| |
| |
| |
Nonneke
Door P. Raëskin.
III (slot).
‘Zuster Gonda?’
‘Roept u mij?’
‘Ja kind, ga 's even mee!’
Haastig liep moeder-overste vooruit, opende het kantoortje en liet de ander in.
Met een lichte hoofdbuiging verwees ze zuster Gonda, die uit onderdanigheid staan bleef, naar den stoel die met een klein tafeltje in het kantoortje 't particuliere spreekkamertje uitmaakte als moeder ernstige zaken wilde behandelen.
Zelve sloot ze de deur en schoof 't raam, dat aan den tuinkant opende, toe.
Zuster Gonda die reeds op de gang de haast van moeder had gewantrouwd, twijfelde niet meer nu ze de voorbereiding tot het gesprek aanzag.
Moeder wist.
Alleen was ze er nieuwsgierig naar hoeveel moeder zou weten.
Wat ze als een groot onheil gevreesd had, aanvaardde
| |
| |
ze met eene vreemde berusting die haar gunde kalmzittend toe te kijken naar moeder, die gejaagd bezig, háár onrust scheen overgenomen te hebben.
Aandachtig volgde ze de bewegingen der overste die zelve 't valgordijn hanteerde, en voor de ruit bloempotten vensterde die ze van den grond optilde.
Nonneke schouwde toe, zonder hulp aan te bieden: ze had waarde-moeder kunnen zijn.
‘Ziezoo’ zei de overste zich tevreden omkeerend, ‘nu kan niemand ons zien.’
Dadelijk sloeg zuster Gonda de oogen neer en overzichtigde, zooals bedlegerigen een behang langs soezen, de grijze en roode kleurschikking van het geblokt tafelkleedje.
Moeder draaide de bureaukruk, die ze dicht genoeg bijschoof om fluisterend verstaan te kunnen worden, liet 'n hand op het tafelkleedje rusten en aanvatte met de andere een kralengreep van den rozenkrans.
In de stilte die pijnlijk aanhield vermaande ze met een lichte hoofdbeweging der kap, toonde even, zonder gezien te worden, 'n gefronst voorhoofd omdat ze uit de neergeslagen oogen van de ander de verlegenheid van een schuldbewuste voor zich had.
Zuster Gonda wist.
Zij behoefde als overste niet meer voorzichtig uit te hooren om een bekentenis uit te lokken.
‘Durft onze goede zuster Gonda niet tegenspreken wat ik gehoord heb?’ vroeg ze met een vriendelijke fluisterstem, bang door streng optreden te pijnigen en ook zichzelve door weerspannigheid van een ondergeschikte nieuwe smart te veroorzaken.
Even beurde de ander 't hoofd op; ‘wat u gehoord heeft?’ overvroeg ze, hopend minder te hooren dan ze vooruit vreesde.
Maar de overste, tevreden eindelijk te worden aangezien, antwoordde met een zwijgend licht hoofdknikken.
‘U meent zeker....’
‘Spreek maar gerust op kindlief....’
‘U heeft zeker gehoord van zuster Canisia?’ onder- | |
| |
vroeg zij, vermijdend over Bourtange te spreken omdat ze de vriendelijk aanmoedigende overste eensklaps verdacht minder te weten dan ze wel voorgaf.
‘Van wie ik gehoord heb doet er niets aan toe.... daar zorgt God wel voor dat 'n moeder-overste te hooren krijgt wat ze weten moet.’
Haar stem had, ernstig veranderd, even berispt.
Beschaamd keek zuster Gonda weer voor zich.
Tegen het beleid en overleg, waarmee ze overtuigd werd, wist ze geen uitweg meer.
Als zij Bourtange noemde zou moeder, begreep ze, net zoolang doorvragen tot die uit háár mond gehoord had wat.... zuster Canisia.... wie weet de professor misschien wel... of - wat ook mogelijk was - Bourtange zelf onvoorzichtig verteld had.
Die wist niet wat hij in 'n roomsch ziekenhuis zwijgen moest.
Die had - God wie weet!... zich er misschien tegenover moeder op beroemd een zuster te hebben gekust!...
Even goed als dat-ie tegenover zuster Canisia wie-weet-wat uitgelaten had!...
Hij, 'n man-van-de-wereld, zag daar niets in... had er behoefte aan over zijn liefde te praten...
Als hij aan waarde moeder ook maar de helft verteld had van 't geen hij zoo dikwijls met haar afgesproken had... over hun toekomstige woning... hun verre reizen... hun wereldsche genietingen...
En tegelijk bedacht zuster Gonda dat hij in zijn onvoorzichtigheid eerlijker en oprechter gedaan hebben zou dan zij zelve.
Ze voelde eensklaps te kort te hebben geschoten tegenover zijn liefde; zij had moeder moeten voorkomen; ze had moeten zeggen: ik bemin en kan niet langer zuster hier blijven...
Maar die moed ontbrak weer... ontbrak nòg!...
Was 't dan wel huichelen wat ze deed?
Werd ze niet gedwongen door belofte, door kloosterregel?...
| |
| |
Was ze al niet ongelukkig, vóór ze Bourtange gekend
had?...
‘Ik had ook nooit zuster moeten worden!’ barste ze eindelijk luid snikkend los.
Moeder verzon tevergeefs kleine liefdevolle troostzinnetjes.
Ze was overeind gekomen om, opnieuw bukkend, dichtbij de ander te kunnen toefluisteren.
Maar 't nonneke hield 't hoofd afgewend in den zakdoek, dien ze met beide handen voor de oogen bewaarde.
Behulpzaam schonk moeder water uit de karaf die in de vensterbank voor de bloemen gereed stond.
Gehoorzaam nam zuster Gonda 't glas over en dronk.
‘Nu moeten we eens even ernstig praten kindlief,’ waarschuwde moeder, die dadelijk gebruik maakte van het gunstige oogenblik dat op het drinken gevolgd was.
Gewillig als een zieke liet zuster Gonda haar handen door de hand van moeder op tafel gekruist liggen en toonde de getraande oogranden die ze met moeite opengericht hield.
‘Nu hoef je me niet te zeggen wat er gebeurd is,’ hernam de ander ‘en ook niet wat mijnheer... Bourtange... zie je wel dat moeder op de hoogte is?...’
'n Dankbare glimlach herstelde 't door tranen geschonden gezicht... ‘wat mijnheer Bourtange gezegd heeft... 't is gebeurd en laat dat nou maar voorbij zijn... maar één ding kindlief, moèt ik je vragen: heb je alles gebiecht?...’
Blij oprecht te kunnen zijn stelde 't nonneke, hartstochtelijk sprekend, de ander gerust.
‘Stil nou maar!’ onderbrak moeder, ‘ik behoef niet te weten bij wie...’ en even lachsche oogjes trekkend, ‘pas maar op, anders ga ik ze nog uithooren...’
‘Mag u gerust,’ stemde zuster Gonda in, wel wetend dat noch de kapelaan, noch pater Cyrillus ook maar 't minste oververteld zouden hebben. ‘Zegt u maar dat ik 't goedvind!’ hield ze in zenuwachtige opwinding aan, omdat ze waardemoeder als derde biechtvader niet vreesde.
| |
| |
‘En zie je nou wel,’ overtuigde de overste, ‘dat onze lieve Heer je wel degelijk geroepen heeft?’
't Nonnetje schouwde verwonderd.
‘Als er in zuster Gonda geen goede zuster schuilde,’ vervolgde de ander, ‘zou je na... wat er dan gebeurd moge wezen... eerder allerlei verontschuldigende gedachten verzonnen hebben dàn.. dádelijk... en zooals je zelf zegt in twee dagen tweemaal te biechten... Dat bewijst dat onze goede zuster Gonda 't teêre geweten heeft van elke kloosterzuster... Als je niet geroepen was kindlief, zou je veel onverschilliger gedaan hebben!... zou je de schuld gegeven hebben aan menschen die 't niet verdienen... d'r hebben hier wel gezeten die de schuld gaven aan... hun ouders, aan... de overheden, aan... onze moeder de heilige kerk... zelfs heeft onze zuster Gonda mijnheer Bourtange niet eens genòemd... dat vind ik juist heel mooi... dat pleit voor groote deugd zuster, waartoe alleen een door God geroepene in staat is!... Onthou toch kind, wat ik je hier in ditzelfde kamertje al eens meer heb gezegd: al die onrustige gedachten over roepingen zijn bekoringen van den duivel... je schudt nu wel ja, maar dan voortaan er naar handelen ook hoor!...’
Toen wachtte ze, omdat 't nonneke naar het glas had gegrepen.
Toen zuster Gonda gedronken en de laatste tranen had afgedroogd, keek moeder haar vlak in de oogen, bootste een ernstig gezicht na en spelde als een die eindelijk ontcijferd heeft: ‘nou zie ik... onze vroegere zuster Gonda... weer heelemaal terug!... ik hoor ze nù al van avond in 't lof weer voorzingen!...’
‘Is u toch goed!’ fluisterde 't nonnetje dat in dankbare ontroering de handen uitsloeg en de hand van moeder overste drukte.
‘Dat moeten we immers voor elkander altijd zijn.... alleen voor ons zelven.... streng nietwaar? denk maar weer aan het meditatieboek kindlief: ‘“de zelfkastijding onderdrukt de begeerten, voorkomt de bekoring en beloont ons reeds op aarde met....”’
| |
| |
‘“de vreugde des Hemels”’ voltooide de zuster.
‘Denk daaraan kindlief en daarom moeten we nu eens heel ernstig afspreken. Ik heb er al over nagedacht en God om voorlichting gevraagd, maar hoe ik ook prakkizeer.... een andere uitkomst kan ik maar niet vinden dan alleen deze.... dat 't voor onze zuster Gonda 't aller-allerbeste is totaal van omgeving te veranderen....
Niet meer bij u blijven?’
‘Je zult bij een andere waardemoeder deze gauw vergeten zijn en dan’ vervolgde ze ernstiger om de ander die protesteerde 't zwijgen op te leggen ‘omdat we eenmaal 't offer gebracht hebben van vader, moeder en ouderlijkhuis valt elke andere opoffering minder zwaar....’
De zuster knikte.
Maar de overste zag wel aan de weifelende oogen dat het nonneke dacht aan Bourtange. - Met strenge bewoordingen die geen tegenspraak dulden, maar met vriendelijke stem verbood ze zuster Gonda de verdere zorg voor kamer zeven; ze zou de verpleging van mijnheer Bourtange wel aan een andere zuster opdragen; voor hem moest 't den schijn hebben dat zuster Gonda hier niet meer was; waardemoeder zou 't zelve hem wel meedeelen; misschien morgen na zijn eerste communie; om opspraak bij de andere zusters en praatjes op de ziekezalen te voorkomen was moeder ook niet voor een plótseling vertrek; zij zou waardemoeder Gabriel die pas haar ziekenhuis uitgebreid had, een gediplomeerde zuster laten aanvragen; moeder zou zuster Gonda benoemen, die dan over 'n paar dagen, zonder achterdocht bij anderen te wekken, vertrekken kon.
Ofschoon zuster Gonda dankbaar gestemd was voor de bescherming die ze had ondervonden, overviel haar buiten het kantoortje een neerslachtigheid die haar allen lust voor werkzaamheden ontnam. Nu ze haar verblijf hier geëindigd wist, voelde ze zich misplaatst, als een vreemde onder vreemden; in haar binnenste was plotseling de band die haar aan het ziekenhuis, aan den tuin hechtte verbroken; opgehouden had haar belangstelling voor ernstige zieken; ze vroeg niet naar vooruitgang, deelde niet in de blijdschap als een
| |
| |
patiënt tegen aller gedachten in 't gevaar te boven gekomen was. Wat haar den laatsten tijd geboeid had was de genegenheid voor Bourtange; om hèm had ze al de anderen kunnen liefhebben; nu hij haar ontnomen werd, wreekte ze zich op de huisgenooten door een onverschilligheid die soms wreed wilde optreden; ze ergerde zich aan kleine misstanden, ruziede in haar eentje tegen de gebreken van haar medezusters, en liet opzettelijk gedachten die met de kloosterbeloften in strijd waren 'n pooze voortduren.... als ze eens wegging, vluchtte,.... een brief achterliet.... en buiten hèm opwachtte.... hèm.... Bourtange.... die volgens den dokter geen paar weken meer te leven had!...
Maar die oproerige en wereldsche gedachten hielden niet aan; 't nonneke miste den noodigen durf zelfs met een genezen Bourtange te vluchten; ze vreesde in dameskleeren een gek figuur in de wereld te zullen maken; 't klooster gaf haar, bedacht ze, meer veiligheid dan 't mooie huis en 't geld van Bourtange.
Dan dankte ze God voor de roeping en hernieuwde in stilte de beloften aan waardemoeder gedaan.
En toch kon ze zich niet voorstellen Bourtange nooit meer te zullen zien, nooit meer te kunnen spreken. Ze had zich nog wel voorgenomen voor hem een kamerversiering te plukken om van zijn communie morgenochtend een feestdag te maken, waardoor hij de vriendschap met God boven wereldsche genietingen zou leeren verkiezen; ze had zich nog wel voorgesteld na afloop der plechtigheid nu en dan met hem samen te bidden om de godsdienstige gevoelens in hem levendig te houden; - en nu mocht ze niet eens geluk wenschen, hem niet eens toespreken over God en de belooning des Hemels! 'n Hemelbelofte die niet uit haar mond kwam, zou hem, wist ze, geen belangstelling inboezemen - zou hij misschien niet eens willen aanhooren!.... En was 't dan niet, om zijn ziel te redden, haar plicht hem, tegen-de-aan-moeder-gedane-belofte-in, op te zoeken, te waarschuwen, te vermanen, voor te bereiden op.... de communie èn haar afscheid;... op den dood èn haar vertrek?.... moest zij daar niet een berisping voor over heb- | |
| |
ben,
desnoods een openbare bestraffing, waarin haar liefde voor Bourtange als een schande, als een schandelijke overtreding en schennis van kloostergelofte gebrandmerkt en zij door moeder-overste, door al de medezusters en zelfs door zieken geminacht, nagewezen en veroordeeld zou worden!.... moest ze zich niet die vernedering getroosten om zijn ziel en zaligheid te redden?.... en zou de gedachte hem voor eeuwig gelukkig te hebben gemaakt haar niet een levenslange vertroosting en eenige vergoeding zijn voor al de onaangenaamheden, die uit haar bezoek aan Bourtange konden volgen? Want dit stond bij haar vast; zij alleen kon hem overhalen heilig te sterven!....
Den volgenden Zondagmorgen had waardemoeder bloemen laten brengen naar de kamer van mijnheer Bourtange die, na jarenlange onverschilligheid voor kerkelijke plichten, weer voor het eerst te communie zou gaan.
Zelve verving ze zuster Ildegonda en hielp toesprekend en voorbiddend Bourtange met de communievoorbereiding.
Voorzichtig waarschuwde ze hem dat God ook van zieken soms groote offers kon vragen;.... dat allen, gezonden even goed, bereid moeten zijn elk oogenblik te kunnen sterven;.... dat zieken daarom nog weer dan andere menschen zich zooveel mogelijk los moeten maken van banden die aan de wereld kunnen hechten;.... vooral wanneer een ongeoorloofde genegenheid in 't spel is;.... de wereld is niet waard dat we onze ziel er voor in gevaar brengen;.... wat had de wereld hèm, mijnheer Bourtange, nou teruggegeven voor het verlies der heiligmakende genade die hij aan wereldsche genietingen had opgeofferd?.... had hij zelf in vertrouwelijk gesprek haar niet dikwijls verteld van teleurstellingen ondervonden van menschen die zijn geld en nog minder zijn liefde waard waren?.... had hij in al die jaren één dag gelukkig geleefd, tevreden? één dag de kalmte en vreugde gekend van een gerust geweten dat niets te verwijten had?.... had hij onder al die personen en wereldsche vrouwen - de namen waren haar ontgaan en ze hoopte dat nu dit bij hem ook 't geval
| |
| |
was - er ook maar ééne ontmoet die zich voor hem opgeofferd zou hebben?.... hoevelen van die wereldsche vrienden hadden hem nu in zijn ziekte bezocht?.... alleen als hij beter werd zouden ze weer te voorschijn komen om van zijn geld te profiteeren!.... was 't dan in vele gevallen niet een weldaad van God als sommige menschen die aan eigen leiding overgelaten èn lichaam èn ziel ten gronde zouden richten, ziek werden naar het lichaam om ten minste hun ziel te kunnen redden? want al is bij God alles mogelijk, al kan hij dooden ten leven opwekken, een zieke, en vooral wanneer een ernstige operatie is voorafgegaan, moet op het uur van sterven altijd voorbereid zijn;.... 't was haar er niet om te doen hem bang te maken, hem noodeloos schrik aan te jagen, maar ook zou 't verkeerd zijn een zieke 't ernstige van zijn toestand opzettelijk te verbergen;.... en dit wilde ze hem toch goed voor oogen houden dat hij minder sterk was dan hij misschien zelf vermoedde, dat tot nog toe de dokter nog geen oogenblik over zijn genezing tevreden geweest was; .... 't kwam wellicht ook hierdoor dat mijnheer Bourtange zich soms te veel inspande, te veel sprak, te veel hoofdbreken had, te veel zich bekommerde over dingen waarmee hij zich in 't geheel niet vermoeien mocht; hij moest nu, met straks te beginnen, eens alle gedachten aan de wereld, en aan de menschen-in-de-wereld, en aan alle andere menschen op zij zetten en alleen aan eigen ziel en zaligheid denken;.... straks als de priester hem de communie zou uitreiken, moest hij zich weer eens herinneren den dag van zijn eerste heilige communie, waarop hij in onschuldigen leeftijd, plechtig verzaakt had aan de wereld en aan alle ijdelheid van de wereld;.... nu hij jarenlang die wereldsche ijdelheid ondervonden en geproefd had, zou hij met nog meer overtuiging dan vroeger die woorden van zijn communiedag kunnen herhalen!....
Stil en eerbiedig had Bourtange toegeluisterd; 'n enkele maal instemmend geknikt; de zinspeling op zijn liefde voor zuster Gonda was hem ontgaan; hij aanvaardde de woorden als een toespraak die moeder bij plechtige gelegen- | |
| |
heden gewóón was voor te dragen; 't kwam niet in hem op te vragen wat zij bedoelde: de wereldsche banden waarvan ze sprak waren familie, huisgenooten, vrienden, geld en goed; 't offer wat God van hem vroeg was natuurlijk zijn ziekte; geduldig wilde hij zich onderwerpen als hij daarna maar weer beter werd ook: voor zuster Gonda zou hij wel tot grooter opoffering in staat zijn; om haar voor zich in te nemen had hij toegestemd in het catechismusonderricht van den pater; om bij haar een illusie te vervullen had hij beloofd na zijn beterschap een godsdienstig leven te zullen beginnen; met haar zou hij ook reizen naar Rome en evenals mijnheer de rector neerknielen voor de voeten van den paus; nu sprak waardemoeder in denzelfden geest en met niet minder aandrang en bezorgdheid voor zijn ziel, als waarmee zuster Gonda hem zoo dikwijls vermaand had; de belangstelling waardeerend kwam toch ook de gedachte bij hem op dat zijn sterven gewenscht werd.
‘U heeft er toch niet voor gebeden?’ vroeg hij zachtsprekend, omdat het onderhoud hem vermoeid had.
‘Waarvoor meent u?’
‘Dat ik.... dood zal gaan?....’
‘Hoe komt u daarbij?’ vroeg waardemoeder geschrokken alsof ze, onderwerping aan den dood predikend, plotseling den angst voor het sterven met hem scheen te deelen.
‘De dokter kon U misschien jets gezegd hebben!’ waagde hij, uithoorend.
‘Mijnheer Bourtange.... maak U maar niet ongerust’ troostte de ander, die zijn angstig geraakte oogen aankijkend niet langer den moed had hem over doodgaan te spreken.... ‘U wordt nog heelemaal beter, zal U zien!’
Hij knikte tevreden en geloofde, zooals zieken meer doen, aan de uitspraak van een gezonde.
Maar toen moeder gegaan was om pater Cyrillus te waarschuwen, herkreeg Bourtange 't gevoel alsof een groot onheil hem dreigend omringde; voor 't eerst wantrouwde hij de bloemen die de kamer versierden omdat hij er de boeket van zuster Gonda in miste; ook viel 't hem op dat
| |
| |
de bloemen niet hèm golden maar 't kruisbeeld op het wit-gespreid tafeltje dat aan het voeteneind naast zijn bed was geplaatst; ook de kaarsen die - zonder licht in het daglicht te brengen - voor hèm doelloos stonden, had moeder in haast aangestoken voor 't kruisbeeld; voor het krúísbééld dienden de twee heiligenbeeldjes die aan weerskanten bijgezet waren; die hulde voor het kleine crucifixbeeldje maakte Bourtange ongerust; 't scheen hem een samenspanning van gezaghebbende huisgenooten met onzichtbare geesten om hem te overvallen; hij werd bang, voor het gipswitte Christusfiguurtje dat aan koperen spijkertjes met uitgestrekte armen gepast hing aan een zwartgepoetst kruishout; was dat misschien de Godsnadering in de kleur van den dood?.... ‘sterven’.... ‘sterven’.... had waardemoeder gezegd!.... ‘sterven’ stond daar vlak voor hem op het tafeltje dat een Roomsch altaartje in zijn kamer nabootste; ‘sterven’.... verstond hij uit de stilte waarin ze hem plots alleen hadden gelaten met de twee waslichtjes waarbij hij eens dood neerliggen zou!.... Kwam zuster Gonda nu maar!.... Langs de toedeur die ongesloten kierde, hoorde hij gefluister.... over hem, tègen hèm; verrieden ritselende rozenkranskralen dat er haastig geloopen werd, gedraafd om de ramp, die voor hem in elkander gezet werd, te bespoedigen; zich redden door een beweging die 't tafeltje omstooten, de kaarsen dooven zou kon hij niet; zijn moegepraatte hoofd bleef in het kussen zonder kracht overeind te komen; voor het eerst drong het besef van zijn innerlijke verzwakking tot hem door; nog 'n paar dagen pas geleden had hij, zonder vermoeienis te kennen, meegekeuveld met zuster Gonda die veel langer dan waardemoeder hem aan de praat had gehouden en nù wist hij niet hoè zijn hoofd, dat inwendig overal zeêrde, rustig-liggend te houden; in plaats van pater Cyrillus
die hem ook vermoeien kwam, moest, beprakkizeerde hij, zuster Gonda nù inkomen; een gesprek met haar zou hem goed doen, levenskracht teruggeven, en tegelijk bedacht hij niet meer in staat te zullen zijn met zuster Gonda te babbelen,.... met zuster Gonda 't gesticht te verlaten...
| |
| |
met zuster Gonda te wonen.... met zuster Gonda op reis te gaan!.... Als hij eens doodging.... en dat binnenkort!.... of 't hem ingefluisterd werd doorzag hij den dokter die zich den laatsten tijd al maar toegevend getoond had; gerechten die voor hem ten strengste verboden heetten, werden hem de laatste week voorgezet; ‘laat mijnheer Bourtange maar eens goed smullen!’ hoorde hij den dokter weer zeggen en hij heugende zich een teringlijder dien hij vroeger gekend had en wien de geneesheer, na een lang en streng dieët, eindelijk alles, zelfs 't rooken van sigaretjes toegestaan had om het levenseinde, waartegen niet meer te dokteren viel, nog wat op te vroolijken. Doodgaan nû.... nu hij, na zich vroeger zoo dikwijls in vrouwen te hebben vergist, in zuster Gonda gevonden had wat hij zoo dikwijls anderen mannen benijd had!....
Van verre klonk de altaarschel die de komst van den priester aankondigde.
Waardemoeder kwam 't eerst de kamer in, daarna zusters - waaronder zuster Canisia.
Knielend ontvingen ze den geestelijke die voor het witgespreidde tafeltje als voor 'n altaar met zegenend handgebaar en herhaalde kniebuigingen vóórging en den zieke met vrouwelijke teederheid toesprak.
Bourtange had aandachtig rondkijkend zuster Gonda gemist.
De in-wit-gekleedde priester die tusschen meerdere zusters als hoofd optrad, deed hem even terugdenken aan zijn komst op de operatiekamer....
De stem van den priester, die voorover bukkend zacht voorbad, hinderde Bourtange, maar hij doorstond de duizeling uit eerbied voor den pater die zich weken lang moeite voor hem had getroost....
Ook verzweeg hij zijn zwakte uit vrees anders op 't uur, waarop zuster Gonda gewoon was te komen, alleengelaten te zullen worden.
Maar de pater had zijn vermoeidheid al dadelijk gezien; vriendelijk vermaande hij Bourtange zich rustig te houden; Bourtange had alleen maar te luisteren naar 't geen hij
| |
| |
overluid voorbad; zelfs het kruisteeken maken en de borstkloppingen deed de goedige priester voor hem;.... voor hem bad ook waardemoeder en de andere zusters;.... hij had alleen maar te dènken aan zijn ziel en aan God Dien hij straks zou ontvangen;.... in een paar schietgebeden had de pater de voorbereiding van moeder overste herhaald;.... de gezondheid afgesmeekt en beloofd als 't voor de ziel zalig was;.... geduld ingeprent voor opofferingen die God gewoon is ook aan zieken te vragen....
Bereidvaardig had Bourtange geknikt.
Zijn weinige krachten ingespannen voor een eerbiedige houding onder de communie.
Oplettend geluisterd naar de dankzegging, die pater Cyrillus hem woord voor woord voorsprak.
Even geglimlacht toen de priester heengaande hem met 'n paar woorden hartelijk gelukwenschte.
Ook de hand gegeven aan waardemoeder die, 't laatst achtergebleven, oprecht in zijn geluk deelde.
Toen was ook zij heengegaan.
Volgde Bourtange aandachtig den rook die van de twee uitgeblazen kaarsen tochtvrij opwaarts walmde.
Wachtte....
Beluisterde de voetstappen, die in de aangrenzende gang voorbijgeruchtten....
Trachtte in stemgeluiden de spraak van zuster Gonda te onderscheiden....
Tot hij, moegevaakt, naast de bloemenversiering in slaap viel.
Zuster Gonda verzon om alleen te blijven bezigheid op de operatiekamer, waar ze langs een zijraam uitzicht had op de stad.
Van de gracht waar mijnheer Bourtange z'n huis stond kon ze de boomen zien; -
'n gedeelte; -
en dan nog maar alleen de kruinen die boven den huizenomtrek reikten. -
| |
| |
Boschzwaar geboomte waarlangs alleen dure huizen gebouwd werden en alleen stand woonde.
Daar had elk huis logeerkamers.... en zou zij Jo Rijnders met d'r man en d'r kinderen vragen;.... want die.... die zouden na den stap welken ze, nu er toch niets van komen zou, in gedachten aandurfde haar getrouw blijven;.... familie en kennissen zou ze verliezen;.... maar Jo zou haar gelukwenschen.... zou bij haar mogen logeeren!.... D'r dienstboden kende ze al;.... Bourtange had de namen genoemd;.... de inrichting van 't huis, 't aantal kamers, de kleur der meubileering, den aanleg van den tuin zou ze in een brief aan haar vriendin kunnen beschrijven;.... misschien zou ze een gedeelte van het dak kunnen zien als een hevige wind de boomtoppen uiteen wilde rukken; maar 't onbewegelijke groen bleef bij het zomersche weer vastaaneengesloten als een dijkverbinding tusschen de daken. Alleen kerktorens reikten hooger. En zoover ze huizen zien kon of achter tuinen stratenaanleg verborgen wist, zou haar stap, haar ongewone, haar ongehoorde stap besproken en veroordeeld worden;.... misschien óók wel goedgepraat en verdedigd, maar door menschen die ze niet kende, nù ten minste niet, nù ze aan hun waardeering de meeste behoefte had;.... ze zag haar medezusters in recreatiezaal bijeengeroepen door waardemoeder, die de schokkende tijding meedeelde: onze zuster Gonda heeft ons verlaten... om met mijnheer Bourtange getrouwd te kunnen leven!.... 't Vermaakte haar besproken te worden, ...besproken hier in 't gesticht.... in 't moederhuis.... en in de andere huizen der orde;.... ze vermoedde dat nog meer zusters inwendig gestemd waren als zij en haar misschien in stilte gelijk zouden geven, zonder den moed te hebben er openlijk voor uit te komen;.... ze geloofde benijd te zullen worden; 't zou dan ook een ongewoon fortuin blijken van arme kloosterzuster te veranderen in dame die alles van de wereld zou kunnen genieten;.... dezelfde rein maken als mijnheer de rector en audiëntie aanvragen bij den paus die.... haar huwelijk immers zou
kunnen goedkeuren!.... in Holland terug zou ze 't eerst
| |
| |
haar ouders opzoeken die haar dàn wel zouden ontvangen,... zou ze veel geld uitgeven voor liefdewerken,... en kloosterzusters, die bij rijke leeken aankloppen, ontvangen in haar salon en met een rijke gift blijmaken!.... wie weet of onze lieve Heer 't niet zoo bestemd had, om door haar hand den rijkdom van Bourtange voor liefdadige doeleinden te besteden!.... dan zou toch ook haar leven veel nuttiger zijn dan nu!.... wat ze nu deed kon iedere zuster; als zij weg was zou haar plaats dadelijk weer ingenomen zijn; maar schatrijke dames, die kerken en kloosters begunstigden, werden hoe langer hoe zeldzaraer; ze wist uit den tijd waarin ze ook een bedelwijk af te loopen had, hoe blij ze thuis kwam, wanneer ze een nieuw adres bijgevonden had; eens toen ze twee nieuwe begunstigers aangebracht had, werd ze door moeder en de andere zusters schertsend ‘burgerlijke stand’ genoemd!... maar zij zou niet wachten tot ze gevraagd werd; ze zou geld uitzenden, jaarlijksche bijdragen beloven!.... wat zij deed en wat zij wilde zou Bourtange direct goedvinden!... hij!!... hij!!... zijn lichamelijke verzwakking bracht haar weer tot de werkelijkheid terug; gisterenavond had zuster Canisia haar de meening gezegd van den dokter die geen week meer voor het leven van den patiënt-op-kamer-zeven durfde instaan; een nieuwe operatie was hoog noodig, maar zonder voorafgaande beterschap, zèker-doodend; hij had al met waardemoeder over dádelijke-bediening afgesproken, zoodra 'n ongewoon verschijnsel hoe gering ook zich voordeed; 'n kleine flauwte kon voor 'n gestel als van Bourtange beslissend zijn; zijn totale uitputting liet geen crisis meer toe!... of hij haar nu missen zou?.... ze stond bijna boven zijn kamer die één verdieping lager was; ze luisterde.... maar al zou hij haar roepen, zou zijn zwakke stem toch zoover niet doordringen; nieuwsgierig opende ze de deur en ging naar de trap; overal dezelfde stilte; maar de
benedengang naderend trof haar onrustig geloop van zusters, opeenhooping, gefluister.... tot er eene haar op de trap tegemoet liep....
‘Zuster Gonda’ fluisterde de zuster op den traplooper
| |
| |
staan blijvend om de ander boven te houden ‘gaat u 's even mee....’
Op de bovengang opende ze een kamer die aan de operatiekamer grensde en voor den dokter bestemd was.
‘U moet niet schrikken’ waarschuwde ze, ‘maar.... mijnheer Bourtange doet zoo raar....’
‘Raar?’
‘Hij doet maar niks dan uw naam roepen....’
‘Mijn naam?’
De ander knikte.
Ze stonden beiden op 't kleine matje vlak voor de deur.
‘Roept hij dan zuster Gonda?’
‘Oók....’
't Nonneke wist nu dat hij Mies uitschreeuwde en kleurde.
‘Nou nog?’
‘Hij doet anders niet.... moeder is nou bij 'm.... zuster Canisia scheldt hij letterlijk de kamer af....’
‘Verschrikkelijk!....’
‘En 't ergste is: hij... vermoordt er z'n eigen mee...’
‘Als ik 's naar....’
‘Wil waardemoeder volstrekt niet.... zij vindt 't zoo naar voor je dat wij 't je eigenlijk geeneens mochten zeggen.... maar je kwam net de trap af.... moeder zegt dat hij ijlt.... dat 't misschien....’
‘Nou wat zegt moeder?’
‘Dat 't misschien.... de... duivel is die 't niet verdragen kan dat mijnheer Bourtange weer te communie geweest is.’
Zuster Gonda hoorde de stem van de ander niet meer; zijn zwakke klaagstem die om haar riep pijnigde haar hoofd; zonder vrees zich voor haar medezuster te verraden, verried ze door aarzelende houding den strijd-in-haar-ziel; ze wilde naar beneden, hem om den hals vallen en, waar anderen bij waren, zijn bleeke gezicht in haar zusterkap vangen en met liefdekussen bedekken,... maar als hij dan onder haar hartstochtelijkheid doodbleef!... en zijn ziel voor eeuwig verloren zou gaan door haar schuld!... Wat
| |
| |
moest ze nu doen?.... waardemoeder was beneden, bij hem;... die zou haar toch niet bij zijn bed toelaten!... die zou misschien 't geduld verliezend haar verwijten!... Die verwijten verlangde ze, omdat ze dan meteen bij hèm wezen zou!... En ze greep naar den deurknop; maar de ander weerhield haar; smeekte en ontried haar een stap die toch op niets uitloopen zou; in de kamer kon ze niet komen... en dan Bourtange was buiten kennis... zou haar toch niet herkennen... ‘ijlde immers’ had moeder gezegd; zij zou voor zuster Gonda naar beneden gaan om op nieuw te onderzoeken en kwam zoo gauw mogelijk weer terug.
... ‘'t Is de duivel... die 't niet verdragen kan dat mijnheer Bourtange weer te communie geweest is!’...
Zuster Gonda herkende in die woorden een poging van waardemoeder om haar goeden naam bij de medezusters te redden; uit waardeering voor 't geen moeder voor haar deed zou ze wegblijven - tot mijnheer Bourtange weer bij kennis gekomen was; - dan liet ze zich door niets meer verbieden. 'n Geheim was haar wereldsche liefde toch al niet weer! - Ze twijfelde er niet aan of ook zuster Canisia had haar verhouding met mijnheer Bourtange begrepen; haar wereldsche naam ‘Mies’ uit zijn mond was onthulling genoeg; 'n enkel woord van zuster Canisia, 'n enkel gebaar zou zuster Gonda als een afvallige aan de minachting der andere zusters prijs geven; de bescherming die haar begunstigde hield tegelijk een verwijt in voor de wereldsche gedachten die zij op de operatiekamer verzonnen had; ze voelde oneerlijk te zijn geweest tegenover waardemoeder en zuster Canisia; bij hen vergeleken was zij slecht; een volmaakte religieuse werd ze toch niet meer; ze had schipbreuk geleden in de eenige deugd die een Roomsche in den hiërarchischen kring van geestelijk-geroepenen handhaafde; als ze zich brutaal aangesteld had, koppig, ongehoorzaam, kwaadsprekend, als ze gelasterd had, zou ze na een bestraffing weer 't kuische en heilige nonneke van vroeger gebleven zijn; na 't geen nù voorgevallen was, kon ze nog alleen
| |
| |
als een boetvaardige in de rij worden gedúld; zelfs het medelijden en verdubbelde kameraadschap van hen die van haar zwakheid afwisten, zou ze als een tegemoetkoming, als een aalmoes hebben te aanvaarden; ze zou ook voor hen, die haar mochten willen oprichten, blijven de zwakke, de onvoorzichtige, de gevallene, de zuster op wier deugd niet meer gebouwd worden kon, de religieuse die bewaakt worden moest, 't nonneke dat altijd zou blijven gevaarloopen! Even groeide in haar afkeer tegen omringende goedheid die háár in bescherming nam om den kloosterlijken stáát niet in opspraak te brengen; haar kloosterhabijt werd gespaard om de uniform van honderde andere zusters niet te onteeren, - een bescherming die niet háár persóón raakte en haar dadelijk zou loslaten als ze 't wagen zou!... Weer in den geest uit het klooster getreden, ontbrak haar nu de moed zich ongeroepen te noemen; bij vroegere twijfelgedachten had ze alleen met zichzelve te maken gehad en was 't haar tegenover eigen opinie gemakkelijk gevallen, zich te beroepen op verkeerde vrees voor bloedverwanten als verontschuldiging voor de kloostergelofte die ze niet had moeten afleggen; maar nu ze de gezamentlijke medezusters tegenover zich phantaseerde weigerde de geestdrift waarmee ze zoo dikwijls voor zichzelve gepleit had; hoorde ze den spotlach der anderen die zich niet lieten foppen; de berisping van hoofdzusters die haar 't geluk van brave ouders voorhielden en 't een schande noemden anderen te willen aanwrijven wat niets anders was dan karakterloosheid en eigen zwakheid van zuster Gonda zelve! Kon ze nu maar voor goed ongedaan maken wat er gebeurd was!.... ze nam zich voor niet meer aan Jo Rijnders te schrijven; die genegenheid moest ze laten uitsterven, wilde ze met haar roeping in vrede blijven!... maar wel zoo spoedig mogelijk een brief aan haar ouders, waarin ze zou melden gelukkig te zijn en tevreden; om moeder te
plagen, die door vader altijd naar haar eetlust liet vragen, zou ze antwoorden waardemoeder-hier zoozeer de ooren van 't hoofd te hebben gegeten dat ze daarom alleen al overgeplaatst werd naar een andere moeder, naar
| |
| |
moeder Gabriel!.... ....en dan.... 't grootste offer brengen,.... Bourtange niet meer te zien, ....Bourtange verlaten,.... ook met haar verlangens!.... Kon ze nu maar in éénen wèg, wèg zijn....
Werd de deur geopend....
Kwàm de zuster....
Bourtange werd bediend....
Hoor maar....
Door 't gesticht geruchtte de altaarschel....
Fluisterend vroeg zuster Gonda.
De ander schudde 't hoofd; Bourtange was al 'n heelen tijd buiten kennis.
‘'t Is maar te hopen dat God 'm komt halen!’ meende de zuster, die bij zieken verwacht werd en niet langer tijd had.
Om uit 't gezicht van de andere zusters te blijven vluchtte zuster Gonda naar de kapel.... ze wilde God vurig bidden mijnheer Bourtange uit de handen van pater Cyrillus over te nemen en in den Hemel een plaats te geven; zij wilde er wel haar plaats voor afstaan; zij had nog misschien een lang leven voor zich en kon door boetvaardigheid een nieuwe verovering op den Hemel verdienen:.... ze knielde, bedekte 't gelaat met de handen, die ze weer dadelijk afkeerde; nam den rozenkrans, zocht in een kerkboek dat ze ontevreden weer neerlegde;.... ze kon niet meer bidden in de kapel die over 'n paar dagen haar kapel niet meer zijn zou; hier in dit huis scheen na de aanzegging van moeder dat zij vertrekken moest, voor haar alles opgehouden te hebben; voor een ander gesticht aangewezen, was ze al verplaatst; haar roeping was haar vooruitgesneld en wachtte haar bij moeder Gabriel op;..... dood was hier alles voor haar;.... onvruchtbaar wat ze ook doen zou!.... In droeve vereenzaming zocht ze afleiding door aan Bourtange te denken; de voornemens om met alle wereldsche banden te breken gingen dan ook pas na haar vertrek in; zoolang bleef ze vrij, in de wereld zou 't haar vacantietijd heeten; een besluit nemend stond ze op, verliet de kapel, ging zonder
| |
| |
vrees zusters te ontmoeten de trap af en opende de tuindeur. Brutaal keek ze de zieken in de oogen, ontliep geen enkele tuinbank, ofschoon ze vermoedde dat overal gepraat werd over haar en Bourtange die haar Mies genoemd had; ze trotseerde de ramen der eerste-klaskamers en groette de patiënten terug; zichzelve ophitsend handelde ze met de vermetelheid van een gedwongen lafaard die eindelijk geen gevaren meer vreest; als ze over Bourtange aangesproken mocht worden, zou ze nu in staat zijn voor haar liefde uit te komen; wat ze van zuster Canisia gevreesd had om met een enkel woord, met een enkel gebaar de huisgenooten aan 't praten te brengen, zou ze nu zelve wel aandurven; ze had voor de publieke meeting geen vrees meer, omdat al haar vrees alleen was voor den dood, die haar Bourtange ontnemen ging; en toch zou ze dien machthebber over menschenlevens kunnen vragen voortgang te maken; de gedachte Bourtange levend achter te laten was haar even ondragelijk; de verpleging door zuster Canisia zou voor hem een dagelijksche kwelling blijven en voor zichzelve duchtte ze den invloed van wereldsche vrouwspersonen wanneer hij ongenezen, uit eigen beweging zich naar zijn woning mocht laten vervoeren; liever verdriet over zijn dood, dan onrust over zijn liefde. Ook wist ze nu al haar belofte hem niet meer te bezoeken, niet gestand te zullen houden; vandaag nog, zoodra hij bij kennis kwam, zou ze trachten ongemerkt tot hem door te dringen om met een enkel woord van hem afscheid te nemen; meehelpen hem in den waan te brengen alsof zij voor hem onverschillig geworden was, zou voor haar ondragelijker zijn dan dat hij in de wereld later haar eens vergeten mocht; die teleurstelling zou ze met veel andere vrouwen kunnen verdragen, - niet 't zelfverwijt den beminde bedrogen te hebben; nog één keer wilde ze hem met haar liefde gelukkig maken; hem, als hij sterven moest, troosten met de gedachte dat zijn nagedachtenis ten minste bij
ééne veilig zou zijn, - en dan!.... misschien zou ze daarna haar overtreding waardemoeder belijden, deemoedig de bestraffing aanhooren - maar tevens de blijde zeker- | |
| |
heid hebben zijn afsterven-in-een-vreemd-huis door den troost van haar liefde te hebben verzacht.
Op 'n uur waarin ze waardemoeder afwezig en zuster Canisia opgehouden wist in de barak die achter in den tuin was gebouwd, waagde ze de deur van kamer zeven te openen.
't Valgordijn neergelaten aantreffend, verweet ze zich zoo dichtbij vertoefd te hebben en nog te laat te zijn gekomen; maar 'n stap verder de kamer in stelde haar gerust.
Ze sloot de deur alsof die eene kamer in het groote gesticht hun beider huisje was, waaruit ze ieder ander wilde weren, en luidruchtigheid vreezend vermaande ze tot stilte zonder zijn stem te hebben gehoord.
‘Ik kom maar heel even!’ fluisterde ze.
Maar hij scheen in zijn blijdschap haar terug te zien niet verstaan te hebben; ‘nou zie ik dat waardemoeder gejokt heeft!’ schertste hij.
‘Hoe zoo dan?’
‘Die houdt maar vol dat je weg bent!’ antwoordde hij, zijn hand opbeurend.
Ze zag aan zijn verlangende oogen dat hij haar naar zich toe wilde trekken en deed een stap achteruit.
‘Mijnheer Bourtange’ smeekte ze opzettelijk beleefd sprekend ‘denk toch aan uw onsterflijke ziel....’
Zijn verwonderde oogen schenen haar verwijtend te beschuldigen door haar komst zijn ziel in gevaar te hebben gebracht. Ze begreep wat er in hem omging, maar vast besloten sterk te blijven handhaafde ze den kleinen afstand die haar van het bed scheidde en verborg in wijden mouwomslagen de handen die ze tegen haar borstkruisje gedrukt hield.
‘Ik wou U juist komen vragen... voor mij te bidden... als U boven bij onzen lieven Heer zult zijn’....
‘Dus waardemoeder bedoelde eigentlijk dat ik weg ga?’ vroeg hij, gewend den laatsten tijd boodschappen en verklaringen van moeder overste door zusters te ontvangen.
Bang dat hij straks in koortsige opwinding het gesprokene zou uitschreeuwen, besloot ze haar vertrek voor hem te verzwijgen.
| |
| |
‘Maar ik word weer beter!’ voorspelde hij om háár moed in te spreken.
Zwijgend aanhoorde zuster Gonda, die in dezelfde omstandigheden met andere zieken zoo dikwijls had meegepraat.
‘Gelooft u van niet?’
Ze glimlachte moeilijk terwijl ze de schouders ophaalde.
‘Dan heb je er voor gebeden!’ en zonder weerstand liet hij 't hoofd, dat hij met inspanning van zijn laatste krachten opgebeurd had om haar in de oogen te zien, in 't kussen terugvallen.
Geschrokken door zijn veranderde stem bukte ze over hem heen; tranen rolden in de skeletholten van zijn ingekuilde wangen; ze wischte met haar vingertoppen, voorzichtig alsof ze bang was de huid te kwetsen; fluisterde troostwoordjes... dat ze niet om zijn dood had gebeden.... dat ze niet zonder hem meer kon leven;... noemde hem bij zijn naam;... vroeg of hij háár niet meer kende... zuster Gonda. . noemde zelve haar eigen naam ‘Mies... Mies...’ en drukte, toen hij weer glimlachte, een kus op zijn lippen.
Dadelijk zijn omhelzing missend begreep ze dat hij te zwak was zijn handen van de sprei op te heffen. Bang voor een spoedigen dood waarin zijn ziel besmeurd met een zonde, waaraan zij mede schuld had, voor God zou verschijnen smeekte ze hem zoo spoedig mogelijk te biechten; zij zou pater Cyrillus haar hem toesturen...
‘Als ik toch van je hou... is 't immers geen zonde meer...’ glimlachte hij om haar gerust te stellen.
Verwonderd keek ze hem aan.
‘Jij hebt er ook geen kwaad mee gedaan!’
‘Ik niet?’ overvroeg ze, voor haar zonde opkomend als voor eene deugd.
‘Omdat je van me houdt!’
‘Maar juist dàt mag niet,... dat is al 'n zonde...’
‘Mag je niet liefhebben?... en de geestelijken prediken 't elken Zondag...’
‘Alle menschen... maar niet...’
| |
| |
‘Dat bestaat immers niet!... als je alle menschen liefhebt, hou je van niemand!... 't zou er mooi uitzien, als getrouwde lui liefhadden zooals jij bedoelt!...’
Zijn scherts verried dat hij niet aan haar liefde twijfelde; tevreden glimlachte ze terug, zweeg en gunde hem den schijn haar overtuigd te hebben; als Roomsche wist hij toch wel wat ze eigentlijk had willen zeggen; ook vreesde ze hem al te zeer te vermoeien; toch wilde ze zekerheid hebben en fluisterde hem toe dat zij ook voor hem biechten zou; als hij dan maar goed vond dat pater Cyrillus hem nog even de absolutie kwam geven; anders zou zij niet gerust zijn... nooit... nooit...
Zoodra hij geknikt had, ging ze terstond. Maar toen ze bij de deur omkijkend hem als een doode gespreid zag, keerde ze terug, kuste hem ook op de oogen, de handen en fluisterde teedere woordjes....
Ze durfden geen afscheid te nemen en toch voelden beiden dat ze elkander voor 't laatst zagen, voor 't laatst aanhoorden.
‘Je hoeft niet te huilen’, troostte hij zonder meer kracht te bezitten met eigen hand haar tranen te drogen ‘als ik weer beter ben.... gaan we immers samen’....
Om hem tevreden te stellen knikte ze toestemmend, trok den zakdoek dien ze voor den mond hield om 't snikken dat hem hinderen kon te onderdrukken en plukte van de bloemen die nog op tafel gelaten waren een boeketje, dat ze tusschen zijn vingers stak bij den rozenkrans dien waardemoeder om zijn rechterhand gekraald had.
Ze wist daarmee haar bezoek te zullen verraden, maar ze vreesde zelfs moeder overste niet meer.
Als hij niet zoo uitgeput lag, zou ze gebleven zijn op gevaar af op heeterdaad te worden betrapt.
Nu ging ze, langzaam en stil. Bij de kamerdeur keerde ze zich om; haar betraande oogen zagen 't wit van zijn gezicht één geworden met het wit van 't hoofdkussen; 't laatst wat ze herkende was het boeketje dat tusschen zijn vingers nog overeind stond. -
Dien nacht was Bourtange gestorven.
| |
| |
Waardemoeder en zuster Canisia hadden hem uitgebeden.
‘Deze heilige mis zal aan God worden opgedragen’ las pater Cyrillus uit het afleesboek dat de misdienaar hem aangereikt had ‘voor de zielerust van den peer Charles Bourtange die dezen nacht in den Heer overleden is’.
De nonnekens die voor de mis te communie geweest waren, aanhoorden zonder op te zien en volhardden in hun eerbiedige houding, alsof de pater de stof voor een meditatie had opgegeven.
Ook zijn stem, die aan den voet van het altaar overluid de Latijnsche gebeden had ingezet, stierf langzaam uit toen hij, diep voorovergebogen, de schuldbelijdenis voorbad.
't Leven dat gehoord werd kwam langs het open kapelraam van buiten - uit de aangrenzende laan.
Plots rumoerde in een bank wanorde die aanhield; zuster Gonda werd door medezusters ondersteund de bank uitgeholpen.
Dadelijk was in de kapel belangstellende verstrooiing; kappen bewogen, hoofden naderden elkander; - en achter waardemoeder die mede de kapel uitgegaan was - gefluisterd, geknipoogd; enkele schudden 't hoofd. -
't Scheen of àl de nonnekens ineens wisten.... begrèpen.
Buiten de kapel brachten ze zuster Gonda naar den tuin, - spraken haar, zoodra ze op een bank zat, vriendelijk toe.
Spoedig herstelde ze en wilde uitspreken.
Maar moeder, die onvoorzichtige woorden vreesde, verbood haar en stuurde de anderen naar de kapel terug.
Met zuster Gonda alleen vermaande ze tot omzichtigheid; als zij beloofde haar best te zullen doen dat de andere zusters niets te weten kwamen, moest zuster Gonda zelve niet beginnen met opspraak te wekken; - er wordt immers zoo gauw verband gezòcht!.... moeder zou straks toch al moeite genoeg hebben vermoedens, die misschien al gaande waren, nog tegen te spreken!....
Behoefde niet meer - had zuster Gonda oneerbiedig onderbroken - nu hij dood was, gaf ze om niets meer.
Gestreng had toen de ander gesproken; dat was geen
| |
| |
zèggen voor een zuster; zoo spreekt geeneens een vrouw-in-de-wereld die den vader-van-haar-kinderen verliest; zuster Gonda mag niet spreken van een verlies dat alles meeneemt; een religieuse bezit niets... kan niets verliezen... een religieuse verliest alleen Gods genade; al het andere wat rondom haar wegvalt mag haar niet ontstemmen, veel minder ontmoedigen; dat alles bestaat voor haar allang niet meer; aan liefde, aan menschen en aardsche goederen hebben wij verzaakt toen we onze kloostergelofte aflegden; we moeten God dankbaar zijn juist - door onze weinige wereldsche behoeften in onze ziel zooveel te meer plaats over te hebben voor Hemelsche goederen!.... foei, foei, onverschilligheid voert tot wanhoop, en wanhoop is een zonde tegen den heiligen Geest!.... en moeten dan de zieken op de verschillende zalen ook van alles meehooren.... wil zuster Gonda de praatjes, die toch al zoo gauw over geestelijke personen geloofd worden, 't eerst aan den gang maken?.... waaraan hebben de medezusters.... heeft waardemoeder dat dan verdiend?.... Kom, kom.... moeder wil nog geeneens wat zeggen van 't geen ze gistren bemerkt heeft.... dat zuster Gonda tòch op de kamer geweest is.... ssstil kind, moeder verwijt je niets.... moeder wil alleen dat je flink optreedt - dat niemand hier zeggen kan ‘zuster Gonda trekt zich 't afsterven van mijnheer Bourtange veel meer aan dan van een andere zieke’.... voor een kloosterzuster veel te veel!....
‘Moeder?’
‘Wat is er me kind?’
‘Zal U niet boos worden?’
‘Vraag maar gerust’....
‘Was.... mijnheer Bourtange.... toen-ie stierf bij kennis?’
‘Daar heeft onze lieve Heer gelukkig voor gezorgd; hij heeft alles wat zuster Canisia en ik voorbaden verstaan en soms uit eigen beweging meegebeden ook’....
Zuster Gonda durfde niet op nieuw vragen en zweeg.
Toen nam moeder de hand van het nonneke tusschen de hare en een vriendelijk gezicht dat ze van de ander
| |
| |
terugverwachtte toonend, vroeg ze: ‘of meent zuster Gonda wat anders?’....
Die bloosde.
‘Nou kindlief.... omdat mijnheer Bourtange geen scapulier droeg, heb ik 'm den rozenkrans om den hals gedaan, 't kruisbeeldje in de handen gegeven.... tegelijk met het boeketje’....
Dankbaar keek 't nonneke moeder in de oogen.
‘Natuurlijk heb ik er bij gezegd dat 't bloemen waren die we pas geplukt hadden bij onze-lieve-Vrouw-Lourdes’...
Maar zuster Gonda hoorde niet;.... ze verstond alleen de fluisterstem van Bourtange die om háár bloemen gevraagd had!....
‘Spreken... heeft-ie zeker niet veel gedaan?’ waagde ze.
‘Bidden wel!’ herhaalde moeder, wier opnieuw ernstigkijkende oogen 'n verder navragen tegen hielden.
‘En als zuster Gonda nou weer alleen loopen kan, zullen we even samen 'n wees gegroetje bij den overledene gaan bidden’....
Moeder ging voor, om deuren, die nog in 't nachtslot waren, te openen.
In kamer zeven verschoof ze eerst bij 't raam de gordijnen, liep in voldoende daglicht naar het ledikant en lichtte het laken op.
Lag op groot hoofdkussen het kleine gezichtje van Bourtange.... om wonden in het verband van een linnen doek die den mond gesloten moest houden.
Zuster Gonda hield, voorovergebukt starend, de handen als in gebed samengevouwen; eerst toen haar borstkruisje dat door haar houding vrij slingerde zijn gezicht dreigde te raken, opende ze de vingers die ze met moeite bedwongen had, en betastte naar 't kruisje grijpend, even zijn voorhoofd.
Dadelijk, als had ze zich aan zijn koud lichaam gebrand, trok ze terug en knielde op den grond.
Ook moeder bad opnieuw mee.
Toen ze weer gingen, sloot de overste de kamerdeur en stak den sleutel bij zich.
| |
| |
In 't kantoortje liet ze zuster Gonda beloven niet meer naar den doode te gaan zien; ze had één kort bezoek niet willen weigeren, maar moest nu onherroepelijk kamer zeven voor de anderen verbieden.
Zuster Gonda beloofde oprecht.
En hield woord.
Op den avond van dien dag kwam een brief van moeder Gabriel.
In de refter na het avondeten deelde waardemoeder aan de zusters het nieuws mee: moeder Gabriel vroeg een gediplomeerde zuster..... zij had niet geweten wie ze daarvoor kiezen moest.... maar in 't gebed had onze lieve Heer haar doen weten zuster Gonda daarvoor te hebben bestemd!....
De nonnekens begrépen - fluisterden en knipoogden - maar toch was er niet één die tegenover zuster Gonda iets onaangenaams blijken liet.
Ze feliciteerden 't nonneke, dat ze eenparig voor hoogere dingen bestemden.
Zuster Gonda werd nog.... waardemoeder!....
Zuster Gonda zal moeder Gabriel opvolgen!....
Of zuster Gonda wordt hier waardemoeder!....
Komt ook nog eens te zitten hier.... in het kantoortje!....
En 't nonneke lachte weer, schertste mee.
Toen den volgenden dag op het middaguur de klok luidde, knielde zuster Gonda voor de Onze-Lieve-Vrouw-Lourdes grot, om hier haar laatste Angelus te bidden.
De Madonna wist zooveel van haar!....
De Madonna zou haar missen!.... en ontstemd zijn als zuster Gonda ging vertrekken zonder afscheid-aan-degrot!....
In den middag was er, toen het rijtuig voor stond, verzameling van veel zusters in de vestibule.
Mèt moeder kwam zuster Gonda het kantoortje uit.
Ze moesten door de gang der eerste klasse-kamers.
| |
| |
Daar stond voor kamer zeven ‘de professor’ met brancard.
Zuster Gonda wist dat dadelijk, àchter haar, Bourtange naar het lijkenhuisje zou worden overgebracht.
Geschrokken greep ze waardemoeder bij de hand die, om haar nonneke voor de medezusters te redden, het valiesje overnam alsof de ander het gevraagd had het over te nemen.
Kort duurde 't laatste oponthoud.
Tusschen zusters, waaronder enkelen schreiden, vorderde zuster Gonda, die haar tranen niet weerhouden kon, moeilijk en langzaam; allen drukten haar de hand en beloofden hun gebed; tot eindelijk 't nonneke uit groot-gebouwde-geveldeur vluchtte naar de lage deur van 't rijtuig waarin waardemoeder wachtend klaar zat.
Uit een kring van kloosterzusters die het rijtuig omringend wuifden, reed zuster Gonda weg.
Bij de kromming der gestichtslaan hoorde ze langs open rijtuigportier het eentonig luiden van de klok die altijd werd getrokken:............. als een zuster, overgeplaatst, het gesticht voor goed verliet;......... èn.... als een doode uit het huis werd overgebracht naar 't lijkenhuisje!....
|
|