarden voor, dat dezen het nog wel zouden kunnen beleven, ‘dat de inboorlingen, evenals de Spanjaarden, de belangen der monnikenorden met die van het moederland gelijk gaan stellen en den haat, dien zij den monniken toedragen op alle Spanjaarden overbrengen, wat der heerschappij der Castilianen zeer nadeelig kan worden.’
Tevergeefs verder was het, dat de Philippijners zelven in hunne geschriften aandrongen op eene vertegenwoordiging in het Spaansch parlement, ten einde hunne belangen te kunnen voordragen.
Een oogenblik scheen het of er verbetering in den toestand zou komen. 't Was onder het bewind van den vrijzinnigen minister van koloniën, Becerra, dat verschillende maatregelen werden getroffen, waardoor aan grieven der Philippijners werd tegemoet gekomen. Zelfs werd den 7den November 1889 bij koninklijk decreet een Raad voor de Philippijnen ingesteld, onder voorzitterschap van den vriend der Philippijners, Victor Balaguer, welk college den minister van koloniën zou moeten voorlichten, opdat de belangen der Philippijners naar behooren zouden worden behartigd. Maar deze in de strekking van het decreet vervatte koninklijke belofte bleef onvervuld, dank zij vooral de tegenwerking der monnikenorden.
Eindelijk was het geduld van den Philippijner uitgeput en brak de opstand uit. Wel kwam het in 1897 nog bij het verdrag van Balic-na-bac tusschen het Spaansch
| |
| |
bestuur en den leider der opstandelingen, Aguinaldo, tot eene overeenkomst, waardoor een einde aan den strijd scheen te zullen komen. Maar toen, van weerszijden, de bepalingen van het verdrag niet werden nageleefd, vingen de vijandelijkheden weder aan.
Toen admiraal Dewey, gedurende den Spaansch-Amerikaanschen oorlog, op den 1sten Mei van het jaar 1898 de baai van Manilla binnenvoer, waren de Philippijners in vollen opstand, de Spaansche garnizoenen ingesloten. En de capitulatie van Manilla, na de vernieling der Spaansche vloot, werd slechts mogelijk gemaakt door het werkzaam aandeel, dat de insurgenten, onder Aguinaldo's leiding, aan de insluiting der hoofdstad namen.
Met vreugde toch en vertrouwen hadden de Philippijners de Amerikanen binnengehaald, overtuigd als zij waren, dat Uncle Sam slechts gekomen was om hun de verlangde vrijheid te brengen, niet om de ‘stars and stripes’ te hijschen in de plaats van de Spaansche vlag.
Een bekend schrijver over koloniale toestanden, Alleyne Ireland, heeft in zijne ‘Studies of Tropical Administration’ de dubbelzinnige rol geschetst, die door de Amerikaansche bevelvoerders werd gespeeld tegenover de Philippijners, wier hulp tegen Spanje zij door bedriegelijke beloften wisten te verwerven.
Wel werd zorgvuldig alles vermeden, wat als eene erkenning van de op 23 Juni 1898 uitgeroepen Philippijnsche republiek kon worden aangemerkt. Maar evenzeer hoedde men zich, om den Philippijners eenige zekerheid te verschaffen omtrent de te hunnen opzichte gekoesterde bedoelingen. Totdat op 10 December 1898 bij den vrede van Parijs, die een einde maakte aan den oorlog tusschen Spanje en de Vereenigde Staten, de Philippijnen tegen betaling van een bedrag van 20 millioen dollars aan de Unie werden afgestaan zonder meer.
Of 't nu wel zoozeer te betreuren was voor de Philippijners, dat hun eerste republiek een ontijdigen dood moest sterven? Er is, dunkt mij, veel te zeggen voor het
| |
| |
Amerikaansch argument, dat men niet gekomen was om de Philippijners van de Spaansche overheersching te bevrijden en hen daarna aan de willekeur van eigen tirannen over te laten. Zelfs jaren na het begin der Amerikaansche occupatie moest een te Manilla verschijnend Philippijnsch blad ‘La Democracia’ erkennen, dat toekenning van de onafhankelijkheid aan de Philippijners op dat oogenblik zou leiden tot het bestuur van enkelen over de massa, een voortbestaan van het caciquisme.
Wat het caciquisme is?
Toen de eerste Spanjaarden op de Philippijnen kwamen, grondvestten zij hun gezag op de macht der ‘caciques’ of heeren van het land. Zij benoemden dezen tot cabesas de barangay (hoofden van gezins-groepen in de gemeenten), die voor de belasting-inning hadden te zorgen, en maakten dit ambt erfelijk. Deze lieden waren kleine tirannen in hunne woonsteden, bedreven er veel kwaads en buitten het volk uit, voorzooverre hunne nog gulziger concurrenten, de monniken, nog wat hadden overgelaten.
Nu zal men zeggen dat zulk ‘caciquisme’ eene groote rol heeft vervuld in tal van landen, die thans aan de spits der beschaving staan. Maar 't is dan toch ook wel bekend dat dit resultaat niet werd bereikt zonder geweldige schokken. Het valt dus in eene natie als de Amerikaansche, die zich als leidster opwerpt van een jeugdig volk, te apprecieeren, indien zij hare taak niet beëindigd acht, wanneer de pupil nog pas aan het beginpunt van den weg staat, waarop, zonder eenige leiding, die schokken onvermijdelijk zullen zijn, ten nadeele dan van eene spoedige ontwikkeling van land en volk.
Het is herhaaldelijk van Amerikaansche zijde betoogd dat zuiver altruïsme hunne handelingen ten opzichte van de Philippijnen beheerschte. Daarmede is de dubbelzinnige houding der militaire autoriteiten gedurende den Spaansch-Amerikaanschen oorlog zeker wel in tegenspraak. Maar die laat zich toch ook wel verklaren. Door hunne denkbeelden over het Spaansch bestuur zoowel als over den
| |
| |
stand van zaken op de Philippijnen achtten de Amerikanen zich moreel tot blijven verplicht, indien de oorlog met Spanje ook verder een voor hen gelukkig verloop zou hebben. Maar juist om het oorlogssucces te verzekeren, moesten zij wel aarzelen om open kaart met de Philippijners te spelen. Zouden zij zich daardoor niet aan het gevaar bloot stellen, dat de Philippijners nog tijdens den oorlog de wapens tegen hen zouden keeren, waardoor de toch al niet geringe moeilijkheden, waarvoor zij zich door hunne gebrekkige legerorganisatie zagen geplaatst, niet weinig zouden zijn vergroot?
Vergete men ook niet dat president Mac Kinley en zijne raadgevers door het succes der Amerikaansche wapenen in de Oost-Aziatische wateren zeker werden verrast. De den Amerikanen heilige Monroe-leer en eene zij het ook tijdelijk bedoelde occupatie van eenig gebied in een ander werelddeel waren wel wat zeer tegenstrijdige begrippen.
Toen dan ook bij den vrede van Parijs de afstand der Philippijnen was bedongen bleken de meeningen in de Unie nog zeer verdeeld. Men vindt dit als volgt uiteengezet in eene door den beer Taft bij gelegenheid van het in den aanvang van dit opstel genoemde bezoek aan Manilla gehouden rede:
‘De zuivere Imperialisten, die, ter verzekering van de heerschappij over den Stillen Oceaan, uitbreiding van den Amerikaanschen invloed door aankoop en verovering voorstaan, maken eene sterke groep uit
‘Veel grooter echter is het getal dergenen, die met zekeren tegenzin de overneming der Philippijnen uit Spaansche handen begroetten, maar zich in het onvermijdelijke hebben geschikt, in het volle besef der verantwoordelijkheid, welke zij daarmede op zich laadden. Zij beschouwen zichzelven als voogden van heel het Philippijnsche volk en hebben zich ten taak gesteld, dit op te leiden voor een zelfbestuur, waarbij voor allen gelijke rechten zullen zijn te vinden. Zij meenen zich van die taak niet te mogen ontlasten, door aan het ontwikkeld deel der Philippijners het bestuur in handen te geven, hoezeer dit ook moge vertrouwen op zijne geschiktheid daartoe. Zonder de bezwaren te onderschatten van zulk eene nimmer te voren ten aanzien
| |
| |
van eenig Maleisch of ander tropisch volk genomen proeve, zijn zij vol vertrouwen, deze tot een goed einde te zullen brengen.
‘Eene derde groep in de Unie Staat de onmiddellijke onafhankelijkheid der Philippijnen voor, maar is in zich zelve verdeeld ten opzichte van de beweegredenen. Voor de eenen is het motief te vinden in den wensch, om de Unie te ontlasten van het bestuur over den archipel. Voor de anderen geldt als beweegreden, dat de Philippijners zelven het best zullen weten, hoe zij moeten worden geregeerd. Deze groep is tot tweemalen toe bij de nationale verkiezingen geslagen en ik meen niet ver van de waarheid te zijn met de verklaring, dat ook onder deze het denkbeeld veld wint, om zich bij den volkswil nêer te leggen en den uitslag der aangevangen proeve af te wachten.’
Van den invloed der eerste groep nu getuigen de plannen voor een groot maritiem station in de baai van Manilla, waartoe het eiland Corregidor in krachtigen staat van verdediging werd gebracht, getuigt ook de tariefpolitiek, waardoor de Amerikaansche handel wegens verleenden vrijdom van invoerrechten sterk wordt bevoorrecht. Generaal Corbin, in 1905 opperbevelhebber der Amerikaansche troepen op de Philippijnen, kan als woordvoerder van deze groep worden beschouwd, toen hij als het doel der Amerikaansche politiek wilde zien vooropgesteld: ‘Manilla, het centraal punt van den Amerikaanschen invloed in de Oost-Aziatische wateren, de groote oorlogshaven voor de Amerikaansche vloot en de groote distributiehaven voor den Amerikaanschen handel’.
Wel was het nu onder de auspiciën der tweede groep, dat de Unie het bestuur over de Philippijnen en daarmede dus ook de opleiding der Philippijners tot zelfbestuur aanvaardde. Maar het is, met het oog op het eerste optreden der Amerikanen in den archipel, wel te begrijpen dat hunne goede bedoelingen door de Philippijners niet algemeen werden gewaardeerd noch geloofd.
Wel misten toen de Amerikaansche autoriteiten, als admiraal Dewey, generaal Merritt en de heer Shurman, vele voorname Philippijners, door de belofte van eene ruime mate van zelfbestuur zoodra rust en orde zouden zijn hersteld,
| |
| |
te bewegen om zich af te scheiden van de nationalisten, die zich om Aguinaldo's vlag hadden geschaard. Maar dezen zagen in het optreden der Amerikanen slechts grove trouwbreuk en richtten nu de wapens tegen hen, die zij als bondgenooten hadden binnengehaald, en die nu, weldra beschikkende over een machtig leger van 60000 man, geregelde troepen en vrijwilligers, de annexatie van den archipel tot een feit zouden maken.
Het eerste doel toch, dat den Amerikanen voor de uitvoering hunner taak voor oogen moest staan, was natuurlijk de volledige onderwerping aan de door hen te geven leiding. Toen het nu bleek dat die niet goedschiks was te verkrijgen, moest wel de sterke arm te baat worden genomen. Maar ondanks de overmacht hunner troepen en den daadwerkelijken steun van hulptroepen, die onder den naam van ‘Philippine scouts’ bij het Amerikaansche occupatieleger waren ingedeeld, duurde het ruim 2 jaren voordat aan den opstand, onder leiding van Aguinaldo en diens rechterhand Mabini, een onoverkomelijke slag kon worden toegebracht - door verraad.
Het was op 'n Aprildag van het jaar 1901 dat een kleine troep, gestoken in de uniform van Aguinaldo's troepen, zich langs de paden in Luzon's gebergte bewoog, op weg naar de Philippijnsche voorposten. Daar aangekomen werd gewezen op de enkele blanken, die ongewapend in de colonne werden medegevoerd, Amerikaansche officieren, die gevankelijk naar het Philippijnsche hoofdkwartier moesten worden opgebracht. Groote jubel bij de voorposten, waar men niet besefte, het paard van Troje te hebben binnengehaald. Zij wisten niet, konden niet weten, dat de troep, dien zij daar doorlieten, eene compagnie Macabebe-scouts was, de zoogenaamde gevangenen de officieren dier compagnie benevens den majoor der cavalerie, thans generaal Funston, waren.
Ongehinderd vervolgde de troep zijn weg naar het Philippijnsche hoofdkwartier, waar de ‘president der republiek’ verwittigd werd van de aankomst der Amerikaansche
| |
| |
gevangenen. Maar nauwelijks had men de zekerheid gekregen van Aguinaldo's tegenwoordigheid of 't masker werd afgerukt. Amerikaansche commando's weerklonken, de verraste lijfwacht van den president werd overrompeld, deze zelf met zijn gevolg gevangen genomen en voort ging 't toen met ijlmarschen naar de kust, waar een Amerikaansch schip gereed lag om den troep met zijne werkelijke gevangenen op te nemen.
'n Stout, waaghalzig stukje, dat Funston en die met hem waren duur had kunnen te staan komen. 'n Zweem van wantrouwen slechts bij de Philippijnsche voorposten en 't ware met allen gedaan geweest - maar alles bleek goed te zijn voorbereid, de vervalschte papieren, die hun den doorgang verschaften, bleken geen aanleiding tot achterdocht te geven.
'n Stout stukje was 't, maar toch niet anders dan verraad, waardoor het den Amerikanen eindelijk gelukte om de hand te leggen op de ziel van het verzet en daardoor aan den volksopstand een einde te maken.
Wel bleven de Philippijners nog 'n tijd lang onder een van Aguinaldo's bekwaamste onderaan voerders, generaal Malvar, den strijd voortzetten; wel konden nog in 1905 leiders als Felizardo, Montalon en Sakay op een belangrijken aanhang rekenen. Maar, aan geen dier leiders mocht het gelukken aan de door Aguinaldo's gevangenneming geheel ontwrichte organisatie weder krachtig leven in te blazen. En velen volgden het voorbeeld van hun leider, die zich als eerzaam burger op zijn landgoed terugtrok om zich aan den landbouw te wijden, en namen, voorzoover zij niet als ‘ladrones’ de gevangenissen moesten helpen vullen, hunne oude werkzaamheden weder op, deze als advocaat, die als geneesheer, een derde in den handel en zoo meer.
Geruimen tijd vóór Aguinaldo's gevangenneming, was evenwel reeds in de Unie, als uitvloeisel van het hardnekkig verzet der Philippijners, dat aan de Amerikaansche schatkist op 'n aardig bedrag kwam te staan, uiting ge- | |
| |
geven aan de vraag of het gevoerd beleid in den archipel niet daaraan schuld droeg.
In 1900 werd toen aan eene, onder leiding van rechter Taft gestelde, commissie voor de Philippijnen de opdracht verstrekt om een onderzoek te houden naar den gang van zaken in den archipel en naar de middelen om tot eene spoedige bevrediging te geraken.
De uitkomst van dat onderzoek was dat in 1901 het militair regime plaats moest maken voor het civiel bestuur en William Howard Taft als eerste civiele gouverneur der Philippijnen optrad.
De eerste etappe op den reeds door Mac Kinley aangegeven weg, die tot zelfbestuur zou moeten leiden, lag nu achter den rug.
Wanneer wij thans nagaan wat in de eerste jaren van het civiel bestuur op de Philippijnen alzoo werd verricht, dan zien wij dat met lofwaardigen ijver werd gewerkt aan de wederopbouwing van het onderwijsstelsel, dat in de rumoerige dagen vóór, zoowel als na den val van het Spaansch gezag, geheel was ontwricht.
Reeds in 1901 werd een aanvang gemaakt met de uitzending van een groot aantal Amerikaansche onderwijzers en onderwijzeressen, die in de eerste plaats tot taak hadden, om in de opvoeding der massa een tegenwicht in het leven te roepen, tegenover de macht, die de welgestelde klassen aan hare hoogere ontwikkeling ontleenden en die als hoofdmotief tegen eene onmiddellijk te verleenen onafhankelijkheid was aangevoerd.
Dat deze onderwijsmacht tevens moest dienen om de Engelsche taal onder de Philippijners te verbreiden en daardoor een gevoel van samenhoorigheid tot de groote Engelsch sprekende Amerikaansche republiek te kweeken, wie zal het den Amerikanen euvel duiden?
Maar met onderwijs alleen, afgezien nog dat het aangenomen stelsel al spoedig bleek niet in allen deele voor de Philippijners te voldoen, wordt de opvoeding van een
| |
| |
volk niet voltooid en wint men ook geen vertrouwen, toch zoo noodig om werkelijk te kunnen leiden.
Voor beide dient in de eerste plaats op het goede voorbeeld te worden gelet. En in dit opzicht hebben de Amerikanen vooral in de eerste jaren van het civiel bestuur zeker zwaar gefaald.
Van wie moest dat goede voorbeeld uitgaan? Niet alleen van hen, die met het hoogste gezag in de kolonie waren bekleed, maar ook van de lagere bestuursorganen. En dezen...?
't Is zeker, dat de Amerikaansche regeering zich in een moeilijk parket bevond, toen zij zich voor de zelfgekozen taak zag gesteld. Vanwaar al die ambtenaren te halen, noodig om de bestuursmachine in elkaar te zetten? Te hooi en te gras gerecruteerd, veelal uit de avontuurlijke elementen onder de ‘volunteers’, die ter beteugeling van den opstand waren uitgezonden, kon het niet uitblijven, dat velen in hun plicht te kort schoten. Groot was het aantal diergenen, die achter de muren van Bilibid de zonden moesten overdenken, bedreven in hunne functiën als ambtenaar of officier. Nog in Juli 1905 kwam aan het licht, dat van het tijdstip der komst van de Amerikanen in den archipel bij den dienst van het troepenvervoer verduisteringen hadden plaats gehad tot een totaal bedrag van 2½ millioen gulden. Herhaaldelijk nadien zijn nog malversatiën aan het licht gekomen, ook treffende voorbeelden van het Amerikaansche ‘graft’.
Terwijl men overal begon doordrongen te worden van de noodzakelijkheid der hooge eischen, aan de ambtenaren in de koloniën te stellen, bleef de Amerikaansche regeering op de Philippinen het ‘happy-go-lucky’ stelsel der recruteering van hare ambtenaren handhaven. Aan selectie werd niet gedacht, noch aan verzekering der toekomst harer dienaren. Welke de gevolgen daarvan waren bleek nog niet lang geleden toen de vice-gouverneur Gilbert, bij afwezigheid van den toenmaligen gouverneur-generaal Cameron Forbes, zich gedwongen zag een order uit te vaardigen, waarbij het aan gouvernements-ambtenaren
| |
| |
werd verboden als geldschieters eene hoogere winst te bedingen dan een elders reeds als woekerrente aangemerkt percentage. Dat ambtenaren als medewerkende vennooten aan den handel deelnamen was 'n gewoon verschijnsel, zoo ook dat 'n gouverneur van een der districten op Mindanao tevens beheerder was van eene landbouw-onderneming in zijn district - die menschen moesten toch ook voor hunne toekomst zorgen.
Trots zorgvolle keuze en verzekering van goede bestuursvoorwaarden kan het ook in koloniën voorkomen, dat er kaf onder het koren schuilt, maar zóó, bij afwezigheid van beide genoemde factoren, moest het kaf, zooal niet predomineeren dan toch in hooge mate aanwezig zijn, voldoende, om het goede te neutraliseeren, dat overigens van den leider uitging.
Was het voorbeeld der Amerikaansche ambtenaren, als geheel beschouwd, dus al niet zeer vertrouwen wekkend, nog minder was zulks het geval ten opzichte van een bepaalden tak van dienst, die in de eerste jaren van het civiel bestuur met groote macht was bekleed. Ik bedoel de constabulary, of gewapende politie, gerecruteerd uit Philippijners en onder de bevelen van Amerikaansche en Philippijnsche officieren gesteld. Van het optreden dier constabulary moge het volgende staaltje uit het jaar 1905 getuigen:
Nog was de opstand niet geheel bedwongen. Een gewone truc van de constabulary was toen om lieden, die met opstandelingen bevriend waren, uit te zenden, veelal onder pressie, om hunne vrienden tot onderwerping te bewegen, met de belofte dat dezen het leven zou worden gelaten. Maar was dan aldus de onderwerping verkregen, dan werden de zich vrijwillig meldende ‘ladrones’ achter slot en grendel gezet, en verlieten zij de gevangenis slechts om aan den ‘hangman’ te worden overgeleverd.
Was dit alles zeer weinig dienstig om het vertrouwen der Philippijners te winnen, ook in andere opzichten was het optreden der Amerikanen er niet naar om de bevolking te bevredigen.
| |
| |
Op economisch gebied viel in de eerste jaren der Amerikaansche occupatie, ook na invoering van het civiel bestuur, slechts achteruitgang te constateeren, waardoor handel en landbouw zoowel als de industrie werden getroffen. Zoo ging de productie der suikerindustrie van 300000 ton vóór de invoering van het Amerikaansch gezag terug tot omtreeks 100000 ton in het jaar 1904. Tabakscultuur en sigarenfabricage, onder het Spaansch bestuur reeds lang niet meer geworden, wat zij eenmaal waren, wierpen steeds minder voordeelen af en de rijstbouw die het hoofdvoedingsmiddel voor de bevolking leverde, verkeerde tengevolge van de verwaarloozing der communicatiemiddelen en het gebrek aan irrigatie, in een staat van verval.
Kon 't uitblijven, dat niet alleen de ‘intellectuels’ maar ook de massa zich begon af te vragen, welke voordeelen het Amerikaansch bestuur dan toch wel aan het land had gebracht? Voor de eersten kwam er dan nog dit bij, dat het land overstroomd werd met Amerikaansche ambtenaren en beambten zelfs om betrekkingen te vervullen, die onder het Spaansch gezag door Philippijners werden bekleed.
Maar, telden de politieke concessiën dan niet?
Waren er na de invoering van het civiel gezag niet drie Philippijnsche leden toegevoegd aan de Philippijnsche Commissie, den raad van directeuren van algemeen bestuur in de kolonie? Waren niet ook in een groot aantal gemeenten gekozen gemeenteraden ingesteld, aan welke tevens, provinciesgewijze, de verkiezing der provinciale gouverneurs was gelaten? En was er dan niet zelfs een Congres-besluit, dat de spoedige instelling eener volksvertegenwoordiging beloofde?
Ja wel maar.... in 1905 was er reeds sprake van, dat de Philippijnsche leden der genoemde Commissie zouden hebben besloten, collectief hun ontslag aan te vragen bij wijze van protest tegen de geringe autoriteit van hunne stem bij de beraadslagingen van bedoeld college.
En ten aanzien van de gemeentelijke en gewestelijke autonomie, die verleend werd, verklaarde zelfs de republi- | |
| |
keinsche partij in den archipel, d.i. de partij, die de Amerikanen van den aanvang had gesteund, in een, aan den vooravond van het bezoek van William Taft aan de kolonie, gepubliceerd manifest o.a. het volgende:
‘Zelfs de beperkte vorm van zelf bestuur, waarin de gemeenten zich Verheugen, wordt besnoeid, zoodat feitelijk niets kan woden gedaan zonder de provinciale besturen. En in deze speelt de Philippijnsche gouverneur een droevige rol tusschen twee Amerikaansche ambtenaren, die gemeenlijk weinig begrip hebben van de werkelijke behoeften van het land en desniettegenstaande stem en initiatief van den gouverneur kunnen te niet doen, terwijl dezen bovendien steeds het zwaard van den commandeerenden officier der constabulary boven het hoofd hangt, van al zijn pogen de kracht verlammend.’
Dit was de ondervinding opgedaan met het reeds verleende zelfbestuur. Sprak het niet van zelf, dat de verwachtingen omtrent hetgeen nu komen zou, niet groot waren? Zeker, het Amerikaansch Congres had besloten, dat twee jaren nadat de uitkomsten der eerste in 1903 gehouden volkstelling op de Philippijnen zouden zijn openbaar gemaakt, de verkiezingen voor de eerste Philippijnsche volksvertegenwoordiging zouden worden uitgeschreven. Doch die publicatie liet zich maar steeds wachten. Was er dus niet eenige grond voor twijfel aan de uitvoering van bedoeld besluit?
Voeg bij dit alles nog, dat in het begin van 1905 het gerucht de ronde deed, dat de Amerikaansche natie, beu van haar koloniaal bezit, niet meer of minder beoogde dan de Philippijnen aan eene andere natie te verkoopen...
Het nog steeds niet geheel gebroken verzet vond in een en ander nieuw en krachtig voedsel. Zelfs in de nabij de hoofdstad gelegen provinciën Cavite en Laguna stak het ‘ladronisme’ weder het hoofd op, zoodat het Amerikaansch bestuur krachtige maatregelen moest nemen om zijn gezag te handhaven. Zoo werd van heel de provincie Cavite feitelijk éen concentratiekamp gemaakt en bloedhonden deed men uitkomen om de verzetslieden op te jagen - precies dus
| |
| |
wat generaal Weyler op Cuba deed en waarvoor men toen in de Unie geen woord bon vinden, krachtig genoeg om het te veroordeelen....
Toen volgde in Augustus 1905 het bezoek van den ‘secretary of war’, Taft, aan de kolonie. Maanden te voren was dit bezoek reeds aangekondigd. Het bericht daarvan had den Philippijners aanleiding gegeven tot de hoop, dat Taft hun de verlangde boodschap van vrijheid en onafhankelijkheid onder de hoede der Amerikaansche vlag, zou brengen. Had Taft hun ook niet de verlossing van de militaire dictatuur gebracht, ondanks heftige tegenkanting? Gold Taft niet ook onder zijne landgenooten als de vriend der Philippijners, waarvan nog het liedje getuigde, dat men in militaire kringen in de eerste dagen der civiele commissie, aan wier hoofd Taft gesteld was, op den ‘kleinen bruinen broeder’ zong: ‘Hij moge een broeder zijn van William H. Taft, maar hij is geen broeder van mij’?
Wat Taft, te Manilla gekomen, den Philippijners te vertellen had, moest nu wel velen eene teleurstelling zijn. Zeker, de Amerikaansche regeering bleef in haar besluit volharden, om de Philippijners tot een zelfbesturend volk op te leiden. Ook legde Taft de stellige verklaring af, dat in April 1907 door de Philippijnsche Commissie, op last van den president der Unie, de verkiezingen zouden worden uitgeschreven voor de eerste Philippijnsche volksvertegenwoordiging. Maar tevens gaf hij als zijne meening te kennen, dat de gewenschte uitkomst, de geheele zelfstandigheid der kolonie, wel niet te verwachten was, voordat een nieuw geslacht zou zijn opgekomen, of misschien zelfs wel later. Toch vond zelfs een nationalistisch blad ‘El Renacimiento’ in een en ander aanleiding tot de opmerking:
‘Wij hebben gezegd en herhalen, dat de openhartige verklaringen van den minister van oorlog op prijs moeten worden gesteld, daar zij aan den twijfel een einde maken. Wij begrijpen dat dit velen niet zal bevredigen maar het is beter zóó, dan in de duisternis te wandelen.’
| |
| |
Zoo al tengevolge van het bezoek van William Taft aan de Philippijnen dus niet dadelijk de algeheele pacificatie werd verkregen, toch kon het met besliste zekerheid in uitzicht stellen, binnen een betrekkelijk kort tijdsverloop, van de verkiezingen, zijne uitwerking niet missen.
Spoedig had men het in den archipel te druk met die verkiezingen, om nog aan iets anders te denken. Ook zal zeker bij velen de gedachte hebben voorgezeten, den Amerikanen elk motief te ontnemen, om de gedane belofte niet gestand te doen.
In elk geval heerschte omstreeks 1907 een toestand van rust in den archipel, met uitzondering van de Moroprovincie, en konden de verkiezingen ongestoord plaats hebben.
De uitslag bracht den Amerikanen, indien zij het m.i. zonder grond anders hadden verwacht, eene teleurstelling. Van de 80 afgevaardigden behoorden slechts 17 tot de progressistische of Amerikaansche partij, die samenwerking met het bestuur op haar program had gesteld, terwijl de overigen met uitzondering van 1 katholiek en 20 wilden, independientes, onder verschillende benamingen, nacionalistas, independistas en immediatistas, de spoedige of onmiddellijke onafhankelijkheid der Philippijnen verlangden.
Met de opening in October 1907 in het Ayuntamiento te Manilla van de Philippijnsche Vergadering was dan de derde etappe op den weg der opleiding tot zelfbestuur bereikt, zonder dat er evenwel, gelijk ik meen te hebben aangetoond, sprake kan zijn geweest van eenige werkelijke opleiding op het nu afgelegde deel van dien weg. Daartoe ware, naast het goede voorbeeld, dat om de aangegeven redenen dikwerf ontbrak, noodig geweest om aan de ingestelde organen van zelfbestuur de gelegenheid te geven zich te ontwikkelen en te volmaken. Daartoe zou echter meer tijd zijn vereischt geweest dan de naar een schema werkende Amerikanen zich gunden, om aan de oude wereld te toonen, wat zij op koloniaal gebied vermochten.
| |
| |
De Philippijnen hadden dan nu echter een uit twee Huizen samengesteld parlement: de Philippijnsche Vergadering en de Philippijnsche Commissie, welk laatste college de plaats van een Senaat innam, in dien zin, dat aan haar het laatste woord in zake wetgeving werd gelaten.
De Commissie, waarin door hare samenstelling uit 5 Amerikaansche leden, o.w. de gouverneur-generaal, en 4 Philippijnsche leden, het eerstgenoemde element predomineerde, zag zich dikwerf genoodzaakt van hare bevoorrechte positie op wetgevend gebied een ruim gebruik te maken. Telkens moest de begrooting b.v., buiten de Philippijnsche Vergadering om, worden vastgesteld, wijl eene overeenstemming tusschen de beide Huizen van het parlement tot de vrome wenschen bleef behooren. Ook ten aanzien van andere onderwerpen van wetgeving liet de samenwerking veel te wenschen en wanneer deze nog eens een enkele maal werd verkregen, dan was dit enkel te danken aan de verzoenende houding van den voorzitter der vergadering, Sergio Osmena, die ook na de verkiezingen van 1911 op zijn post gehandhaafd bleef.
In de vergadering zelve was en bleef het verlangen naar onafhankelijkheid eene ernstige belemmering voor geregelde goede samenwerking en dat werd er niet beter op door het contact tusschen de beide afgevaardigden der vergadering bij het Amerikaansch Congres en de toenmaals nog in de oppositie zijnde democratische partij. Bij deze, de door Taft bedoelde derde groep vond toch het pleit voor eene spoedige onafhankelijkheid der Philippijners warme voorstanders, die de onlangs daarop ingediende betrekking hebbende ‘Jones-bill’ om het zeerste toejuichten. Waarom?
De ‘Boston Herald’, een der organen, die zich het meest beijverden om de onafhankelijkheid der Philippijnen te bepleiten, heeft het onlangs doen zien waar de schoen wringt, toen het, naar aanleiding van eene rede van tegengestelde strekking, door den oud-gouverneur-generaal der Philippijnen, Cameron Forbes, in de Boston City Club gehouden, schreef:
| |
| |
‘Kijk naar den last der staatsbelasting vóór en na het begin van het imperialistisch experiment en zie.’
Het is dus in den grond eene zuivere dubbeltjes-quaestie, die de houding van vele Amerikaansche democraten in deze zaak bepaalt. Men meent o.a. dat het bezit der Philippijnen aanleiding tot wrijving met Japan moet geven, dat daarom de uitgaven voor de vloot steeds meer worden opgedreven, terwijl die gelden evenals die, welke thans aan de militaire bezetting in den archipel worden ten koste gelegd, huns inziens beter zouden kunnen worden besteed.
't Is duidelijk dat deze houding van een belangrijk deel van het Amerikaansche volk slechts het verlangen naar onafhankelijkheid onder de Philippijners kon doen toenemen. Hoorden dezen niet telkens, aan de overzijde van den oceaan, waar dit zoo in de politieke kraam der toenmalige oppositie te pas kwam, hunne geschiktheid tot zelfbestuur betoogen? Welnu....
Het heeft anders in één opzicht in de laatste jaren niet aan het Amerikaansch bestuur gelegen, dat de Philippijners zich niet met de hun gegeven leiding verzoenden.
Veel is toch onder het bestuur van den onlangs afgetreden gouverneur-generaal Cameron Forbes gedaan, om den economischen toestand op de eilanden te verbeteren. De vooruitgang in dat opzicht spiegelt zich af in eene vergelijking van de cijfers van den algemeenen handel in 1907 en 1912, n.l. resp. 63,5 en 105 millioen dollars. Vooral de uitvoercijfers zijn in dat opzicht van belang daar zij doen zien hoe inzonderheid de inlandsche cultures in dat vijfjarig tijdvak groote vorderingen maakten. Zoo steeg de uitvoer van copra van 4,8 millioen tot 16,5 millioen dlrs, die van suiker van 4,2 tot 10,5 millioen en die van sigaren en tabak van 2,6 tot 4,5 millioen dollars. Ook de rijstbouw ging in zoodanige mate vooruit, dank zij de daaraan door het bestuur geschonken aandacht, dat voor dit jaar uit hoofde van den rijstinvoer enkele millioenen pesos (à f 1,25) minder aan rechten zal worden ontvangen.
Hadde het Amerikaansch bestuur onmiddellijk toen de toestanden in den archipel meer geregeld werden in den
| |
| |
geest gehandeld, die bij het bestuur van Cameron Forbes voorzat, wellicht ware daar dan ook een andere geest over de Philippijners gekomen onder het langdurig republikeinsch regime. Nog in 1905 gaf ‘El Commercio’, het blad, dat te Manilla inzonderheid de belangen der Spanjaarden vertegenwoordigde, aan het Amerikaansch bestuur een behartigenswaardigen wenk met de woorden: ‘Een gevulde maag waarborgt het best den vrede.’
Nu kwam Cameron Forbes' arbeid te laat - men was op de Philippijnen reeds te zeer verpolitiekt, een gevolg vooral, 't zij hier herhaald, van de houding der Amerikaansche democraten.
Toen in November 1912, bij de laatste presidentsverkiezing in de Vereenigde Staten, de democratische partij de overwinning behaalde, was het dus te voorzien, dat een nieuwe koers ten opzichte van de Philippijnen zou worden ingeslagen.
De eerste helft van 1913 was echter reeds verstreken, voordat, door de benoeming van een democraat, Francis Burton Harrison, tot gouverneur-generaal, de nieuwe koers werd ingeluid.
Maar, van wat al veranderingen was men te Manilla getuige sedert de nieuwe titularis zijne functiën op den 2den September j.l. aanvaardde.
Hoe bleek ook toen nog de onzekerheid der ambtenaarspositie, daar tal van hoofdambtenaren, al of niet op verzoek, het eerste dan om de eer aan zich te houden, eenvoudig aan den dijk werden gezet, zonder pensioen of wat ook, enkel en alleen, omdat zij deel hadden uitgemaakt van een bestuur onder republikeinsch bewind.
Maar de belangrijkste verandering was wel die in de samenstelling van de Philippijnsche Commissie, waardoor dit lichaam nu vijf Philippijnsche leden telt, van wie één met de portefeuille van financiën en justitie belast, en drie Amerikaansche leden, buiten den gouverneur-generaal.
De naaste aanleiding tot dezen maatregel was, naar de gouverneur-generaal Harrison mededeelde, het genoemde
| |
| |
gebrek aan samenwerking tusschen de Vergadering en de volgens de oude bepalingen samengestelde Commissie. Nu in deze laatste de Philippijners de meerderheid uitmaken, werd gehoopt, dat eindelijk de begrooting op grondwettige wijze zou kunnen worden vastgesteld.
Feitelijk heeft nu echter de regeering der Vereenigde Staten de geheele wetgevende macht in den archipel, met uitzondering van de door niet-Christelijke stammen bewoonde streken, die tot het ressort der Commissie blijven behooren, in handen der Philippijners gesteld, waartegenover dan slechts het vetorecht van den president der Unie staat.
't Spreekt echter van zelf, dat niet dan in de uiterste gevallen zulk een correctief kan worden ter hand genomen, waardoor de wetgevende macht in de kolonie onmiddellijk in botsing zou komen met het hoofd van het uitvoerend gezag in het moederland.
Andere correctieven zijn gelegen, eensdeels in de persoonlijkheid der nieuwbenoemde Philippijnsche leden der commissie, welke naar men hoopt, zekeren waarborg geeft voor eene oordeelkundige behandeling van zaken, anderdeels in de den Philippijners door Harrison gedane mededeeling, dat deze nieuwe stap tot zelfbestuur hun de gelegenheid moest verschaffen om te toonen, dat zij de voor zelfbestuur noodige geschiktheid bezitten.
Mij dunkt, dat aan beide laatstgenoemde correctieven slechts twijfelachtige waarde kan worden toegekend. Zullen de Philippijnsche leden der Commissie zich wel geheel kunnen onttrekken aan den drang, die, bij eenig conflict tusschen de wenschen der meerderheid van de vergadering en de bedoelingen der Amerikaansche regeering, op hen zal worden uitgeoefend door die meerderheid? En zoo ja, zal dan het ontstane conflict tusschen beide Huizen der wetgevende macht niet nog scherper vormen aannemen, nu het zal gaan tusschen Philippijners onderling en de Philippijnsche leden der Commissie hun mandaat niet aan eene verkiezing, maar aan een benoeming door den president der Unie hebben te danken?
| |
| |
Bovendien schijnt het nu al wel reeds vast te staan, dat tenminste van een der nieuwe Amerikaansche leden der Commissie kan worden gezegd, dat deze is ‘plus Philippin que les Philippins.’ Ik bedoel den vice-gouverneur, Henderson Martin, die volgens mededeelingen in de Amerikaansche bladen zijne hooge positie uitsluitend had te danken aan de diensten, die hij in den staat Kansas aan de democratische partij had bewezen, en aan het feit, dat zijn gezicht den huidigen president der Unie had bevallen toen deze, nog tijdens de verkiezingscampagne in 1912 als candidaat, ook in Kansas, zijne candidatuur bepleitte: ‘Het gezicht van den man bevalt me, ik wil wel wat meer van hem te weten komen,’ zou Wilson toen hebben verklaard. Diezelfde Henderson Martin nu vertrok als vice-gouverneur der Philippijnen en belast met de portefeuille van onderwijs in eene kolonie, die hij nog van a-z moest leeren kennen, via Hongkong naar Manilla. En waarheen was bij aankomst te Hongkong zijn eerste gang? Naar de bureaux van ‘The Philippine Rebublic’, het orgaan der Hongkongsche Junta, die na de onderwerping van Aguinaldo niet heeft opgehouden voortdurend het verzet op de Philippijnen tegen het Amerikaansch gezag te prediken. De Hongkongsche Junta mocht toen van Henderson Martin vernemen, dat deze het volmaakt met haar eens was over de wenschelijkheid, om den Philippijners ten spoedigste de verlangde onafhankelijkheid te verleenen. Van dit Amerikaansche lid der Commissie zal dus zeker wel de grootste tegemoetkoming aan de wenschen der meerderheid in de vergadering zijn te verwachten. Maar, zal dit de vergadering niet in hare separatistische neigingen stijven?
Van het optreden van dat lichaam heeft men intusschen reeds een proefje gekregen bij de behandeling der begrooting voor het volgend dienstjaar. Op geduchte wijze werd het snoeimes gehanteerd, waarbij vooral de Amerikaansche ambtenaren het moesten ontgelden. Zoo zouden b.v. niet minder dan 400 Amerikaansche onderwijzers moeten worden ontslagen, indien de aangebrachte wijzigingen door de
| |
| |
Commissie zouden zijn overgenomen. Ook op de traktementen werd door de vergadering aanmerkelijk bezuinigd.
Toen door een en ander onder de ambtenaren groote ontsteltenis was te weeg gebracht, werd door den gouverneur-generaal ter geruststelling van het personeel bekend gemaakt, dat, met uitzondering van de reeds aangekondigde bezuiniging op de traktementen boven 5000 peso's (f 6250) niet verder hierop zou worden bezuinigd en dat ook de door de vergadering geschrapte posten betreffende het personeel, met name bij het onderwijs, zouden worden gehandhaafd.
Hij voegde daaraan zijne overtuiging toe dat de Commissie, hoezeer hij het gevoelen der leden afzonderlijk niet had gevraagd, zeker hare goedkeuring aan de door de vergadering aangebrachte radicale wijzigingen in de begrooting zou onthouden.
Het kan zeker niet worden ontkend, dat de gouverneurgeneraal door deze verklaring op bedenkelijke wijze vooruitliep op de beslissing der door hem voorgezeten Commissie.
Volgens de laatste berichten is een compromis tot stand gekomen tusschen de Commissie en eene delegatie uit de Vergadering. Maar het had ook anders kunnen uitkomen. Gesteld dat de Commissie met de Vergadering ware medegegaan, dan zou zich reeds dadelijk het geval hebben voorgedaan, waarvan Taft in zijne den 4den Nov. j.l. te Brooklijn gehouden rede zoo terecht verklaarde, dat ‘een veto van Washington den Philippijners nog minder zal voldoen dan de obstructie tegen eene onverstandige wetgeving door de Commissie op de eilanden, waarin Amerikanen de meerderheid uitmaakten.’
Ook in andere opzichten zal de gewijzigde samenstelling der Philippijnsche Commissie, instede van tot ontspanning, tot verhoogde spanning aanleiding geven, welke niet dienstig kan zijn aan de Amerikaansche souvereiniteit over den archipel.
Zoo is het o.a. bekend dat het der Philippijnsche Vergadering steeds een doorn in het oog was, dat de wetgeving over de niet-christelijke streken van den archipel
| |
| |
aan hare bevoegdheid was onttrokken. Wordt niet nu reeds op de gewijzigde samenstelling der Commissie gewezen om te betoogen dat het motief om de wetgeving voor die streken uitsluitend aan de Commissie op te dragen, is komen te vervallen?
Maar is het niet bekend, dat er zelfs onder de Amerikaansche democraten velen zijn, die er nog tegen opzien om het lot van Igorroten en Moro's in handen der Philippijners te stellen?
Er is wel eens beweerd, dat de huidige regeering der Unie met het oog o.a. op de Mexicaansche aangelegenheden, niets liever zou willen dan zich, als ze dat met goed fatsoen doen kon, uit den Philippijnschen archipel terug te trekken. Ware dat zoo dan zou, ook met het oog op de door financieele overwegingen teweeggebrachte anti-imperialistische strooming, het vlugger tempo in de maatregelen, die tot de eindelijke onafhankelijkheid der eilanden moeten leiden, slechts een logisch gevolg zijn te noemen van eene opportuniteits-politiek.
Maar is zulk eene politiek, die met een ‘non possumus’ gelijk zou staan, wel te verwachten van het groote Amerikaansche volk?
In zijn, bij gelegenheid van een hem aangeboden feestmaal gehouden afscheidsrede waarschuwde de voorganger van Harrison, Cameron Forbes, nog ‘de Philippijnsche redenaars en Philippijnsche dagbladen’ om zijnen opvolger de taak niet te bemoeilijken ‘door het volk te doen gelooven, dat hij gekomen is om iets te doen, waartoe hij niet gemachtigd is en ook niet in staat zou zijn, en dat voor zijne partij onmogelijk zal blijken te wezen, namelijk: om onmiddellijk de onafhankelijkheid aan de Philippijnen te verleen en of zelfs die onafhankelijkheid met ingang van een bepaald tijdstip te beloven.’
Zullen de Amerikanen er niet eene eer in stellen, om de Philippijners niet aan zich zelven over te laten, voordat dezen werkelijk in staat zullen zijn, om zich tegenover de
| |
| |
omringende volkeren te handhaven en hun eigen lotgevallen naar behooren te bestieren?
Het is zeker een teekenend feit, dat den 19den December j.l. te New-York op een groot feestmaal, waar tal van kopstukken, zoowel uit de republikeinsche als uit de democratische partij, aangezeten waren, de thans op de Philippijnen gevolgde politiek als eene van groote overijling werd afgekeurd.
En was het niet zelfs de ‘Boston Herald’, die verklaarde dat, hoezeer de Philippijners thans zeker wel evenzeer geschikt zijn voor zelfbestuur als sommige staten in Centraalen Zuid-Amerika, daaruit niet noodzakelijk moet volgen, dat de tijd gekomen is, om de eilanden aan hun lot over te laten, zelfs wanneer eene krachtige en intellectueele minderheid onder de bewoners zulks verlangt? Het blad voegde daaraan nog toe:
‘Zoolang wij ons bepaaldelijk verbinden den Philippijners te goeder tijd de onafhankelijkheid te verleenen, en zoo lang zij blijkbaar onder onze voogdijschap vorderingen maken in de kunst van zelfbestuur, bestaat er geen behoefte aan, om den dag der scheiding te verhaasten.’
Let wel op mijne woorden, maar niet op mijne daden, mag zeker wel van deze uiting uit het democratische kamp worden gezegd. De nu op de Philippijnen gevolgde politiek kan immers, ik wees er reeds op, slechts worden verklaard, indien de bepaalde bedoeling voorzit om ‘den dag der scheiding te verhaasten’.
Van eene werkelijke opleiding tot zelfbestuur is toch bij die politiek geen sprake.
Het volgend staaltje moge dienen om aan te toonen hoe het thans met de geschiktheid der Philippijners tot zelfbestuur is gesteld. In de ‘Manila Times’ leest men:
‘Het protest tegen de verkiezing in de provincie Capiz, waarop onlangs door het Hoog Gerechtshof is beslist, heeft eenige belangwekkende feiten aan het licht gebracht. Capiz had in 1903 eene bevolking van 230721 zielen; er waren waarschijnlijk veel meer tijdens de laatste verkiezing in 1912. De candidaten voor het
| |
| |
provinciaal gouverneurschap voerden eene krachtige campagne en er werden in het geheel 6913 stemmen uitgebracht d.i. dus door minder dan 3% van de bevolking. Te Dumarao, dat in deze zaak veel ter sprake kwam, waren er 405 stemmen uitgebracht, waarvan 274 dus 68% door analphabeten, wier stembiljetten door de verkiezingsinpecteurs moesten worden ingevuld. Daar was het dat, gelijk aan het hof gebleken is, door de stemopnemers zelven of met hunne voorkennis 235 stembiljetten, die ten gunste van een der candidaten waren ingediend, gemerkt waren, opdat deze bij eene nieuwe telling ongeldig zouden worden verklaard. Maar achteraf moest nu, om het geheel te volmaken, blijken, dat de stemopnemers van Dumarao allen behoorden tot de partij van den man, dien zij op die wijze trachtten te benadeelen. Voor eene andere plaats werd door het hof bevonden dat de stemmen van eene geheele wijk ongeldig moesten worden verklaard wegens valsche praktijken. In het geheel werden honderden biljetten uit dien hoofde ongeldig verklaard, terwijl honderden andere, ten aanzien waarvan dit door partijdige inspecteurs was gedaan, bleken wel degelijk geldig te zijn.’
Capiz was volgens de ‘Manila Times’ geen unicum. In Tarlac en Rizal, waar ook tegen de verkiezing van een provincialen gouverneur verzet was aangeteekend, werd precies hetzelfde waargenomen en zal het nu in de andere provinciën wel veel beter zijn toegegaan?
Hadde het nu niet veeleer op den weg der democraten in de Unie gelegen, indien het hun werkelijk te doen is om, beter dan de republikeinen vóór hen, de Philippijners voor zelfbestuur geschikt te maken, het oog te richten op het fundament dan op het dak van het gebouw, dat men met een Philippijnsch vlaggetje ging versieren?
Wat men daarmede kan hebben bereikt is m.i. slechts dat aan de politiek onder de Philippijners eene nog belangrijker plaats dan te voren is verzekerd en dezer aandacht verder is afgeleid van onderwerpen, die verband houden met de economische ontwikkeling, welke, zoo ze al niet aan de staatkundige behoort vooraf te gaan, toch in hooge mate de plaats bepaalt, welke een volk in de wereldgemeenschap kan innemen.
| |
| |
Aan het eind van dit overzicht van het optreden der Amerikanen op de Philippijnen gekomen, is het mij niet mogelijk in dat optreden het voorbeeld te zien, dat de jongste koloniale mogendheid aan de wereld beloofde te stellen.
Als leidster gesteld over een volk, dat reeds ‘vatbaar gemaakt was voor zelfbestuur’ ving de Unie hare taak aan onder de meest gunstige voorwaarden.
Ze heeft zich die echter niet weinig bemoeilijkt door tal van misslagen, waarvan de eerste niet de minste was, die n.l. waardoor, tengevolge van de houding harer militaire vertegenwoordigers, het vertrouwen in hare oprechtheid werd geschokt.
Moge die fout nu ook in de oorlogsnoodzaak eene verklaring vinden, het had dan toch zeker op den weg gelegen der Amerikanen om alles te vermijden, wat den ongewenschten indruk van hun eerste optreden moest versterken. Het tegenover Aguinaldo en de zijnen gepleegd verraad lag zeker niet in bedoelde lijn. Maar toen dan eindelijk, hoe dan ook, de onderwerping was verkregen, moest het streven der Unie er op gericht zijn geweest, om het vertrouwen der Philippijners te winnen.
Men heeft dit dan ook beproefd, maar door eene opleiding à l' Américaine tot zelfbestuur, waarvan Taft zelf nog in 1905 moest verklaren:
‘'t Is true, we have gone too fast in some directions’.
En toch werd reeds twee jaren later weer een groote stap verder gezet op den weg naar het zelfbestuur, gebonden als men was door een besluit van het Amerikaansch Congres, dat blijkbaar zonder kennis van zaken van zijn wil had doen blijken.
Die overijling, waarvan wij nu onlangs weer een kras staaltje beleefden bij de jongste bestuurswisseling op de Philippijnen; de weinige zorg aan de recruteering der ambtenaren besteed; de jarenlange verwaarloozing van de materieele belangen der bevolking; dit alles inzonderheid waren de fouten, door de Amerikanen bij hun bestuur over den archipel begaan.
| |
| |
Maar de kroon werd gespannen door de democratische partij in de Vereenigde Staten, door het betrekken der kolonie in den strijd der politieke partijen in het moederland. Daaraan moeten de m.i. onoordeelkundige maatregelen worden toegeschreven, die aanleiding kunnen geven tot nieuwe en groote moeilijkheden op de Philippijnen, tenzij de Unie bereid zou zijn hare taak neder te leggen, voordat gezegd kan worden, dat zij die naar behooren heeft volbracht.
Ligt dit laatste wèl in de bedoeling van de huidige machthebbenden in de Vereenigde Staten, dan zou het experiment der jongste koloniale mogendheid slechts als een ernstige ‘failure’ kunnen worden aangemerkt.
Nu reeds, terwijl de ‘stars and stripes’ nog boven Manilla waait, doen zich reeds teekenen van ernstig misnoegen voor over de wijze waarop de vrienden der leiders van de meerderheid in de Vergadering bij het vergeven van betrekkingen worden bedacht. Laat de Amerikaansche vlag eenmaal zijn gestreken en - het spel gaat beginnen.
Wat zullen de Philippijnen dan gewonnen hebben? Eene bittere ervaring en anders niet.
|
|