kreten van ergernis geuit door de medeplichtigen aan den toeleg en door de aanbidders van de wet quand même. Zuid-Afrika mag de Unie-regeering dankbaar zijn voor hare door de omstandigheden noodzakelijke wetsovertreding: ‘aux grands maux les grands remèdes’, tegenover de revolutie machtsontwikkeling en energie! Dat is het eenige noodige. Gelukkig was het niet noodig bloed te doen vloeien, maar ook daartegen mag een regeerder niet opzien, waar het de redding van het staatswezen geldt. En daartegen zou de Unie-regeering ten slotte ook niet hebben opgezien. En de wet dan? Legum servi sumus... Maar zij, die revolutie maken, schenden zelf de wet, waarop zij zich in geval van mislukking wenschen te beroepen. Zulk een geveinsd beroep mag worden verwaarloosd of wel, als men wil, worden beantwoord met een ‘wettelijke’ veroordeeling maar dan tevens met feitelijken lof voor hen, die de wet in deze omstandigheden durfden overtreden tot behoud van de wet zelve.
Van den Balkan ditmaal weinig nieuws dan alleen, dat de prins van Wied nu toch werkelijk gaat, ingehaald zelfs door... Essad pasja, een tijdlang zijn mededinger, weldra misschien zijn minister van oorlog! Italië en Oostenrijk samen zullen Albanië's patroon zijn en hunne oorlogsschepen samen den nieuwen vorst geleiden naar zijne hoofdstad. Griekenland ontruimt Zuid-Albanië en krijgt de ‘neutraal’ verklaarde eilanden, misschien zelfs de Dodekanesus, waar Italië zich gereedmaakt zijne bezettingen terug te trekken.
Turkije en Bulgarije, door Roemenië en de mogendheden ernstig gewaarschuwd, zullen het voorloopig wel niet wagen om op Griekenland aan te vallen en de Jong-Turken onder leiding van Enver pasja zullen van hunne grootsche wraakplannen voorloopig moeten afzien, al blijven zij een hoogen toon voeren en voor het publiek de mogendheden trotseeren. Ook wij hebben daarvan last gehad: een gevangen Albanees is binnen het hek van ons consulaat, waarin hij vluchtte, door een paar Turksche gendarmen gevat. Dergelijke dingen zijn ook bij andere consulaten in den laatsten tijd voorgekomen, ten eenenmale tegen de bij ‘capitulatie’ in Turkije gewaarborgde rechten der vreemde consulaten. Op aandrang der vreemde gezanten heeft de Turksche regeering, hoewel schoorvoetend, hare verontschuldiging aangeboden. Maar van deze bemerkt de Turksche bevolking al heel weinig en zij blijft zoo hare regeering bewonderen, die, in afwijking van wat vroegere regeeringen deden, de trotsche en aanmatigende ‘ongeloovigen’ durft braveeren op hun eigen terrein.