Onze Eeuw. Jaargang 14
(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |
Een levende taal als wereldtaalGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 410]
| |
deren dat allerlei middelen zijn voorgesteld om dien hinderpaal uit den weg te ruimen. Weinigen zullen zoo radicaal willen zijn, dat ze de bizondere talen willen afschaffen, om er een algemeene taal voor in de plaats te stellen; de meesten van degenen die zich met dit vraagstuk bezighielden erkennen dat zoo'n maatregel onuitvoerbaar is, en dat het jammer zou zijn indien zij uitvoerbaar was, want men zou er een schat van dichterlijke overleveringen, van schilderachtige verscheidenheid en van bronnen van navorsching omtrent het verleden der volken door verliezen; zoodat het wenschelijker schijnt, met behoud van ieders volkstaal, aan deze een idioom toe te voegen dat, met algemeene instemming van de verschillende natiën, in de internationale betrekkingen zou worden gebruikt. Zoodoende zou ieder individu maar twee talen te leeren hebben, de zijne en de hulptaal. Er zijn nu drie oplossingen van dit vraagstuk mogelijk: men kan als hulptaal een doode taal nemen, een van de bestaande levende talen, of een geheel nieuwe taal, zooals het volapük, het esperanto of het ido. Historische redenen pleiten voor de eerste oplossing: het latijn is de eenige taal die een ware wereldheerschappij gehad heeft, vooreerst als bestuurstaal voor den heelen omvang van 't Romeinsche rijk, daarna, in de middeleeuwen en later, door de kerk en de geleerden gebezigd als godsdienstige en wetenschappelijke taal; en ook nu is zijn rol in dat opzicht nog niet uitgespeeld: de heele dier- en plantkundige nomenclatuur is latijnsch, alle geneesmiddelen hebben latijnsche namen, het is de taal van den katholieken eeredienst, van 't Romeinsche recht, dat ieder jurist moet kennen, en in de meeste beschaafde landen kan men geen academischen graad verwerven, als men het niet geleerd heeft. Maar er zijn twee bezwaren tegen de invoering er van als moderne wereldtaal: 1o heeft het geen uniforme uitspraak: Engelschen en Franschen die latijn spreken maken er een zoo zonderling koeterwaalsch van, dat een Duitscher of een Italiaan er nauwelijks een woord van verstaat; 2o voldoen de woordenschat en de vormen van | |
[pagina 411]
| |
't latijn niet meer aan de eischen van de hedendaagsche gedachtenuiting. Men heeft wel af en toe getracht de traditie van het latijn weer te doen opleven, en zelfs allerlei termen in die taal gezocht voor dingen van dagelijksch gebruik; maar we hebben niet alleen woorden noodig (en wel in de eerste plaats woorden met moderne begripsaanduiding: men kan toch de bestaande latijnsche woorden niet willekeurig moderniseeren!), maar ook een zekere losheid en levendigheid, en eenvoudiger vormen dan de klassieke talen hebben. Men weet dat, al naar de wijze waarop grammaticale betrekkingen worden aangeduid, de talen verdeeld worden in synthetische en analytische; de eerste drukken die betrekkingen uit met behulp van naamvallen en uitgangen, die b.v. aanwijzen wat onderwerp, wat voorwerp is, of 'n woord dit of dat bepaalt, enz; de tweede bezigen daartoe kleine woordjes (zooals de voorzetsels), die tusschen de andere ingevoegd worden, en ook door een regelmatige volgorde duiden ze aan welke functie ieder woord in den zin heeft. De moderne talen zijn meestal analytisch of hebben een neiging het te worden. Degene die nog veel betrekkingen aanduiden door buigingsvormen, zooals Russisch, Finsch of Grieksch, en ook het Duitsch, zijn voor volken, die deze gewoonte niet meer hebben, moeilijk te leeren. Want op taalgebied, men kan er niet genoeg nadruk op leggen, is alles een kwestie van gewoonte. Het zou dus niet practisch zijn tot het latijn terug te keeren, tenzij men er wijzigingen in aanbrengt die het verminken (zooals in het volkslatijn dat men in Duitschland en in Italië heeft willen invoeren); maar dan gelden dezelfde argumenten die we straks tegen de kunst-talen zullen bezigen; de kenners noemen nu reeds al die kunsttermen van de natuurwetenschap met verachting potjeslatijn, en ontdekken ook in de geschriften van geleerden tal van barbarismen. Al mag men wellicht betreuren dat men het latijn als voertuig van internationale gedachtenwisseling heeft opgegeven, het zou ondoenlijk zijn het weer in zijn oude aanzien van wetenschappelijk idioom te herstellen. En tegenwoordig is 't niet alleen de wetenschap die een | |
[pagina 412]
| |
wereldtaal noodig heeft, maar ook de handel; en men kan zich nauwelijks voorstellen dat de handelshuizen in 't latijn gaan correspondeeren. Tegen de tweede oplossing, de keus van een der groote verkeerstalen, zooals Fransch, Duitsch of Engelsch, is op te merken dat die talen tegenwoordig al om de opperheerschappij in Europa en in het wereldverkeer een hardnekkigen strijd voeren, en dat de wedijver en naijver tusschen de volken meer dan ooit er op gericht is den invloed van eigen nationaliteit te handhaven en te versterken. Stel dat door een internationale conventie de Fransche taal werd verworpen, en de Duitsche als wereldtaal aangenomen, zouden dan de Franschen heel gedwee zich daaraan onderwerpen en allen vlijtig Duitsch gaan leeren? Zouden de Engelschen het doen, of de Slavische volken, die hoe langer hoe meer de Duitsche invloedssfeer trachten in te perken? En het zou toch niet practisch zijn een taal van weinig belang te kiezen; want, al werd zoo eene officieel aanbevolen, het zou haar moeilijk vallen de meer belangrijke uit het zakenleven te verdrijven. Het eenige wat dus overblijft schijnt wel een geheel nieuwe taal te bedenken; en in dit opzicht hebben de pogingen niet ontbroken. Sedert een halve eeuw hebben twee van die bedenksels vooral de aandacht getrokken, het volapük en het esperanto. Dit laatste staat om verscheidene redenen vrij wat hooger dan het eerste. Toch zal ik niet over die redenen uitweiden, omdat ik meen te kunnen bewijzen dat geen enkele uitgevonden taal, hoe kunstig ook bedacht, levensvatbaarheid heeft. Degenen die in hun eerste geestdrift zich er op werpen, merken al heel gauw dat het resultaat niet aan de moeite beantwoordt. Wel beweren de uitvinders en voorvechters dat die moeite uiterst gering is, door de bizondere eenvoudigheid van de grammatica en het beperkt aantal stamwoorden, maar hier staan we voor een begoocheling en een vooroordeel, die al heel wat teleurstelling bezorgd hebben, en beoefenaars van vreemde talen vaak op een dwaalspoor brengen, nl. de opvatting dat de heele of de voornaamste moeilijkheid | |
[pagina 413]
| |
van een vreemde taal ligt in de grammatica, en speciaal in dat geheel van voorschriften en regels die men uit boeken leert, en waaraan men bij voorkeur dien naam van grammatica of spraakkunst geeft, met en benevens eenige honderden woordenlijstjes die men ‘van buiten’ moet kennen. Als men die papieren grammatica doorgewerkt en die woordjes ‘er in’ gewerkt heeft, meent men iets te weten, en weet men eigenlijk nog niets (of liever: men kàn niets, want het geldt hier geen wetenschap, maar vaardigheid). De ware moeilijkheïd van een taal ligt in het idiomatisch gebruik, waarvan de zoogenaamde grammatica maar een uiterst klein deel is, en dat idiomatisch gebruik bestaat in een oneindige hoeveelheid zeggingswijzen, waaraan men door een langdurige practijk moet gewend raken - niet minder dan aan de feiten die de traditioneele grammatica behandelt - welke gewoonte dan gemakkelijker of moeilijker te verkrijgen is, al naar dat gebruik gelijkt op of afwijkt van de gewoonten van de moedertaal, en al naar den aanleg van het individu, de buigzaamheid van zijn stemorganen en de ontwikkeling van dat gedeelte van zijn hersenen waar de ‘taalknobbel’ zit. Hoe zeer iemand ook doordrongen is van de waarheid van den regel: in het Fransch komt het bijvoegelijk naamwoord overeen met het zelfstandig naamwoord dat er door bepaald wordt, als dat in zijn eigen taal niet het geval is, zal hij zich duizend maal vergissen eer hij dien regel volgt, en nog eens duizend maal eer hij het werktúigelijk goed doet. Als een Engelschman zegt: mon femme, weet hij heel goed dat zijn wederhelft van het vrouwelijk geslacht is, maar toch vergist hij zich telkens, omdat in het Engelsch het bezittelijk voornaamwoord niet verandert naar het geslacht van het bezeten object. Daarentegen zal een Franschman in 't Engelsch en in 't Duitsch his of sein zeggen in plaats van her of ihr, daar zijn taal hier niet naar het geslacht van den bezitter onderscheidt. En wie die Duitsch studeert, en op zijn duimpje kent: | |
[pagina 414]
| |
An, auf, hinter, neben, in,
Ueber, unter, vor und zwischen
Stehen mit dem vierten Fall
Wenn man fragen kan: wohin?
Mit dem dritten stehn sie so,
Dass man nur kann fragen: wo?
zal zich niet tallooze malen vergissen, voor hij het gevoel heeft, welke naamval in ieder geval gebruikt moet worden? Het is er net mee als met de stenographie: als ik al de teekens ken, ben ik nog pas aan 't begin, dan begint de practijk eerst, en ik moet me jarenlang oefenen voor ik een vlot sprekend redenaar kan volgen. Een bloot theoretische kennis van de grammatica van welke taal ook laat ons volmaakt hulpeloos, zoodra we in die taal de eenvoudigste gedachte willen formuleeren. En om ons gemàkkelijk en tevens correct uit te drukken, is een groote mate van oefening en langdurige practijk noodig; en hetzelfde zal het geval zijn met alle talen die men kan uitvinden. Noodzakelijk moot esperanto, - ik neem dit als type, maar wat ik er van zeg doelt op iedere kunst-taal - voor zoover het nadert tot het idioom van den een, in dezelfde mate afwijken van dat van den ander. Is het gemakkelijk voor Italianen en Franschen, dan zal het moeilijk zijn voor Arabieren en Indiërs. En bovendien komt er voor beide nog een bizondere moeilijkheid bij, die andere talen niet opleveren; ziehier waarom:
| |
[pagina 415]
| |
tische zinnen: ich muss in das Haus: il me faut dans cette maison. Wat moet je doen in dat huis? zal de Franschman denken. Hoe zal hij weten dat het woord entrer in het Duitsch is weggelaten? Er ist auf: il est sur (of in het Nederlandsch: ik heb mijn eten op: j' ai mon manger sur. Sur quoi? Sur la table?) Dan komen er scheidbare werkwoorden; ich nehme etwas wahr: je prends quelque chose vrai! Men zal zich in een gekkenhuis wanen. Let wel dat degeen die nooit vreemde talen geleerd heeft - en het esperanto zal dit immers overbodig maken? - in 't minst niet op zijn hoede is; hij zal meenen dat zìjn wijze van uitdrukking de eenige natuurlijke en begrijpelijke is. Men vertelt van Tennyson dat hij eens in Parijs kwam met een levendigen en druk gesticuleerenden metgezel. Nadat ze in een hôtel hun kamers hebben betrokken, gaat T. alleen uit en zegt tegen den kelner: ‘Ne laissez pas sortir le fou’. De kelner vliegt naar de kamer van den levendigen heer, en sluit hem daarin op. Het spektakel dat deze maakt is natuurlijk niet geschikt om den kelner tot andere gedachten te brengen, tot T. terugkomt en uitlegt dat hij had willen zeggen: ‘laat het vuur niet uitgaan’. Als nu een groot dichter als Tennyson in staat is to go out = sortir en to go out = s'éteindre te verwarren, zal dan een minder geletterd mensch in niet even grove of nog erger vergissingen vervallen? Wat de taal identifieert is voor den niet-taalkundige gelijk; wat de taal onderscheidt zijn voor hem onderscheidene begrippen. Een Franschman, die niet onderscheidt tusschen man en mensch, zal beide door homme vertalen, en zal niet begrijpen dat een Hollander of Duitscher zegt: ‘il y avait quatre hommes dans le tramway’. - ‘Pardon! - zal hij zeggen - il y avait deux hommes et deux femmes.’ En hij zal meenen dat de vreemdeling valsch getuigenis aflegt of niet wel bij zijn verstand is. En ga nu eens na welke misverstanden hieruit moeten voorkomen bij rechtszaken of in belangrijke documenten! Het is zóo moeilijk een nauwkeurige vertaling van een gegeven tekst te bereiken, dat bij het sluiten van internationale verdragen gewoonlijk | |
[pagina 416]
| |
in het stuk een artikel wordt opgenomen waarbij men bepaalt welke van de twee teksten bij geschillen als basis zal worden genomen, b.v. de Fransche of de Engelsche. En dat bij twee talen die ons en elkaar zoo na staan als Fransch en Engelsch! Als we twee talen nemen die veel verder uiteenloopen, b.v. Japansch en de onze, zal het vrij wat erger zijn. Een Duitsch taalgeleerde haalt den volgenden zin aan: neyo to omou tokoro ye hito ga kimachta, d.w.z.‘tot (bij) het plan naar bed te gaan kwam iemand.’ Maar dit is niet wat de lezer denkt; want bedoeld wordt: juist toen ik naar bed wou gaan, kwam er bezoek. De onderstelling dat de kunsttaal geen eigen idioom zal hebben, moet dus worden opgegeven. Ze zal evengoed als iedere andere haar eigen vaststaand taalgebruik hebben. Maar in dat geval verdwijnt de beweerde gemakkelijkheid, en de uitvinder en zijn medestanders zullen er niet mee volstaan kunnen de groote lijnen van het esperanto te trekken en een woordenboek uit te geven waarin de wortels en de voornaamste woorden voorkomen; voor ieder van de bestaande talen zal er een omvangrijk esperanto-woordenboek moeten verschijnen, waarin men de vertaling in en uit die taal van alle idiomatische uitdrukkingen kan vinden. Bovendien moet de uitgebreidheid van beteekenis van iederen term en zijn figuurlijk gebruik worden vastgesteld - vóor het bestaan van zoo'n gebruik, hetgeen een heidensche toer is! - en nauwkeurige voorschriften worden gegeven voor zinsbouw, gebruik van voorzetsels, voegwoorden, en wat dies meer zij. Zoolang dit ontzaggelijk werk niet volbracht is, zal de beoefenaar altijd op goed geluk de uitdrukkingen aan zijn taal eigen in esperanto-woorden overzetten; en daardoor zal hij nooit zeker zijn begrepen te worden, daar ons spreken altijd vol is van beelden en figuurlijke uitdrukkingen waarvan we onszelf meestal niet bewust zijn. Kort geleden zag ik een Nederlandsche dame in Lausanne, die toch uitstekend Fransch kent, tegen een Fransch-sprekend kind het gebaar | |
[pagina 417]
| |
maken van ‘door de vingers zien’; ‘nous ferons comme cela’, zei ze, waarvan het kind natuurlijk niets begreep. Zóodanig is het woord door lang gebruik een teeken van het begrip geworden; maar als we die uitdrukkingen in 't esperanto overbrengen, en door dit weer in een ander idioom, krijgen we niets dan wartaal, zooals boven getoond werd. Het is dus noodig dat we voortdurend oppassen alleen woorden en uitdrukkingen te bezigen die ontdaan zijn van alle beelden en stijlfiguren, en dit nu is de bijkomende moeite, waarvan ik gewaagd heb. Nooit zal men zoover komen dat men ‘frisch von der Leber weg’ kan praten, zooals men doet in een taal waarin men veel oefening heeft; men zal altijd verdacht moeten zijn op voetangels en klemmen, die in het niet-volledig bekend terrein overal kunnen verborgen liggen. En deze moeite zal zelfs blijken veel te zwaar te zijn voor wie slechts zijn eigen taal en esperanto beoefende, hetgeen dan toch de normale toestand worden moet. Het is dan vrij wat lichter - en loonender - een levende taal te leeren. Men overschat gewoonlijk de moeilijkheid daarvan, onder den indruk van de zwaar-op-dehandschheid van onze schoolmethoden. Een man uit het volk wiens bedrijf hem dagelijks in aanraking brengt met menschen van anderen landaard, een zeekapitein, matrozen die een vreemde haven aandoen of kelners en hôtel-portiers, een kind zelfs dat met vreemde kinderen speelt, ze leeren allen heel gauw al pratende een beperkt aantal woorden en gangbare zegswijzen, waarmee ze zich redden kunnen, en die hun voldoende zijn voor de gewone behoeften van het leven. Daarvoor hebben ze geen groote herseninspanning noodig. Het is zelfs opmerkelijk hoe menschen die in een land een zaak hebben schijnbaar zonder moeite het dialect van de streek beheerschen, dat ons toeristen een boek met zeven zegels lijkt. Wij geletterden, die de talen vooral uit de boeken leeren, worden door onze angstvalligheid en door de bewustheid waarmee we studeeren, voortdurend belemmerd. Taalkundigen zien op die kelner-vaar- | |
[pagina 418]
| |
digheid neer, evenals een virtuoos op een pianola; maar de gewone dilettant denkt: kon ik het alvast maar zoo! Maar in het esperanto, al bestaat dat lijvige lexicon ook, moèten we de taal wel uit de boeken leeren. De kortste en veiligste - en ook aangenaamste - weg, nl. om naar het land zelf te gaan en daar met de inboorlingen te praten, is ons afgesneden, omdat er geen. Esperanteesch land en geen Esperanteezen zijn, en de weinige personen die vloeiend esperanto spreken wellicht niet weinig gallicismen, germanismen of andere barbarismen makenGa naar voetnoot1). Wie zal het zeggen? De schijnbaar onschuldigste woordjes, kleine voorzetseltjes e.d. kunnen groote verwarring stichten. In het Fransch b.v. is het iets heel anders te zeggen: je le ferai en (in) dix jours, dans (over) dix jours, of avant (binnen) dix jours, terwijl vóor 10 dagen weer is: il y a dix jours. Het Nederlandsche bij ons kan beteekenen: chez nous, avec nous, près de nous, sur nous. Maar als dit verwarring mocht stichten, zegt men: bij ons aan huis, met ons mee, dicht bij ons, op (in den) zak, terwijl dat in 't Fransch niet noodig isGa naar voetnoot2). Daar dit alles een questie van intuitie is, en de verscheidenheid van vormen ontzaggelijk groot, zijn er toch geen regels voor te geven. Men moet alles door het gebruik leeren. Hoe zal men anders het groote verschil voelen dat b.v. in 't Engelsch bestaat tusschen it is no good en it is not good? Of er op verdacht zijn dat thank you geen beleefde weigering, maar aanneming van een aanbod is? ‘Maar, zal iemand zeggen, de ervaring bewijst toch het succes van het esperanto.’ Dit beweren sommige enthousiasten, maar wat ik er van gezien heb boezemt mij niet veel vertrouwen in. Ik heb b.v. intelligente personen ontmoet die al heel lang esperanto studeerden, en in weerwil van de beloften van geestdriftige ijveraars, die beweren | |
[pagina 419]
| |
dat men er zich in 10 of 15 uren geheel vertrouwd mee kan maken, bevond ik dat ze nog aan het thema's maken waren, net als kinderen op school. En als ik hun dan uitvroeg, werd ik verwezen naar een meneer bij wien ze les name. O zoo, dacht ik, dan hoef ik niet verder te vragen. En als men ons vertelt dat op esperantistische congressen beoefenaars uit de meest verschillende landen elkaar gesproken en verstaan hebben - alsof dat wat bizonders was; we willen hopen dat, als ze Fransch gesproken hadden, dit ook gebeurd was - en ons brieven toont die door Chineezen en Japaneezen geschreven zijn - ook dit is geen wonder; die menschen zijn nog zoo dom niet; - vergeet men er altijd bij te voegen hoeveel en welke talen die sprekers en schrijvers al kenden? Om een beslissende proef te nemen, zou men twee personen van heel verschillende nationaliteit moeten nemen, die geen andere taal hadden geleerd dan hun moedertaal, en dan zorgvuldig nagaan hoeveel tijd en studie vereischt werd, eer ze elkaar goed verstonden, en onpartijdig en nauwkeurig alle misverstanden, vergissingen en fouten opteekenen. Zoover ik weet is zulk een experiment met de vereischte voorzorgen nog nooit genomen. Het is altijd onvoorzichtig gouden bergen te beloven; dat schrikt de menschen die ervaring op hun gebied hebben, af; als men weet hoeveel tijd en moeite vereischt wordt om zich te wennen aan zegswijzen die niet de onze zijn, dan beschouwt men die verhalen van personen die in 15 of 10 uren 't esperanto hebben geleerdGa naar voetnoot1) (laten we zeggen in zooveel dagen), als bakerpraatjes. Al bewijst men mij ook honderd maal dat de structuur van het esperanto allereenvoudigst is, en dat de meeste woorden zelfs van elkaar afgeleid kunnen worden volgens een zeer eenvoudige redeneering, door vaste voor- en achtervoegsels, men zal mij niet uit het hoofd praten dat het leeren van een taal geen zaak van redeneering is, maar van | |
[pagina 420]
| |
instinct, van intuïtie. Zoolang ik er bij redeneer, ken ik de taal nog niet. Degeen die staat na te denken over de manier waarop hij iets moet zeggen aarzelt en praat niet goed. Er is eenvoudig tijd en oefening noodig om die onbewustheid, waardoor men alleen aan den inhoud denkt, te verkrijgen, onverschillig of de vormen wat weer of wat minder logica vertoonen.
We zijn dus tot de slotsom gekomen dat het esperanto, het ido of welke uitgedachte taal ook, minstens even moeilijk te hanteeren is als een of andere bestaande taal. Welnu, dan springt het voordeel liever Engelsch, Spaansch of Duitsch te leeren in 't oog, omdat deze talen niet alleen groot pràctisch nut hebben, doordat ze al door tientallen millioenen menschen gesproken worden, maar ook omdat er in ieder van hun een literatuur van 't hoogste belang is. Moet men er dan aan wanhopen een middel te vinden om de verscheidenheid van talen te boven te komen, en het internationaal verkeer te vergemakkelijken? Zou de beschaafde mensch, die al een oplossing gevonden heeft van problemen die vrij wat ingewikkelder schenen, zooals de kleurenphotographie, de vliegkunst, de telegraphie zonder draad, voor dit vraagstuk terugdeinzen? Ik geloof het niet, en meen dat men zich wat al te gemakkelijk van de kwestie afmaakt, door op den naijver tusschen de groote natiën te wijzenGa naar voetnoot1). Deze heeft dan toch het Fransch niet belet de diplomatentaal te worden, het Italiaansch die van de muziek; het Engelsch, het Maleisch, het Suahili worden over groote gebieden als handelstaal gebruikt. En ook is willekeur bij zulk een keuze niet uitgesloten. De meeste officieele talen zijn niets anders dan conventioneele idiomen, die nooit precies zoo gesproken worden als ze worden geschreven, maar tot verstandhouding | |
[pagina 421]
| |
dienen voor de bewoners van de verschillende provinciën, en hun overwicht op de dialecten alleen te danken hebben aan een toevallige oorzaak, een politieke, godsdienstige of literarische gebeurtenis. Zoo heeft het feit dat de graven van Parijs koningen van Frankrijk zijn geworden de oppermacht van het français of dialect van het Isle de France verzekerd; anders zou nu in Frankrijk picardisch of bourgondisch gesproken worden. In Italië bewijst het bekende: lingua toscana in bocca romana ten duidelijkste hoe gemaakt de officieele taal is: het taaleigen van de eene provincie met de uitspraak van de andere! In Duitschland heeft eerst de bijbelvertaling van Luther in de saksische Kanzleisprache een zekere eenheid geschapen, en aan deze de hegemonie over de andere tongvallen verzekerd. In China is bij administratieven maatregel het kwa-hoa of mandarijnentaal tot officieele taal voor dat heele ontzaglijke rijk verheven. Zouden dus niet de beschaafde natiën - daar deze toch het meeste belang hebben bij een internationaal verkeersmiddel - ieder een aantal bevoegde personen kunnen uitkiezen en afvaardigen naar een congres, dat na een grondige studie en onpartijdig onderzoek - onpartijdig, omdat waar ernstige, bekwame menschen tot zulk een doel vergaderen, het van zelf spreekt dat de questie van naijver al van te voren uitgesloten is - tot een votum zou komen waarbij men aan de regeeringen van alle vertegenwoordigde Staten voorstelde in de scholen de beoefening in te voeren van de taal die de meeste stemmen op zich vereenigd had; en haar gaandeweg in plaats te stellen van de twee of drie vreemde talen die er nu worden onderwezen? Dit zou zeker niet tot schade zijn van de studie der moedertaal, en alzoo anderzijds het nationale bewustzijn versterken. Is dit een grooter utopie dan een Vredescongres? Wellicht, maar dat is geen reden om het niet te beproeven. Hoeveel dingen zijn niet tot stand gekomen bij internationale overeenkomst: de Post-unie, het Roode Kruis, de latijnsche Muntunie. Waarom zou men niet een onderwerp van minstens even groot belang kunnen ter hand nemen? | |
[pagina 422]
| |
Hier zou ik halt kunnen houden, want men dient af te wachten wat zoo'n congres zou beslissen; maar, zonder op zulk een beslissing vooruit te loopen, wil ik, nu de questie toch door mij op het tapijt gebracht is, eenige gezichtspunten aanstippen die zich bij zulk een onderzoek vanzelf voordoen:
| |
[pagina 423]
| |
deze in andere opzichten bizonder groote voordeelen vertoonen, daar de overwegende meerderheid der beschaafde natiën aan de Romeinsche letters gewend is. Hoewel deze ook wel voor alle Slavische talen zouden kunnen ingevoerd wordenGa naar voetnoot1), zal het zeker nog wel eenige tientallen jaren duren, eer b.v. Rusland, waar alle hervormingen op hardnekkigen tegenstand stuiten, de Romeinsche letters heeft aangenomen. Sommigen hebben zelfs een revolutionairen maatregel willen zien in de voorgestelde afschaffing van het tvordi znak, hoewel dat teeken volkomen overbodig is.
| |
[pagina 424]
| |
door een talrijke en steeds toenemende bevolking gesproken wordt. De verspreiding van het Fransch als internationaal idioom bewijst al dat dit geen conditio sine qua non is (daar het Fransche koloniale gebied, hoewel zeer uitgestrekt, pas veel later veroverd is). Het is echter weinig waarschijnlijk dat men als algemeene taal die van een zeer kleine bevolking zal kiezen, b.v. het Nederlandsch, het Roemeensch, het Sloveensch, het Welsh, al waren die talen in andere opzichten nog zoo geschikt.
| |
[pagina 425]
| |
een vreemde of onlogische spelling op de uitspraak van de leerlingen uitoefent, en hoe een fout in de uitspraak een neiging heeft zich telkens en telkens te herhalenGa naar voetnoot1).
| |
[pagina 426]
| |
ment, follement. Tal van deelwoorden (charmant, détaché, saisissant, enz.) zijn in 't zelfde geval; men moet zeggen: d'une façon charmante, d'un air détaché, d'une manière saisissante, e.d. Infinitieven kunnen zelden zelfstandig gebruikt worden, zooals in het oud-Fransch en in 't Italiaansch. Dat kan er nog door, als men over bizondere zelfst. naamwoorden beschikt die de handeling aanduiden, zooals la lecture, l' habillement, la promenade; maar hoe zal men zeggen: het
gaan zitten, het eten, het drinkers, het sleepen, enz.? Veel woorden hebben niet eens het subst. van de persoon die de handeling doet: de gebruikerGa naar voetnoot1), de ontdekker. Men kan niet zeggen: Colomb, le grand découvreur de l' Amérique, niet omdat dit woord slecht gevormd is, maar omdat de Académie française het in die beteekenis niet heeft toegelatenGa naar voetnoot2).
| |
[pagina 427]
| |
schrijfwijze en een zeker aantal archaïstische woorden behouden, om niet geheel en al met het glorierijk verleden te breken. Andere talen worden geïnfiltreerd door dialect en argot, die ze soms onherkenbaar maken. In Noorwegen stelt men in ernst voor het bondsmaal of boerentaal tot officieele en literaire taal te verheffen; het rigsmaal, de taal van Björnson en Ibsen, zou dan op den achtergrond worden gedrongen.
| |
[pagina 428]
| |
Laten we nu eens zien in welke mate de bestaande talen aan al die voorwaarden voldoen. Bij de opsomming heb ik mij er van onthouden eenige voorkeur te toonen; als ik incidenteel dit of dat idioom heb genoemd, was het alleen tot opheldering van mijn betoog. Ik zou de eischen desnoods hebben kunnen formuleeren zonder een enkele taal in 't bizonder te noemen. Inderdaad echter zie ik geen enkele taal die aan alle ten volle beantwoordt. Veel talen munten uit door zekere bizondere voordeelen, maar daartegenover staan grootere of kleinere gebreken, en ook aan de rijkste ontbreken sommige woorden die tot gemeengoed van alle cultuurmenschen geworden zijn, en dan ook gewoon uit andere talen worden overgenomen. Als men nu, zooals we gezegd hebben, de buiten-Europeesche talen uitsluit, en ook degene die niet tot de Indo-germaansche familie behooren, dan blijven ons drie voorname groepen over: de Slavische talen, de Germaansche en de RomaanscheGa naar voetnoot1). Onder de Slavische zou men alleen het Russisch kunnen kiezen, omdat de andere niet genoeg verbreid of belangrijk genoeg zijn. Het wordt door een 100 miljoen menschen gesproken, is verbreid over een reusachtig groot gebied, dat nog dun bevolkt is, en heeft het voordeel geen groote dialectale verschillen te vertoonen; het is aangenaam te hooren, en heeft een interessante literatuur. Maar, zooals alle Slavische talen, bevat het medeklinkers (zooals de sjtsja) en combinaties van medeklinkers die zeer moeilijk zijn na te bootsen; er zijn zelfs woorden die in 't geheel geen klinkers hebben; en de spelling is ook vrij ingewikkeld (al beweren de Russen het tegendeel; b.v. de niet-geaccentueerde o's die dikwijls, maar niet altijd, als a klinken, de e die soms jò klinkt, en de lichte ongeschreven j die aan de heeft van de klinkers wordt toegevoegd). Tegen de Slavische talen in het algemeen kan men nog aanvoeren dat het synthetische talen zijn en zoodoende | |
[pagina 429]
| |
een moeilijkheid voor vreemdelingen opleveren: de verscheidenheid van vormen en de moeilijkheid van de syntaxis. Ze hebben dit gebrek gemeen met het Grieksch en het Duitsch, en vele hebben daarbij nog het nadeel van bizondere karakters (Russisch, Servisch, Bulgaarsch). Onder de Germaansche talen zijn Engelsch en Duitsch het meest verspreid. Het Engelsch wordt door 120 miljoen monden gesproken, zonder de onderworpen landen te tellen, waar het zijn heerschappij over een bijna onbegrensd gebied uitstrekt. In de Vereenigde Staten groeit het aantal van die monden jaarlijks aan, door de geleidelijke assimilatie van de verschillende talen der landverhuizers, nog altijd zeer talrijk in weerwil van alle beperkende bepalingen. Als idioom heeft het het voordeel van kortheid, van een uiterst eenvoudige grammatica, van een grooten rijkdom van woorden en een zeer voldoende mate van duidelijkheid. Door middel van een rijke en afwisselende literatuur en de handelsbetrekkingen van twee zeer welvarende en machtige volken oefent het een invloed uit die zich al over de heele wereld uitstrekt. Maar aan den anderen kant, bezit het een klanksysteem dat heel moeilijk uit te spreken is, de scherpe en de zachte th b.v., de ongetrilde tong-r, de sterk geaspireerde explosiva, weinig heldere klinkers, die tusschen de normale klinkers inliggen of tweeklanken vormen, zooals oa, ay, enz., een gevolg van de gewoonte van de Engelschen om den mond te sluiten terwijl zij ze uitspreken; - en 't geheel is verre van welluidend. Zonder zoover te gaan als Heine, die zei dat de Engelschen eenige woorden in den mond nemen, ze kauwen en daarna uitspuwen, moet men erkennen dat het een van de minst welluidende talen is. Bovendien is de spelling uiterst grillig; ze is sinds de middeleeuwen niet gewijzigd, zoodat er woorden zijn waarin de helft van de letters stom zijn, b.v. knight. Hoe zal men hier vereenvoudiging aanbrengen? Zal men schrijven knit, dat breien beteekent, night dat nacht is, nit of nait? Er doen zich hier dezelfde bezwaren voor die we hoogerop vermeld hebben. En voor de uitspraak zoekt men tevergeefs naar regels; woorden en letters die | |
[pagina 430]
| |
gelijk worden geschreven worden verschillend uitgesproken; woorden en lettergrepen die verschillend worden gespeld worden gelijk uitgesproken (b.v. ad 1 de uitgang ough in though, plough, through, cough, tough; ad 2 de klank i in we, see, sea, people, marine, receive, field, mylord, chamois). Laten we er in dit verband aan herinneren dat het absoluut vereischt is dat de hulptaal een eenvoudig klanksysteem heeft, en zeer gewenscht dat de spelling niet te zeer van de uitspraak afwijkt. Aan geen van deze beide eischen voldoet het Engelsch. Het Duitsch wordt gesproken door een bevolking die men op 80 à 90 millioen kan schatten, en zijn invloed neemt toe met de staatkundige, koloniale, industrieele en commercieele macht van het Duitsche rijk, en het prestige van de Duitsche wetenschap. Als idioom heeft het uitnemende qualiteiten, b.v. de subtiele onderscheidingen van beteekenis en de groote gemakkelijkheid in het vormen van samenstellingen en afleidingen, en vandaar een bizondere geschiktheid om de fijnste schakeeringen van gedachte uit te drukken, de meest verregaande abstracties van de philosophie zoowel als de stoutste verbeeldingen van de poëzie. Men kan het daarentegen een groot gebrek aan duidelijkheid verwijten, ten deele een gevolg juist van dat tot het uiterste gedreven abstraheerend vermogen, ten deele van een woordschikking en een zinsbouw die de aandacht van den lezer vermoeit, en hem soms gedurende een groot deel van een bladzij in onzekerheid houdt. Voorts is de uitspraak vrij moeielijk; het heeft de ü, de ö, de oe (den klinker van 't Fransche oeil), de keelklanken (ich- en ach-Laut), daarentegen heeft het weinig moeilijke combinaties zooals het Russisch, en de spelling is ook regelmatig genoeg. Het Nederlandsch en de Scandinavische talen, die ook moeilijk voor de uitspraak zijn, vertoonen de andere gebreken van het Duitsch in mindere mate. Nu blijven nog de Romaansche talen over, waarvan we al gezegd hebben dat ze den in dit opzicht bruikbaarsten woordenvoorraad hebben, omdat de andere talen niet alleen rechtstreeks een groot aantal termen en uitdrukkingen er | |
[pagina 431]
| |
aan ontleend hebben, maar er ook vooral vele uit de moeder-taal, het latijn, hebben overgenomen, en uit het Grieksch door middel van het latijn. Het aantal Romaansche woorden die in de heele beschaafde wereld bekend zijn is aldus aanzienlijk. Wat het aantal personen betreft die ze spreken, nemen ze de tweede plaats in, en in historische beteekenis de eerste. Ook zijn ze de meest welluidende: hoe ook ieder volk met zijn eigen idioom is ingenomen, toch zijn ze alle 't er over eens de palm van zoetvloeiendheid aan de harmonische en volklinkende talen van Z.-W. Europa toe te kennen. De meest gesproken Romaansche talen zijn Fransch, Spaansch en Italiaansch. Het Fransch heeft van deze drie de grootste internationale beteekenis. Het heeft bovendien het voordeel van een groote duidelijkheid en een groote elegancie van uitspraak, het aantrekkelijke en bijna 't verblindende van den Franschen geest, het heeft een uiterst rijke literatuur, welker invloed altijd zeer groot is geweest, en is sedert langen tijd de algemeene taal van de diplomaten en van de kookkunst. Het heeft echter het nadeel een bijna even moeilijk klanksysteem en een bijna even buitensporige spelling als het Engelsch te bezitten. Wat het eerste betreft, maken de ü, de oe, de ö, de neusklanken, de verbindingen, de nu eens stomme dan weer uitgesproken medeklinkers en toonlooze e, de afwezigheid van woord- en zinsaccent, waardoor ook het rhythmus in de poëzie verzwakt, de woorden in groepen vereenigd die den indruk maken van langere woorden, het niet alleen moeilijk goed uit te spreken, maar vooral moeilijk te volgen. Ieder oogenblik zijn er onwillekeurige woordspelingen: Jétŭfè kan beteekenen j' étouffais of j' ai tout fait; sètŭvèr kan zijn: c' est ouvert of c' est tout vert, en de hoorder moet, om te volgen, steeds in staat zijn de beteekenis uit het verband op te maken. Als hij een oogenblik afdwaalt, is hij den draad kwijt. Alle vreemdelingen hebben te worstelen met die moeilijkheid. Verder is de hoeveelheid homonymen verbijsterend groot. | |
[pagina 432]
| |
De woorden: ô, oh, au, aux, eau, (les) os, aulx klinken alle ô. De woorden: sein, sain, saint, ceint, (je) ceins, cinq (sous), seing alle sẽGa naar voetnoot1). De woorden: teint, tain, tin, tins, tint, tînt, (j' ai) teint, (je) teins, thym alle tẽ. Dat komt doordat het Fransch de meest afgesleten Romaansche taal is. De woorden van populaire formatie hebben alles verloren wat in het latijn op de betoonde lettergreep volgde, en door voortgaande afkorting en vereenvoudiging worden vele van hun gelijk, en dan is het eenige middel om ze te onderscheiden ze met een etymologische en verouderde spelling toe te takelen. Dit proces heeft nog tot andere gevolgen geleid: vooreerst de verdwijning van veel medeklinkers. Het lat. metipsissimus (ital. medesimo) is même geworden; augustus (it. agosto) août, wat uitgesproken wordt aŭ of ŭ; het is geheel van zijn ruggegraat ontdaan. Het Fransch heeft te veel van zijn skelet ingeboet; het is te week geworden; het vermijdt constant meer dan twee consonanten te doen samenkomen; het is zelden dat het er 3 of meer in éen adem uitspreekt (stomme letters tellen natuurlijk niet mee; zoo heeft sculpter er nog maar twee, compter éen: kõté). Het teekenachtige woordt strident, dat er drie heeft, is direct aan 't Italiaansch ontleend. Dit laatste heeft veel meer energie; laat men effort (éfòr) en sforzo (sfòrtsò) eens vergelijken; het tweede heeft een kracht die vrij wat beter bij de beteekenis past. Een tweede gevolg van die verwording is het gebruik van omschrijvingen in plaats van het oorspronkelijke woord. In plaats van te zeggen: staan, zitten, liggen, zegt het Fransch: être debout, être assis, être couché. De woorden ester, seoir, gésir zijn in onbruik geraakt, omdat hun vormen al te kort werden en aanleiding gaven tot verwarring. Het latijnsche hodie (letterl. op dezen dag) heeft hui in 't Fransch gegeven (it. oggi). Maar nu zegt men nog alleen aujourd'hui, en men hoort zelfs au jour d'aujourd'hui, waarin drie maal het woord dag voorkomt! Het Fransch | |
[pagina 433]
| |
is snel oud geworden en op zijn ouden dag is het tot armoede en omslachtigheid van uitdrukking vervallen. Slechts door de virtuositeit van zijn proza-schrijvers vergeten we die armoede, maar ze is werkelijk aanwezigGa naar voetnoot1); en het is waarlijk een wonder dat een zoo hoogstaand cultuurvolk zich met zulk een pover idioom kan tevredenstellen. Een enkel woord wordt tot zooveel doeleinden gebruikt dat het afgebeuld wordt. Niet alleen in gevallen als bij argent, dat zilver en geld beteekent, of voler (vliegen en stelen); dergelijke woorden komen in alle talen voor en zijn terug te voeren op gelijkheid van oorsprong; maar het Fransch ‘abuse de la permission’, doordat zooveel woorden gelijk zijn geworden die het oorspronkelijk niet waren! Soms is nog het geslacht voldoende om ze te onderscheiden: la tour en le tour; maar hoeveel beteekenissen heeft dit laatste: draai, omtrek, toer, beurt, draaibank, enz. Zoo heeft men le mousse, la mousse (mos en schuim) en het bijv. nw. mousse (stomp). En gaat men ook de homonymen die ongelijk geschreven worden, meetellen, en die de levende taal dan toch gelijk gemaakt heeft, dan wordt het nog erger (zie boven). Het is daardoor niet alleen voor een buitenlander uiterst moeilijk het Fransch zoo te leeren hanteeren dat hij er zich gemakkelijk van bedient, maar door zijn geringen woordenschat en zijn onwillekeurige woordspelingen levert het ook voor den beginner groote moeilijkheden op. Hij verliest telkens grond, doordat er voor een gangbaar begrip in zijn eigen taal uitgedrukt eenvoudig geen Fransch woord is (Zie ook bl. 426). En zoo elegant als het Fransch in een Franschen mond klinkt, zoo leelijk en onbeholpen klinkt het in dien van de meeste vreemdelingen. De Romaansche talen die het eenvoudigste klanksysteem hebben, en daarenboven nog een spelling die zich | |
[pagina 434]
| |
bijna geheel aansluit bij de uitspraak, zijn Spaansch en Italiaansch. Het Spaansch heeft op het Italiaansch nog het groote voordeel dat het over een ontzaglijk groot gebied verspreid is, resultaat van de colonisatie van bijna geheel Z.-Amerika, Centraal Amerika, Mexico en de Philippijnen. (Zelfs het Braziliaansche Portugeesch lijkt veel meer op het Spaansch dan het Europeesche). Het heeft bovendien zulk een eenvoudige en logisch geordende spelling, dat de uitspraak in uiterst korten tijd kan geleerd worden, als men die van ieder letterteeken kent. Als een paar letters niet stom waren, zooals de h altijd en de d soms (b.v. in Usted), en een paar andere gelijken klank hadden, zooals veelal j en g, z en c, zou het phonetisch zuiver gespeld zijn. Het geeft bovendien op onbedriegelijke wijze den klemtoon van ieder woord aan, wat in het Italiaansch maar bij uitzondering gebeurt. Maar het heeft het bezwaar een keelklank te bevatten (de j, vóor e en i ook door g aangeduid) en de bilabiale v, die voor volken die ze niet hebben, moeilijk na te bootsen zijn. Het Europeesche Spaansch heeft ook nog de lispelende z, die de Amerikanen met s identifieeren. Behalve dat heeft het een groot aantal Arabische woorden behouden, die de latijnsche woorden hebben verdrongen, en ook deze zijn verder verwijderd van de moedertaal dan de Italiaansche. Wie herkent in de woorden hijo (spr. iecho) en hoja (spr. ocha) de woorden filius, figlio, fils en folia, foglia, feuille? Alleen een taalkundige, die weet dat de latijnsche f vrij regelmatig h wordt in het Spaansch en l mouillé gutturaal is geworden. Hetzelfde is 't geval voor woorden als llave (spr. yabé) = clavis, chiave, clef. De woordenschat is dus moeilijker te leeren, minder licht herkenbaar dan die van 't Italiaansch en veelal van 't Fransen; daar dit laatste, zooals we gezien hebben, veelal direct weer tot het latijn zich heeft gewend om zijn woordenvoorraad aan te vullen, en ook een zekere hoeveelheid etymologische letters bewaard heeft; maar vooral omdat de Romaansche woorden in andere talen eenvoudig Fransche woorden zijn. | |
[pagina 435]
| |
Nu zullen sommigen meenen dat deze bezwaren ruimschoots worden opgewogen door de grootere verspreiding van de Castillaansche taal. Men kan daarbij nog aanvoeren de groote gelijkenis met het Portugeesch, dat ook in het reusachtige Brazilië wordt gesproken, welk gebied nu nog wel dun bevolkt is, maar waarop zich een bevolking kan vestigen even groot als die van Europa. Wat dan te beslissen? In schoonheid en welluidendheid kunnen beide talen wedijverenGa naar voetnoot1). Er is echter een overweging die allen tevreden kan stellen en dien naijver in overeenstemming veranderen, nl. het feit dat de Spanjaarden gemakkelijker Italiaansch leeren dan de Italianen Spaansch. Ja, om zich te redden behoeven de eersten het ternauwernood te studeeren; een inwoner van Ecuador heeft mij verzekerd dat hij in Italië gereisd had zonder van te voren Italiaansch te hebben geleerd, en toch de menschen heel goed begrepen had. En dit is zeer natuurlijk, daar de woorden die beide talen gemeen hebben aan 't latijn ontleend zijn, en het Italiaansch in dit opzicht bijna homogeen is, terwijl het Spaansch daarnaast nog veel andere bezit. Zoo is breken in 't Spaansch quebrar, maar men zegt ook rómper, zoodat een Italiaan quebrar niet verstaat, maar een Spanjaard wel rompere. En zoodoende is de verbreiding van het Spaansch indirect een van de sterkste argumenten voor de invoering van het Italiaansch. Het zou een dwaasheid zijn éen van die zusternatiën een moeilijkheid op te leggen die voor de andere bijna niet bestaat. Bij welke motieven zich nog de internationale invloed van het Fransch voegt, die nog vooreerst wel heel groot zal blijven, terwijl het Italiaansch de eenige taal is die de Franschen (en allen die Fransch geleerd hebben) met vrij veel gemak aanleeren. Maar als we de zaak nog eens nader beschouwen, ontdekken we zooveel voordeelen die aan de invoering van het Italiaansch ver- | |
[pagina 436]
| |
bonden zonden zijn, dat deze taal werkelijk voorbeschikt lijkt om als wereldtaal te dienenGa naar voetnoot1). Ik zal trachten ze in het kort op te sommen:
2o Heeft het de grootste stabiliteit van alle Europeesche talen. Het lot van het Italiaansch is waarlijk uniek geweest. Bij het begin van de 14e eeuw al tot literair idioom verheven door het genie van Dante, Boccacio en Petrarca, in den modernen vorm die voor òns verstaanbaar is, heeft het zegevierend weerstand geboden aan de afslijting en heeft niet te lijden gehad van die ingrijpende veranderingen die sinds dien tijd alle andere Europeesche talen vervormd hebben. Er is er geen tweede die in haar huidigen vorm een zoo langdurig literair verleden heeft. Het moderne Fransch dateert eerst van drie eeuwen later, omstreeks 1635, toen Richelieu de Académie française | |
[pagina 437]
| |
stichtte, daar het eerste moderne kunstwerk in verzen Le Cid is van Corneille (1636), en het eerste kunstwerk in proza Les Provinciales van Pascal (1656). Marot en Ronsard in de poëzie, Montaigne en Rabelais in 't proza, schreven een verouderd idioom, en kunnen niet zonder glossarium worden gelezen. - Het Engelsch van de 16e eeuw, dat van Marlowe en Shakespeare, is ook al vrij archaïstisch. - Het klassieke Duitsch is van nog later datum; het heeft zijn bloeitijdperk eerst gehad tegen het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw. - Het moderne Spaansch begint met de 16e eeuw, en de spelling is sedert dien tijd een paar maal gewijzigd. Terwijl echter het idioom van Dante aldus onaangetast bleef, - zoo Dante moeilijk te lezen is, ligt dat eerder aan zijn geleerdheid dan aan de taal, die bijna niet verouderd is - had de evolutie van de dialecten haar normaal verloop, zoodat deze tegenwoordig niet alleen sterk van elkaar afwijken, maar natuurlijk ook van het schrift-Italiaansch. Zuiver Italiaansch wordt eigenlijk nergens gesproken. Maar in deze omstandigheid ligt juist een waarborg voor de toekomst, daar het op die wijze in al zijn zuiverheid bewaard blijft, en alzoo beter dan eenige andere taal voldoet aan de voorwaarde van stabiliteit die wij vroeger hebben opgesteld. Iedere gesproken taal is onderhevig aan slijtage, en het eenige voordeel van een kunstmatige taal zou dan ook zijn dat ze niet afsleet, omdat de spraakmakende gemeente er geen vat op had. Welnu, dit voordeel bezit het Italiaansch van huis uit, en zal het nog lang bezitten, zoowel door den glans van zijn literair verleden als door de behoeften der bewoners van de verschillende gewesten, die elkaar niet zouden verstaan, als ze het gemeenschappelijk idioom niet ongeschonden bewaarden. 3o Heeft het Italiaansch het voordeel geen enkelen klank te bevatten die het oor beleedigt of die moeilijk is uit te spreken; geen enkelen keelklank, geen enkelen doffen of minder helderen klinker. 4o Is het zeer expressief. Men zou allicht geneigd zijn te vreezen dat de zoetvloeiendheid en het groote aan- | |
[pagina 438]
| |
tal klinkers er een weekelijk karakter aan zonden geven, maar dat is het geval niet. De combinatiën van medeklinkers zijn er verrassend talrijk, veel talrijker b.v. dan in het Fransch, zooals we al ten opzichte van het woord sforzo konden opmerken. Groepen als sm, sl, sf, sfr, sv, spr, str, dj, ts, dz, tch (deze laatste vier geschreven volgens de Fransche spelling, daar ze in 't Italiaansch als g, z en c worden aangeduid), ontmoet men er ieder oogenblik. Het kan beurtelings krachtig en teeder, zacht en schetterend zijn. Welke treffender klanknabootsingen dan tentennare, tonfo, scricchiolio, sussurro, scrosciare, rimbombo en zooveel andere? 5o Is de taal rijk genoeg om termen te leveren voor alle nuances van beteekenis (alle infinitieven en bijv. naamwoorden kunnen zelfstandig worden gebruikt, wat in 't Fransch gewoonlijk niet kan), zonder dat die rijkdom zoo overweldigend is dat ze bezwaar oplevert voor buitenlanders, zooals in het EngelsenGa naar voetnoot1). 6o Is het Italiaansch smedig genoeg om veel talrijker inversies toe te laten dan het Fransch, zonder echter de vrijheden te veroorloven die van den Duitschen zin soms een doolhof of een logogrief maken. Het vormt nieuwe samenstellingen met vrij groote gemakkelijkheid, en heeft vooral een bizonderen slag in het maken van verklein-, vergroot- en verslechteringswoordenGa naar voetnoot2), een vermogen dat, wat de eerste en tweede betreft, in Fransch en Engelsch bijna geheel ontbreekt. 7o Men zou kunnen vreezen dat de lengte der woorden in 't Italiaansch een bezwaar was, daar het de latijnsche uitgangen bijna in hun geheel bewaard heeft. Indien de | |
[pagina 439]
| |
andere Romaansche talen, zoo zou men kunnen redeneeren, die uitgangen hebben afgekort, is dat omdat kortheid en snelheid vereischte zijn voor het moderne leven. En men prijst dan vooral het Engelsch om zijn bondigheid, die tijd uitwint, want time is money. - Maar in het Italiaansch is een streven merkbaar om tegen die lengte van de afzonderlijke woorden te reageeren door kortheid van uitdrukking. Zoo worden voorzetsels en lidwoorden (vooral het in 't Fransch zoo geregeld voorkomende deelend lidwoord) zeer vaak weggelaten: vietato fumare, spedizione bagagli, enz. Op een deur leest men dikwijls: Chi apre chiuda (lett. wie opent sluite). In welke andere taal zou hetzelfde zóo kort kunnen worden uitgedrukt? In 't Fransch wordt dit: ‘Celui qui ouvre cette porte est prié de la refermer’, of ten minste ‘prière de refermer la porte’. In het Duitsch: ‘Wer diese Thür öffnet schliesse sie wieder’. (Men kan niet vergelijken ‘Thüre zu!’ omdat dit niet hetzelfde zegt en bovendien minder beleefd is). Waar opschriften in verschillende talen zijn aangeplakt is veelal het Italiaansch het kortste. Zooals het Fransch door omschrijving en verlenging de al te groote afslijting verhelpt, zoo reageert het Italiaansch door een tegengestelde intuitie tegen een al te groote wijdloopigheid, door al 't overbodige weg te laten. 8o Zooals reeds incidenteel opgemerkt, heeft het Italiaansch de grootste eenheid van structuur en daardoor de grootste doorzichtigheid. De woorden van andere talen dan 't latijn of het Grieksch afgeleid zijn heel zeldzaam, en zelfs die uit Germaansche bron zijn van zoo ouden datum, dat ze al geheel naar het Italiaansche type vervormd zijn (snello, stivale, stormire, guerra, e.d.). 9o Ten slotte, en dit is zeer belangrijk, zet het Italiaansch het best de traditie van het latijn voort, waarvan het de tak is die het dichtst bij den stam bleef. Dat is een gewichtig voordeel, als men bedenkt hoezeer het latijn nog bij alle volken gebruikt wordt als voertuig of hulp bij de studie, en in de terminologie van de wetenschap. Een zekere vertrouwdheid met het Italiaansch zou | |
[pagina 440]
| |
de studie van het veel moeilijkere latijn veel verlichten. Ja, men kan met goed recht beweren dat het Italiaansch het moderne latijn is. Door een natuurlijke evolutie heeft het zich van de naamvals- en andere uitgangen bevrijd, en zoo het, in andere deelen van het Romeinsche rijk, zich vermengd heeft met Germaansche, Keltische, Arabische of Slavische elementen, heeft het in Italië niets gedaan dan den vorm aannemen van een moderne, analytische taal, langzamerhand aan alle behoeften beantwoordend van een verder ontwikkelde maatschappij. Er is hier geen breuk, want in Italië is, in weerwil van de Gothische invallen, het licht der oudheid nooit uitgegaan. En daar de functie altijd het orgaan schept, zoo beantwoordt het Italiaansch nu beter dan 't Latijn aan de eischen van het moderne leven en de moderne wetenschap. Maar de wetenschap heeft die evolutie niet gevolgd, zij heeft het latijn behouden, omdat de menschheid altijd een neiging heeft zich aan de vormen en instellingen van het verleden vast te klampen, ook als deze al dood en fossiel zijn. In het tijdperk van de Renaissance, toen Italië een buitengewoon hooge cultuur bereikte, zou de vervanging van het antieke idioom door het moderne mogelijk zijn geweest, maar juist in dien tijd was de geestdrift voor de oude talen zoo groot, dat men, wel verre van ze op te geven ter wille van een modern idioom, veel eerder trachtte de moderne talen naar antiek model te her-vormen (de Fransche spellingGa naar voetnoot1) is er een sprekend voorbeeld van: vóor de 16e eeuw schreef men: o povre fame!) Nu is het latijn dood en begraven, ook als onderlinge taal der geleerden, maar waartoe het feit voorbij te zien dat het leeft onder een nieuwen vorm, en een vorm die zich uitstekend leent tot alle aanwendingen in theorie en practijk, zoo van wetenschap als handel?Ga naar voetnoot2) Mits men de moeite | |
[pagina 441]
| |
neemt ook hier de oogen te openen voor het feit van de evolutie, dat in de biologie zoowel als in de sociologie reeds algemeen erkend wordt. Dit zou tevens het middel verschaffen het eens te worden over een andere questie, nl. de eensluidende uitspraak van 't latijn voor alle landen. Immers de eenvoudigste oplossing zou zijn die van de Italianen over te nemen, en als het Italiaansch algemeen bekend was, zou deze oplossing zich van zelf opdringen. Wat doet het er toe of ze niet de echte uitspraak is? Deze zal wel altijd onbekend blijven. Zoolang we onder de ruïnen van het Forum of het Colosseum geen phonographische platen vinden die natuurgetrouw een redevoering van Cicero of Brutus weergeven, zullen we nooit precies weten hoe het latijn werkelijk gesproken werd, en als men door allergeleerdste benaderingen, zooals men ze in den laatsten tijd in Duitschland en bij ons beproefd heeft, het leert radbraken met de gratie die men van een niet-Romaanschen mond verwachten kan - denk vooral aan de doorgaande verwarring van p en b, f en v, t en d door de Duitschers! - en men kon, door magische oproeping of spiritisme, tevens den geest van een antieken Romein er bij halen, dan zou men hem waarschijnlijk moeten meedeelen dat dit nu latijn was. Laten wij een vergelijking nemen: welke taal is ons bekender dan Fransch? Men kan naar Parijs gaan en het ter plaatse studeeren, en Fransche tooneelspelers komen geregeld bij ons, en ook in Londen en Berlijn, voorstellingen geven. En wat maken onze schooljongens er van? Om van de kleine Engelschen en Duitschers maar te zwijgen! - Hoe kan men bovendien zoo naïef zijn te meenen dat er in de oudheid maar éen uitspraak van 't latijn geweest is, en dat deze heeft stand gehouden van Ennius tot Lucretus of Tacitus! Of moet men al die schrijvers weer verschillend gaan lezen? Het is dus het beste den Gordiaanschen knoop door te hakken | |
[pagina 442]
| |
om tot een practische oplossing te komen, zooals Erasmus het voor het Grieksch gedaan heeft, en het eenvoudigste zou zijn de in Italië gebruikelijke uitspraak over te nemen. Dit zal in de eerste plaats al vrij wat mooier klinken dan ons kui en schipio en wat dies meer zijGa naar voetnoot1). In 't kort, er zijn zooveel redenen die pleiten voor het Italiaansch als algemeene hulptaal, dat het me moeilijk valt te gelooven dat, bij een grondige en onpartijdige discussie van deze en andere argumenten, het niet een groote kans had aangenomen te worden. Toch zou het mij niet passen, in deze discussie vooruit te willen beslissen, en dit betoog moet dan ook geheel opgevat worden als een proeadvies. Het voorstel ligt ter tafel, en men moet afwachten wat in het voordeel van andere talen of van een andere oplossing kan worden aangevoerd. |
|