| |
| |
| |
Nonneke
Door P. Raëskin.
Onkenbaar door den schaduwval van haar kap, die ze opzettelijk 'n weinig voorovergebogen behield, doorliep ze de gangen van het gasthuis dat na 't avondgebed, waarop de nachtrust inviel, overal stilbewoond donkerde; alleen bij kruising van gangen poverden vlammekens die eigen ornamenten onbelicht lieten en tusschen hun Godslampteere schijnsels kerkduisternis in 't gesticht onderhielden. Toch ontweek de zuster 't gangmidden en volgde rakelings den muur, waarlangs haar pij-sombere monniksgestalte telkens één werd met de poortdonkerte van brancard-breed getimmerde inrij-deuren der ziekenkamers; voor de gesloten kapel stónd ze even; maakte zich-door-het-onzichtbare-altaar-gezien-wetend een eerbiedige buiging; vervòlgde langs de tegenoverliggende hoofdtrap; overstak beneden om de portier-zuster te ontkomen een zij-portaal waarin de lift aangebracht was en bereikte ongezien de vestibule, aan welker einde moeder-overste haar kamer gekozen had.
De zusters noemden dat vertrek ‘'t kantoortje,’ omdat tusschen de kaalwitte cel-muren een heerenbureau stond dat, jaren oud, nog met winkelglans pronkte.
Nonneke tikte voorzichtig en wachtte dicht óp de
| |
| |
deur, alsof ze eigen vingergerucht in de wijde plooien van haar kleed wilde opvangen.
Langzaam opende ze.
Dadelijk raakte haar 'n oogenzeêrende gasvlam, die uit hooggeplaatste bureaulamp onder den ballonrand vrij uitstraalde.
Bevreesd moeder-overste die met den rug naar de deur gekeerd ijverig voortwerkte te hinderen, bleef ze stil afwachtend op de deurmat die zonder karpet meubileerde; 't kleine vloertje was geölied en glinsterde in de lichte pitch-pine kleur van een slaapkamertafeltje, dat met twee goedkoope stoelen den muur aanvulde, die tegenover het raam vrijgebleven was.
Even duurde de stilte waarin de pen hoorbaar ritselde.
‘Wel?’ vroeg de overste zonder om te zien.
Plots voelde de ander zich zonder noodzaak van dringende boodschap betrapt op ongelegen tijd te durven storen en waagde schuchter met meisjeszacht stemmetje 'n paar onverstaanbare woorden.
‘Zuster Gonda?’ overvroeg de eerwaarde moeder verwonderd omdat ze een van de waakzusters verwacht had; terstond brak ze correspondentie af, liep d'r armstoel uit, beurde de neergeslagen kap naar het lamplicht en de oogranden nakijkend, troostte ze vriendelijk-berispend: ‘....tráántjes? en dat zoo laat op den avond’.... Gedienstig ontruimde ze 'n stoel, schoof den cylinder van 't bureau toe en draaide de deur in 't slot. ‘Nou hoef je voor niemand hier bang te wezen,’ bemoedigde ze, ‘geen mensch die ooit te weten zal komen wat je me nou te vertellen hebt’....
‘Dùs u weet al waarom ik hier ben gekomen?’
Op haar beurt verrast, fronste de overste heeleven wenkbrauwen en lippen; ze wilde niet verraden 't zielsleed van zuster Ildegonda te kennen door de bekentenissen van andere zusters, die eveneens.... in stilte... laat in den avond... hier op denzelfden stoel hun hart uitgestort hadden; ook voelde ze geen onwetendheid meer te kunnen voorwenden: door het afsluiten der deur had ze verklapt een vermoeden
| |
| |
te hebben en wel over heel andere dingen dan ziekten of sterfgeval in de familie waarover in de refter of in recreatiezaal in 't bijzijn van alle zusters gesproken kon worden: ‘wèten doe ik niets kindlief’ zei ze opeens'n besluit nemend, ‘maar ik geloof wel dat ik 't zou kunnen raden!’
Ze wachtte als om nù zuster Gonda te laten gissen; maar die, haar gewetensangst ontdekt wetend, veinsde toch verwondering.
‘Kijk nou maar niet zoo verbaasd’ schertste de ander ‘eerlijk gezegd had ik zuster Gonda al veel eerder verwacht!’..
‘Mij?’
‘Ja zeker, onze goede zuster Ildegonda!’
En zoo oprecht was de aanmoedigende glimlach der overste dat het betraande gelaat van de zuster veranderde.
‘Zuster Gonda prákkizèèrt den laatsten tijd!’ vervolgde de waarde moeder die door een vriendelijk gezicht de kindertaal van haar berisping voor de volwassene dragelijk wilde maken: ‘zuster Gonda is niet zooals de andere zusters!.... die gaan vertrouwelijk en graag met elkaar om.... zooals onze heilige regel voorschrijft, niet waar?... maar zuster Gonda zie je altijd.... òf alleen.... òf zoo verstrooid met de anderen dat iedereen zien kan hoe zij naar het eind van de recreatie verlangt om weer.... te mijmeren hé kindlief?... en weet zuster Gonda nog wel wat de eerwaarde pater in de laatste retraite gezegd heeft over een zuster die zich.... àfzondert?.... eerst ontevredenheid.... dan mèènen bij anderen te worden achtergesteld.... eigenliefde.... zelfverheffing... vermomde hoogmoed die de roeping in gevaar brengt’....
Even liet de overste die geleerd had tranen van tranen te onderscheiden de kloosterzuster voortschreien; ze scheen de ontroering waaronder de andere zich beschuldigde - niet te deùgen, niet gelukkig te zijn - gewìld te hebben; tevreden zag ze toe en aanhoorde, tot ze 'n glas inschonk dat ze met moed-indokterende woordjes opdrong.
‘Ziezoo!’ bemoedigde ze 't glas overnemend en den zakdoek, dien ze verwijderd gehouden had, weer teruggevend.... ‘nou geen tranen meer.... hoort zuster Gonda
| |
| |
wel?.... en niet meer afzonderen.... geen eigen weg op willen.... honden die wereldsche gedachten van zelf wel op.... of had je misschien een andere boodschap?’ vroeg ze, zeker wetend goed geraden te hebben ‘niet? geen andere boodschap?’ herhaalde ze, nasprekend,.... ‘dát zon me dan ook eigentlijk wèl hebben verwonderd! want ik heb me weleens afgevraagd wat zou onze goede zuster Ildegonda toch den laatsten tijd aan d'r hoofd hebben dat ze zoo heelemaal niet meer de vroolijke zuster van vroeger is?.... geen treurige berichten van huis.... en hier geen een zuster die ook maar iets tegen zuster Gonda heeft... Precies zooals ik gedacht heb: zuster Gonda komt nog 's hier op 'n avond, mij en d'r eigen wijsmaken dat ze door God niet geroepen zou zijn!.... dat ze in de wereld thuis hoort!.... in de zondige wereld!.... waar niets dan ellende en narigheid is, zooals wij in een ziekenhuis elken dag weer opnieuw zien, niet waar?.... Geloof je waarde moeder maar kindlief dat jij wel degelijk hier thuis behoort; gedachten die daar tegen opkomen zijn bekoringen, inblazingen van den duivel om je in de war te brengen.... zegt je biechtvader dat ook niet?’
Zuster Gonda haalde de schouders op, ze had er nog niet over gesproken en durfde ook niet uit vrees in den biechtstoel lang gehouden te worden, wat gauw opspraak zou geven onder de andere zusters, waarvan er velen - hoewel zonder afspraak - wedijverden wie 't vlugst in- en uitging.
‘Je moet niet zoo bang wezen’, vermaande de overste die het menschelijk opzicht wel kende, maar gewoon was tegenover één zuster de gebreken van huisgenooten te ontveinzen - ‘de pástóór zal je best meevallen’ beloofde ze en noemde, opzettelijk verkeerd begrijpend, den biechtvader; - ‘stilhouden is altijd gevaarlijk, daar profiteert alleen de bekoring van!.... Wat zegt ons meditatieboek als de Zaligmaker een duivel uitdrijft die stom is?.... denk 's even!.... “een duivel die stom is.... máákt stom: hij doet den biechteling zwijgen, dwingt den biechtvader z'n toevlucht te nemen tot Latijn en verijdelt de vermaning van het sacrament”....’
| |
| |
‘Dus U is niet boos omdat ik bij U gekomen ben?’ ‘Kijk ik dan boos?’ overvroeg de overste die, bij gebrek aan een spiegel, kap tegenover kap richtte en eigen gezicht afkeek bij de ander, wier gelaatstrekken rondom de betraande oogen glimlachend veranderden ‘of praat ik zoo om bang te worden?’
Zuster Gonda kon zich niet langer bedwingen en lachte overluid. ‘Als ik bij U biechten mocht, zou’....
‘Foei, foei!’ onderbrak moeder-overste, achter streng-gebarenden wijsvinger glimlachend ‘wou jij zoo'n zondáár als ik’....
‘U.... U?’
‘Vraag onzen lieven Heer maar eens!.... Als Die goed over mij dacht, zou Hij 'n oud mensch als ik, niet zoo gezond en wel tusschen niets-dan-zieken laten rondloopen.’
‘Doet onze lieve Heer omdat we U niet kunnen missen!’
‘Alweer een die den Hemel voor m'n neus dicht doet!’
‘U komt er toch wel in.... maar ik....’
‘Zal best terecht komen!’ troostte de moeder die wel aan zusters met onaangename humeuren 't zelfde beloofd had.
‘Zègt U omdat U niet alles weet....’
‘En voordat zuster Gonda één woord gezegd had, wist ìk al waarom ze hier gekomen was....’
‘Of onze lieve Heer 't ook met onze moeder eens is, dat Hij U zoo goed op de hoogte houdt!’ overtroefde het nonneke dat, dadelijk er op bedacht voor eigen ziel te profiteeren, voor één vraag permissie vroeg.
‘En dat is?’ bemoedigde de overste, die in den omgang met zieken geleerd had voorzichtig te beloven.
‘Of U voor mij eens bidden wilt?’ waagde Ildegonda kleurend omdat ze voelde haar medezusters heimelijk 'n voorrecht afgewonnen te hebben.
‘Zal ik zeker doen kindlief, vanavond nog!’
En zonder meer bang te zijn gezien te worden, verliet zuster Gonda 't kantoortje waarvan ze de deur hoorbaar in 't slot vallen liet.
| |
| |
Dadelijk kwam de portierzuster d'r kamertje uit en wenkte. ‘Is d'r nòg iemand bij moeder?’ vroeg ze.
‘Op 't oogenblik niet.’
‘Toch geen narigheid thuis?’ hield de ander aan, voor het late bezoek een bijzondere reden vermoedend.
‘Gelukkig niet!’ Gehaast, alsof ze door een zieke geroepen werd, liep zuster Gonda de gang door; weer bij de hoofdtrap zag ze, zelve in veilig donker, de portierzuster in nachtschemering van vestibulelicht weer naar eigen kamertje terugkeeren; diè had haar, begreep ze, natuurlijk staan nagluren... nog kwaad misschien, omdat ze met al d'r geheimzinnige belangstelling-naar-moeder, voor wie ze niet eens 'n boodschap te hebben bleek, niets te weten gekomen was!.... Weer voelde zuster Gonda 't hinderlijke van de jaloerschheid die zusters tegen zusters verdeelde, verdachtmakingen phantaseerde onder de uren van stilzwijgendheid, en waartegen zij, 't kantoortje uitkomend, zich opgewassen gedacht had; tòch, zoolang de trap duurde, kon ze niet uit d'r hoofd zetten.... gesnàpt te zijn;.... wist ze, de vertrouwelingen van de portierzuster kennend, welke zusters morgen ingelicht zouden worden.... hoorde zij nu al 't binnenkapsch gefluister, gegiechel als een venijnige bespotting van haar avondbezoek, dat haar ziel nog beter dan sacramenten had beweldadigd; drukte haar weer de gedwongen samenleving met zusters die alleen tegenover medezusters de humeuren uitvierden van het verborgen nonnetje, dat achter elk nonneke schuilde; als dát, dát niet in 't klooster bestond zou zij, meende ze oprecht, geen last hebben van gedachten, bekoringen die haar ontevreden maakten en 't leven-ìn-de-wèreld als toevlucht voor roepingen voorstelden!...... Opnieuw behoefte voelend aan een enkel opbeurend woord van moeder-overste, opende ze boven de kapeldeur. Boven het verlaten priesterkoortje waarschuwde een poorthoog-gehangen lichtje, alsof langs de Godslamp de ingang was naar een grooter, verborgen heiligdom. Stil bleef het in de donkere kapel, waarin alleen rozenkranskralen even opritselden soms.... van zusters, die de kapel langs komend,
| |
| |
gauw, in de achterste banken een kort bezoek tusschen werkzaamheden te regelen wisten. Achterin knielde ook zuster Gonda die, gewend daar de voorspraak van heiligen te vragen, in haar gebed dadelijk de overste noemde opdat de waardemoeder, genade voor zuster Gonda afsmeekend, verhoord worden mocht; ze bad ook voor de andere zusters opdat die elkander mochten helpen in 't klooster gelukkig te zijn; voor haar zieken wier genezing ze aan God's wil overliet, vooral van een patiente die haar over zuster-worden gesproken had..... ‘als het Uw wil is, o Heer.... of anders’.... ze durfde in donkerte niet fluisteren-zelfs dat 'n vroeg afsterven beter was dan... dan....; ze bad voor haar ouders wier geluk, wier kroon, wier engel zij heette en wier.... schánde, wier.... dóód zij, vertrek uit 't klooster verzinnend, zichzelve al genoemd had;.... maar nù, nù waardemoeder medebad, hoopte ze weer sterk te worden en niemand.... in den Hemel niet.... in 't klooster niet... in 't ouderlijk huis niet... teleur te stellen en te bedroeven.... Even stil als ze gekomen was verliet ze de kapel, nam de gang die dwars door het gebouw naar den zijvleugel leidde, waar boven tweede-klasse-kamers de slaapzaal der zusters gekozen was. En weer zooals altijd, wanneer ze 'n heelen dag over d'r roeping getobd had, zag ze voor haar slaapmoeë toeoogen de schoolzusters die zij na haar schooljaren was blijven naloopen nog voor handwerken, pianoles, voor zelatricedienst; heugende zich vertrouwelijke gesprekken, waarin de nonnen haar de gelukkige rust van 't kloosterleven boven de wereld-ellende voorhielden; - zag ze weer 't roomsche ziekenhuis waarin ze, tijdens een langdurige ziekte, andere zusters had leeren kennen, wier opoffering en werkkring haar meer aantrokken; - bedacht ze weer haar strijd: niet tegen wereldsche verleiding die ze niet kende - haar geloof geroepen-te-zijn stemde volmaakt overeen met haar godsdienstige
opvoeding en vriendschap met religieusen en viel haar even gemakkelijk als de aanvaarding van onbegrijpelijke geloofswaarheden; zuster-worden volgde uit haar kerksch-ingericht leven; haar strijd was haar vréés de
| |
| |
schóólzusters te ontstemmen door haar keuze voor de congregatie der zièkenzusters;.... zuster Daniella, zuster Ambrosia, zuster Capistrana, zuster Ludovica, bij wie zij in de klassen gezeten had, zouden haar misschien niet meer willen kennen!.... Afscheid nemend had ze 't aan de ontvangst in de spreekkamer wel gemerkt: in plaats van hartelijk hadden de zusters haar beleefd toegesproken en niet eens uit eigen beweging gebeden beloofd die, zelfs zonder verhooring, met geestelijken familieband tusschen biddenden beloonden. Toch had zij uit die teleurstelling een offer verzonnen dat van haar op den weg naar haar roeping vereischt werd en dadelijk vergoeding gevonden in liefdevolle toewijding voor de nieuwe congregatie, wier leden voor haar gebeds-phantasieën geheiligder visioneerden.... tot ze door ceremoniën, en nog beter door tijdsverloop ingewijd, in de kloosterwereld een nieuw wereldje teruggevonden had - weer onaangename woorden opving... moeilijk inslapend, doorgestane onvriendelijkheden doorleefde, die telkens weer opnieuw het overwonnen heimwee gaande maakten; hinderden in haar hoofd de mooie Latijnsche namen van zusters die achter de overste om bedisselden en regeerden; - verontrustten haar weer de verlangens die, na gesprekken met patiënten of na 't vertrek van ziekenbezoekende families haar in dagen van twijfel mee naar de wereld terugwenkten; - zag ze weer de gasthuislaan en daarin ‘de spoortrein’, zooals de zusters den stoet van uitgeluide middagbezoekers betitelden; - heugende zij zich weer de spraak, het voorkomen, den aangenamen omgang met enkelen, aan wie zij zich door maandenlang herhaald bezoek hèchtte en overpeinsde de kleine vreugden van huiselijk geluk welke de anderen, om hun zieke op te vroolijken, verzonnen hadden:.... Wakker geworden verwonderde ze zich, niet-over-zusters, maar over een winkel te hebben gedroomd, waarin zij voor de handschoenenafdeeling stond
en ‘van handschoenen droomen’ - had ze meisjes hooren zeggen, die op bezoek altijd de halve zaal lieten mee lachen - is vereeniging met personen die men liefheeft. Om op haar beurt te laten lachen
| |
| |
vertelde ze 't nog denzelfden morgen aan een zieke, die zuster Ildegonda dadelijk plaagde met de ouë kereltjes van de mannenzaal en zich zelve alvast op de bruiloft uitnoodigde !....
'n Paar dagen later deelde moeder-overste mede dat voor den goeden naam van liet gesticht eenige zusters voor een examen moesten studeeren, om als gediplomeerde Ziekenzusters te kunnen optreden. Oudere zusters die zonder diploma's jarenlang nuttig verpleegd hadden waagden eerbiedige tegenspraak; óp de zalen hadden zij nooit uit den mond van de zieken 'n verlangen naar gediplomeerde religieusen vernomen en onder hen waren er, die van de gestichtsopening af met zulk succes hadden gewerkt, dat er tot tweemaal toe bijgebouwd worden moest; voor den naam van het ziekenhuis was die nieuwerwetsigheid overbodig en zij wisten genoeg om jongere zusters te leeren; waardeerend en prijzend viel moeder overste bij - maar aanzienlijke leeken en pastoors van de stad, waaronder de hoogeerwaarde heer deken hadden haar niet met rust gelaten, telkens weer opnieuw aangehouden, gewaarschuwd, gewezen op andere gasthuizen, geredeneerd over eischen des tijds, haar eindelijk aan 't wankelen gebracht; zoolang vroeger 't zelfde verzoek haar alleen door heeren doktoren gedaan werd, die van 't gesticht profiteerden en van háár afhingen had zij geweigerd, maar nu.... nu.... durfde ze niet.... begunstigers te leur te stellen.... die haar in 't belang van 't gesticht hadden geraden:.... ze kon toch niet alles op onzen lieven Heer alleen laten aankomen!.. als Hij rijke menschen stuurde mocht zij toch niet rechtsomkeer commandeeren !.... de algemeene overste klaagde toch al dat het moederhuis nog altijd bijpassen moest!.... Zij kon, ofschoon overste, ook maar niet altijd beslissen zooals ze wel wenschte;.... 't waren allen geen zusters met wie zij te doen had!.... Ze had in de jaren van haar bestuur toch al, om bemoeizucht van leeken tegen te gaan, menigeen aan wie 't gesticht verplichting had teleurgesteld, moeten teleurstellen.... misschien wel meer dan zij voor God zou kunnen verantwoorden!.... ja, ja, de
| |
| |
zusters noemen haar kamer niet voor niets ‘'t Kantoortje’; .... daar doet waardemoeder ‘zaken’, is ze gedwongen ‘Koopman’; dwingt ze af.... net zoolang tot ze ten koste van een klein prijsje op eigen terrein baas blijft; nu ook kon ze niet langer volhouden; ze zou te veel menschen stooten;.... 'n groot voordeel was dat de eigen dokter de zusters onderrichten zou en de lessen hier in huis konden plaats hebben;.... ze hoopte nu maar dat de aangewezenen gauw den dokter in geleerdheid over 't hoofd mochten groeien en vooral dat het diploma voor hen niet een reden zou worden tot zelfverheffing boven de anderen....
Ze had voor de nieuwe studie zeven zusters bestemd.
Onder hen was zuster Ildegonda.
'n Paar uur later reeds dacht zuster Gonda er over de waarde-moeder te verzoeken haar van den studieplicht te ontslaan. Ze had er al dadelijk onaangenaamheden over gehad; zelve, in een oogenblik van opwinding, onvriendelijkheden terug gezegd tegen medezusters die haar verweten.... stilletjes naar het kantoortje te sluipen... moeder gunsten af te bedelen.... en, weer-onder-hèn, net te doen alsof ze nergens van afwist!.... was 't van hen allemaal laster?.... zoo!.... en was 't dan ook een verzinsel dat zij Dinsdagavond, zeg maar gerust 's nàchts - anders had de portier-zuster die eerst aan een ongeluk dacht niet behoeven te schrikken - zonder dat 'n ander 't hooren mocht bij moeder geweest was?... in-gewone-omstandigheden-misschièn-niet, maar nù ging 't hun wel aan, omdat zuster Gonda bij hoog en bij laag volhield niets van de diploma-geschiedenis vooruit geweten te hebben.... 't ging hun wel aan te weten wie zij in 't zelfde huis konden vertrouwen!.... als zij in de weinige uren waarin ze spreken mochten elkanders woorden nog niet eens konden gelooven, hadden ze net zoolief geen recreatie!....
Onradig, zonder deftige houding van zelfbeheersching, hadden de nonnetjeskappen geschud, gedrongen in volte, geritseld met driftig habijt alsof er luchtvulling was in het
| |
| |
zwart, dat van witten hoofdschedel de schonders overmantelde. Rood hadden de gezichten in hun witte omhuiving even... tegen de liefde gezondigd; opstandig-tegen-elkander voelden de zusters oproerig gedaan te hebben tegen den Regel; ze waarschuwden voor de komst van moeder-overste, voor openstaande deuren waarlangs zoo gemakkelijk 'n onvriendelijk woord opgevangen kon worden door voorbijgaanden die met hun geestelijk leven niets hadden te maken. Verspreid liepen ze weer ingetogen en vriendelijk verplegend door het gesticht of stonden, buiten wandelend, even stil bij zieken die in openlucht bedlegerig mochten herstellen.
't Zomerde weer.
De zon weerkaatste boven kleurenoogst uit glooiende perken 'n bloemenwit uit nonnekenskappen, mikte goudgeflikker op het koperen snoer van hunne tusschen witte vingers gestrengelde rozenkranskralen, en rondde winkelnieuwe kleuren op parasols van bezoekers die, uit stadsbenauwing gekomen, hun zieken de pracht van ligging en verpleging benijdden.
Ook zuster Gonda had in kleinen kring van zusters met wie zij dagelijks omging, haar kalmte weer teruggekregen, en voelde dankbaar gestemd voor waarde-moeder die zich bezorgd getoond en haar begunstigd had met een studieplicht, die voor mijmerende kwelgedachten geen tijd overliet. 't Besluit van de overste beteekende ook in vingerwijzing van God, bekrachtiging van haar uitverkiezing tot geestelijke zuster; moeder immers bestúúrde die door God waren geroepen. Onder drang van blijde ontroering had zij haar medezusters, onder wie niet eene over verontschuldiging prakkizeerde, vergiffenis willen vragen over ontvallen bewoordingen; alleen vrees opnieuw te worden bebabbeld hield haar tegen - toch knielde ze gauw in de kapel om even te bidden voor de zusters die moesten studeeren en voor de zusters die zij onheusch toegesproken had.
Dienzelfden dag schreef ze naar huis een langeren brief dan gewoonlijk omdat ze de eerste maanden wel geen tijd voor correspondentie meer vrij hebben zou; ze
| |
| |
meldde, in-'t-geheel-niet-tegen-de-studie op te zien; ze was er juist erg blij om; alleen kon ze zich niet begrijpen waarom waarde-moeder haar uitgekozen had; zoo'n geleerde bol was zij vroeger op school nooit geweest; zuster Daniella en zuster Ludovica zouden tenminste raar opkijken als ze 't hoorden!... o ja, ze moesten 't thuis voor de aardigheid toch eens vertellen aan Jo Rijnders; ging die nog altijd uit verplegen? Ze zou zelve wel 'n briefje, 'n heel kort briefje natuurlijk willen schrijven, maar ze wist geen adres, de laatste keer dat ze elkaar hadden geschreven was 'n jaar of drie, vier geleden; waarom wist ze nog niet, maar in eenen was 't over-en-weer-schrijven opgehouden; nu zou Jo die dezelfde studie doorgemaakt had en met wie zij van al d'r schoolkennisjes nog 't langst briefwisseling gehouden had, 't wel leuk vinden te hooren dat zij ook voor diploma studeeren ging;.... misschien konden ze thuis 't adres wel te weten komen; de laatste brief dien zij ontvangen had was uit Bloemendaal;... de tuin van 't gesticht stond nu weer in vollen bloei; moeder had nieuw gras laten zaaien en voor twee nieuwe perken prachtige rozen gekocht, die zij den heelen tuin door konden ruiken; moeder verwende hen; ze waren dan ook allen doodsbang voor oververplaatsing naar 'n ander huis; verleden week nog hadden ze 'n benauwd uurtje gehad omdat moeder Stanislaus onverwachts overgekomen was, die kwam zusters weghalen voor haar nieuwe gesticht heette 't dadelijk; gelukkig waren er geen slachtoffers gevallen!... Van middag had zij in den tuin 'n rustig studieplekje uitgekozen, op de witte bank onder den grooten kastanjeboom recht tegenover Onze Lieve Vrouw Lourdes; vader vond dat verleden jaar zoo'n prachtig zitje om 't gezicht op de grot; nou wisten ze thuis ongeveer waar zij overdag studeerde... Zaterdag was in de kapel 't geschilderde raam gezet wat de eerwaarde rector met zijn zilveren priesterfeest had beloofd; 't stelde het bezoek voor van den
Zaligmaker bij Maria en Martha, die, zooals de rector Zondag in de predikatie uitgelegd had, beiden hun beschermheiligen waren: Maria van het beschouwende
| |
| |
leven der kloosterzuster, Martha van het dienende leven der ziekenverpleegster; een prachtig raam, vooral 's middags als de zon er op scheen.... mijnheer de rector ging voor zijn feest naar Rome en zij kregen in dien tijd pater Cyrillus, dezelfde die verleden jaar zulk 'n onvergetelijke retraite gegeven had;.... ook zou mijnheer de rector zijn best doen voor al de zusters 'n kruisje mee te nemen door den Paus eigenhandig gewijd; misschien, - maar dat was louter verzinsel van hun kant omdat ze 't zoo graag zouden willen - zou de rector een of andere bijzondere gunst vragen voor waarde-moeder; ze zouden 't eerwaarde nog wel eens influisteren op den dag vóór zijn vertrek, nu nog niet, want nu vroegen de zieken elken dag wreer opnieuw om souvenirs en Ansichten en wist de rector vandaag niet meer wat hij gisteren beloofd had; zij hadden nu al schik om 't reiscostuum en verzonnen telkens nieuwe listen om mijnheer den rector te zien te krijgen als hij naar den trein gaan zou;.... zou dat komiek staan zijn eerwaarde in lange broek en flambardhoed!.... gelukkig maar dat 't geen mode was, want ze geloofden niet te kunnen biechten bij 'n geestelijke die net als 'n gewoon heer was gekleed!.... 'n Paar weken geleden hadden ze op de oude-vrouwenzaal feest gevierd; 'n patiënte die al 'n paar jaar verpleegd werd, beleefde 't vijftigjarig huwelijksfeest; de zaal was met guirlandes versierd geweest en aan 't hoofd van de tafel waren twee stoelen in 't groen gezet; de bruidegom die op 'n naburig dorp bij kinderen inwoont en geen dag overslaat om zijn vrouw te bezoeken, was met zijn familie den geheelen dag gast geweest van moeder, die letterlijk van alles verzonnen had, om dien dag tot een feestdag te maken, en toch waren er zieken die aanmerking gemaakt hadden - zooals gewoonlijk hebben patiënten die alles van 't gesticht cadeau krijgen de meeste critiek!.... dat er in een huis, waar alleen voor het bestwil van anderen gewerkt wordt,
nog zooveel ontevredenheid zijn kan!.... zelve was ze.... gezond, ofschoon ze dagen had waarop ze geen eten kon aanzien;.... zeker omdat ze 't de andere dagen te goed had!.... Meer
| |
| |
nieuws was haar niet ingevallen; morgen ochtend kregen ze van hun dokter de eerste les, en 's middags weer; ze verwachtte nu van huis ook een grooten brief van vier bladzijden met kleine lettertjes!....
Den volgenden dag was er tegen het uur waarop de eerste les aanvangen zou, bijeenkomst van nonnen voor de kamer die tot tijdelijk schoollokaal ingericht was. Zusters die even bij de zieken gemist konden worden en andere die na nachtdienst over vrije uren beschikten, hadden voor de deur post gevat om den toegang te beletten aan het zevental dat, voor de overmacht wijkend, aan het eind van de gang de komst afwachtte van den dokter. Toen die luidpratend met waarde-moeder de trap opkwam, volgde op de gang een gedraaf en gesis dat duurde, tot hij 't bovenportaal had bereikt. Dadelijk stuitten zijn oogen op de oogen zijner leerlingen; meteen stond hij stil, trok zijn horloge dat hij hun toegekeerd hield en vroeg met lachlippen die 'n booze stem nabootsten:
‘Wat is dat zusters, nog niet in de klas?’
Lachend fluisterde moeder-overste hem toe.
‘Dan zullen we door de cordons heen moeten zusters!’
Moeder was den dokter vooruitgeloopen om door haar verschijning open weg te maken tusschen de opeengedrongen nonnen die, uiteengedreven, zich niet meer achter de overste durfden vereenigen.
‘Foei, foei kinderen!’ vermaande ze vriendelijk lachend ‘en warempel onze oude zuster Scholastica ook!’....
Dadelijk, alsof de hoofdschuldige geraden was, giechelden uit rumoerige kappen lachstemmen die ‘zuster Scholastica’ ná-riepen.
Voor de deur greep zij tusschen rinkelenden rozenkrans tastend uit diepen zak de brillendoos, om in gangdonkerte het opschrift te lezen dat in rondschriftletters op paneelbreed papier uitgeteekend stond.
‘Be-waar-school!’ spelde de dokter, over den schouder van moeder meelezend.
‘Dùrven ze toch te doen!’ en met de leege doos in de gevuiste hand dreigend wachtte ze even alsof ze voor de
| |
| |
kleur, die ze achter de wangen voelde, het daglicht uit kameropening vreesde.
‘We zullen strafregels moeten opleggen, waardemoeder’ schertste de dokter.
Moeder die gewoon was dat zusters voor haar openden vatte, op haar beurt reverentie bewijzend, den deurknop, opende en liet den dokter voorgaan.
‘'t Is zonde!’ critiseerde ze tevreden rondkijkend uit oogjes die traanden van 't lachen; - hadden de zusters zuigflesschen, wiegen en 't speelgoed uit de kinderzaal verdeeld over de tafeltjes die in volgorde van schoollessenaars waren gezet; zeven kindertabouretjes vervingen de stoelen die op een andere kamer geborgen waren; prentenboeken lagen geopend en op enkele tafeltjes stonden in lussen van leeren draagriempjes schooltrommeltjes waarop ‘Mijn Twaalf Uurtje’ geschilderd was.
Uitgelaten als meisjes verzonnen de nonnekens nieuwe grapjes die ze gehaast uitvoerden, tot ze, een schoolsch kinderliedje neuriënd, voor 't eerst werden verboden.
Moeder waarschuwde voor de rust van de zieken.
Dadelijk gehoorzaamden ze, brachten de kamer in orde en verdwenen onhoorbaar.
Moeder verliet 't laatst de schoolkamer en sloot zonder met deurknop den dokter te hinderen, wiens bezige stem ze al gehoord had.
Weldadige stilte heerschte weer in de breede gangen die aan den voorgevel gebouwd, zomerden van licht dat langs veel glas vrij inviel; loopers dempten den stap van gezonden, den neerzet van houten steunsels die enkele herstellenden voor loopoefeningen behoefden; en hier en daar brachten bloemen, trapsgewijze om altaarhooge heiligenbeelden geplant, roomsche versieringen langs krijtwitte muren.
Al heel spoedig werd over de lessen en diploma's onder de zusters niet eens meer gesproken; niemand dacht meer aan achteruitstelling, aan bevoorrechting; opinies bleven weg; hoofden en humeuren bukten weer onder dwang der allesoverheerschende dagorde; kloostertucht verzoende weer
| |
| |
met de eentonigheid van dageensche plichten, waarin het kortstondige eerste-les-pretje 'n kinderlijk-oprechte ontspanning geweest was, dat ook op de ziekenzalen en aan de moeilijke gesprekken der ziekenbezoekenden hulpbetoonende afleiding gebracht had; waardemoeder bewaakte weer den Regel die onder de nonnekens de plichten verdeelde.
Zuster Ildegonda ijverde met geschriften en boeken en studeerde tusschen de uren van gebed die ook inspanning vereischten. De nieuwe werkkring had haar van alle twijfelgedachten bevrijd; omdat moeder haar geroepen had voor de studie, had God eerst geroepen; gehoorzamen aan de overste, was gehoorzamen aan God, die immers ook ìn het klooster nòg roepen kon. De studie werd een geestelijk wapen tegen bekoringen die wel aanhielden, maar niet ter neer drukten; ze overwon, zelfs zonder te bidden; ze schertste en lachte weer overluid; moeder die vroeger met bezorgdheid de toe-lippen van zuster Gonda moeilijk had zièn meelachen, hóórde haar kind weer en dankte God voor de keuze der zeven diploma-zusters.
Als 't weêr toeliet, studeerde zuster Gonda op de bank die kleurde bij de witte knielbanken voor de Lourdesgrot, 'n kleine nabootsing van de beroemde bedevaartplaats die meer uit kurk dan uit rotssteen gehouwen was en opgesmukt met bloemtuiltjes, die in openlucht kaarsen versiering vervingen. Er voor waakte de kastanjeboom die, breedgetakt, als met paradetooi van groenen krijgsmantel de kleine Madonna beschermde en 't nisronde pelgrimshoekje te behoeden scheen voor luidruchtigheid uit nabijën wandeltuin. Ook stelden de anderen als zuster Gonda studeerde hun Mariabezoek uit en vermeden het laagheuvelend zijpaadje, dat ‘Zwitserland’ bij-heette en het openluchtsche heiligdommetje verrijkte met den hoog-bouw van de fransche basiliek. Mirakelgeruchten waren er niet van in omloop, 't bleef vereerd om het voordeel aan 't eind van den tuin, ver van de kapel, buiten ook nog 'n kàns voor gebedsverhooring te hebben: dat was voor de nonnekens wonder genoeg.
Als 't weer toeliet studeerde zuster Gonda op de bank, die spoedig naar haar werd genoemd.
| |
| |
Daar ontving ze op 'n middag van 'n zuster, die dadelijk in de richting van den kastanjeboom gezocht had, 'n brief.
‘Van Jo Rijnders’, las ze uit het adres, dat ‘Eerwaarde Zuster Ildegonda’ vermeldde.
Haastig opende ze.
Beste Mies!
Vooreerst moet je me maar vergeven dat ik je bij je gewonen naam van vroeger blijf noemen; ik zal nog wel voor erger dingen je vergiffenis noodig hebben, en uit vrees die niet te verkrijgen, ben ik maar zoo vrij voor je ouderwetschen meisjesnaam je toestemming te nemen. Brutaal he! en oneerbiedig misschien! maar welke vrouw die een man en twee kleine kinderen na te loopen heeft, vindt nog tijd over om ‘eerwaarde zuster Ildegonda’ te schrijven? Als ik dat 'n paar keer moet volhouden, zal ik voor mijn verdere nieuws nog zooveel extra papier noodig hebben, dat ik de zorg voor het eten er wel eens onder vergeten en mijn heer gemaal mij bij zijn thuiskomst nog schrijvende aantreffen kon.... en hoeveel ik ook van je hou.... eerwaarde zuster ‘Mies’.... mijn schat gaat voor alles!.... Ziezoo, nou weet je meteen dat ik getrouwd ben en slechter dan jij woord heb gehouden; want we zouden nooit trouwen, hadden we afgesproken op Scheveningen aan 't strand, herinner je je nog? Ofschoon ik nog dikwijls met genoegen terugdenk aan dien tijd toen we illusies maakten - ik meer dan jij omdat ik, zonder vader, de weelde van eigen toekomstplannen aandurfde en mijn goede moeder gemakkelijk overhaalde - heb ik nooit spijt gehad van mijn huwelijk dat aan mijn vrij en onafhankelijk leven 'n einde gemaakt heeft. En nu wil je zeker wel eens graag lezen hoe ik aan den man ben gekomen he? foei zeereerwaarde, hoogeerwaarde zuster Ildegonda! ik dacht dat kloosterzusters naar zoo iets niet eens nieuwsgierig mochten zijn!.... Ik plaag maar hoor Mies! blijf jij maar nieuwsgierig, wees jij maar ondeugend; ik houd niet van die overdreven geestelijke menschen die meenen God aangenaam te zijn door alle natuurlijke gevoelens te onderdrukken; die den mensch in de religieus begraven en oorlog voeren tegen
| |
| |
gevoelens en verlangens die toch nooit weggebeden kunnen worden; wees jij dan maar stout hoor Mies! draai jij je badstoel nog eens bij, zooals vroeger toen we uren aan 't strand konden babbelen! Wat 'n leuke tijd toch! Denk nou maar dat we weer aan zee zitten - de kinderen slapen, m'n mannetje is naar 't kantoor - ik ben heelemaal weer als vroeger: vrij en met jou alleen bezig - maar dan moet jij ook weer zijn als vroeger, zonder kap natuurlijk en zonder die zwarte kleeren.... in je blauwen-witte bloese die je zoo aardig stond, weet je nog?.... nou.... en nou wou je weten hoe ik aan den man ben gekomen?.... Och beste goeie Mies, 't is van mijn kant gauwer verteld dan van jouw kant.... vergeven; - je weet ik was particuliere verpleegster; kwam hier en daar, kwam overal, tot ik in Bloemendaal 'n heer te verplegen kreeg dien.... ik nu nog verzorg! Vreeselijk he! wat ik daarom heb moeten aanhooren! maar je weet, 't was nooit mijn gewoonte naar de praatjes van de menschen te luisteren en wij zetten door. Ook was ik nog onnoozel genoeg te hopen dat hij na ons trouwen Roomsch worden zou.... o ja, dat heb ik je nog vergeten te zeggen: hij was Protestant. Nou ben je zeker ook boos op me - net als al die andere brave menschen die het in hun vroomheid zoo ver gebracht hebben, dat zij mèt en òm de liefde Gods hun evennaaste kunnen verachten; en toch heb ik nog zooveel vertrouwen in onze oude vriendschap dat ik van jouw kant nog 'n minder strenge beoordeeling verwachten durf. Want jij Mies hebt door je roeping zieke menschen te verplegen getoond meer liefde te hebben, dan al die anderen die zoogenaamd uit liefde getrouwd heeten; misschien heb jij, wat ik als verpleegster meermalen ondervonden heb, ook als 'n biechtvader gezeten om even geduldig 't verhaal aan te hooren dat zieken over hun liefdeleven ons toevertrouwden, 'n verhaal van wonden en pijnen veel erger dan die wij verpleegden en dat mij geleerd heeft dat er ook zonden bestaan die
voor een duivel te rein zijn - zonden waarin 'n lieve engel de hand kon gehad hebben. Och lieve zuster Mies, iedereen
| |
| |
wordt bekoord in zijn eigen illusies; Jezus droomde van wereldverovering en daarom toonde Hem de duivel alle koninkrijken der aarde; 'n vrouw zou voor Hem geen verovering geweest zijn; maar wij kleine menschjes zijn met minder tevreden; ik ten minste ben dol gelukkig met mijn Fred, die mijn illusie bevredigd heeft. Wat ik alvorens mijn toestemming te geven geprakkizeerd en getobd heb, zal ik je maar niet uitvoerig beschrijven; ik heb meer geleden dan zieken waarin het mes geopereerd had, maar dat lijden was in mijn oog te heilig voor babbelzuchtige menschen die ik maar laat voortkletsen alsof ik, om getrouwd te raken, voor verpleegster gestudeerd had. Gaarne gun ik hen die breikousenafleiding - hun hersens moeten immers ook iets hebben dat met sokken en stopgaten gelijken tred houdt. Later schrijf ik je meer over mijn huishouding, onze woning, ons gelukkig leventje; nog 'n paar minuten en dan slaat de klok die mijn dreumessen wakker maakt!.... O Mies, ik wou dat je dat geluk, al was 't maar voor even eens kon meevoelen: voor eigen kinderen te leven!.... je weet hoe ik vroeger aan kinderen 't land had hé en nou.... ik kan als zij huilen wel zingen van blijdschap omdat, wat ze ook doen, zoo geheel en al van mijzelve is. 't Zijn twee meisjes; Fred z'n illusie is nou op 'n jongen; toe zuster Ildegonda, oue beste Mies, bid jij eens voor ons, misschien helpt dat beter, ofschoon ik toch ook elken dag bid; doe je?
Ik heb langs een omweg gehoord dat je over mij geschreven hadt. Na mijn huwelijk houdt je familie geen omgang meer met mij. Enfin, als ik dan jouw brieven maar behouden mag, ben ik over den ruil meer dan tevreden. Schrijf daarom aan onderstaand adres.
Dag nonneke Mies!
Zelve vulde zuster Ildegonda voortpeinzend den brief aan, die veel leegten gelaten had en bephantaseerde ze Jo Rijnders - verplegend - keuvelend naast ziekbed - bemind - beminnend en behagend in de heldere effenheid van ongesierd verpleegcostuum dat, zonder af te leiden, de zwarte haarpracht en verhit-gelachen aangezicht verleiding
| |
| |
bijzette... Jo Rijnders, overeind, in bruidscostuum, geplooid, gekant, gestrikt in 't zelfde wit van de madonna.... de drukke Jo van vroeger nu, stil gezeten, huishoudwerk verzinnend om te blijven behagen en geduldig, als in verpleegtijd, wakend bij de gezònden in de wieg!.... Doelloos scheen daarnaast haar eigen vruchtbaar leven;.... zelve altijd tusschen zieken die weghunkerden, weggingen, waande ze haar werkzaam leven waarin nooit een huisgenoot zich hechten mocht, vrome sleur van dageensche werkzaamheden, welke zonder toewijding even goed verricht konden worden;.... vergeleken bij haar vroegere vriendin, die voor haar liefde familieband en oordeel der menschen getrotseerd had - bevond zij zich hebzuchtige, die verpleegde, louter en alleen om eens met den Hemel te worden beloond!.... daarboven, waar de eeuwigheid duurde, stond immers, zooals de pater in de retraite gepredikt had, voor elke religieuse een gouden zetel gereed!... wachtten haar de witte bruidskleederen en palmtak der maagden!... zoolang - tot zoolang - werden hier op aarde menschen ziek en zieken gevaarlijk, alleen om háár naar dien Hemel voort te helpen!..... tot zoolang waren de veranderingen, gunstige wending en vorderingen van beterende patiënten bijzaak en ondergeschikte hulpmiddelen voor haar eenige levensdoel: zelve vooruit te gaan in deugd en volmaaktheid en vorderingen te maken in heiligheid!... als zij maar een heilige werd, een nieuwe Sinte Ildegonda!.... En was zij wel op den weg naar volmaaktheid? stond zij, die zich eene lichte bespotting van medezusters dadelijk aantrok, niet ver achter bij Jo die, verstooten en geminacht, van levensgeluk en levensvreugde niet uitgeschreven kon raken?... moest de liefde tot God haar dan niet ongekwetst staande houden boven menschelijke verdachtmaking, zelfs van kloosterzusters?... beminde ze God wel genoeg? verdiende haar liefhebben, dat alleen op 't naleven van den kloosterregel en het verfoeien van
zonden bedacht was, den naam wel van lièfde?... of zou zij misschien ook met sterker liefde kunnen liefhebben, tot grooter offers in staat zijn, braaf
| |
| |
kunnen zijn zonder sleur van heilige gewoonten, reeds op aarde een Hemel van levensgeluk vooruitvoelen... als ze ook eens, al was 't dan maar in een huisje, zoo klein als een enkele kamer van het groote gesticht hier, mòcht werken, mòcht naaien, mòcht koken - verplègen mocht och! de enkelen, de weinigen waarover ze ook net zoo zou willen geschreven hebben, als ze 't nu van een ander moest lèzen!... wat zou ze dan voor huisgenooten zich opofferen!.. en zonder meer naar belooning te vragen, slavin van eigen liefde kunnen zijn, als ze maar om zich heen gelukkigen maken kon!... beminnen en bemind worden mòcht!... alles prijs geven voor anderen en voor zich zelve tevreden zijn met de blauw-en-witte bloese... och! of die haar nog aardig staan zou?...
Klònk uit koepelklein-kapeltorentje 't Angelusklokje...
Geschrokken verborg zuster Gonda den brief in de taschveilige diepte van papieren omslag, waarin ze haar studieboek winkelnieuw bewaarde en knielde op de bidbank voor Onze lieve Vrouw Lourdes. Ze durfde niet opzien naar het devotie-beeld, waardoor Maria dichtbij haar wereldsche gedachten en verlangens beluisterd kon hebben, zooals God door moeder-overste van Zijn nonnekens hoorde. Schuldbewust maakte ze, om door eerbiedsvertoon vergiffenis te verdienen, een langzaam kruisteeken en legde binnensmonds nadruk op de woorden.... ‘des Vaders, des Zoons en des heiligen Geestes’.... als om haar goede verstandhouding met de heilige Drievuldigheid terug te herwinnen.
...De Engel des Heeren heeft Maria geboodschapt...
...En zij heeft ontvangen van den Heiligen Geest...
...Wees gegroet, Maria, vol van genade...
Ze bad gelijk met de zieken van de algemeene zaal, waarvan de uitgeslagen ramen aan den tuinkant waren.
...Zie de dienstmaagd des Heeren...
...Mij geschiede naar uw woord...
...Wees gegroet, Maria, vol van genade... klonk 't, in den tuin verstaanbaar zoolang tusschen de metalen afroepen de stilte aanhield tot nà het Wees gegroet, 't
| |
| |
bedeklokje weer als een orgel in openlucht het koor van zieken en gezonden voorging.
...En het Woord is vleesch geworden...
...En het heeft onder ons gewoond...
...Wees gegroet, Maria...
Zuster Gonda voegde bij de borstklopping, waaronder deze regel gebeden werd, een tweede om van de kleine ceremonie een korte zelfkastijding te maken en gevoeld had ze, onder den druk van haar vuist, den scherpen rand en de nagelpuntjes van een uit koper gesmeed crucifixbeeldje dat ze onbeschermd op de borst droeg.
...Bid voor ons heilige Moeder Gods...
...Opdat wij de beloften van Christus waardig worden...
...Laat ons bidden.
...Stort Heer Uwe genade in onze harten opdat wij, die door de boodschap des Engels de menschwording van Christus Uwen Zoon hebben leeren kennen, door Zijn lijden en kruis tot de heerlijkheid der verrijzenis mogen gebracht worden, door denzelfden Christus onzen Heer, Amen...
Nog voor ze het kruisteeken voleindigd had beurde ze de kloosterkap op en hield de geopende oogen weer op de Madonna gericht; ze had niet tevergeefs neergeknield; Maria bad weer, voor haar ook.
Verzoend met het geestelijk leven haastte ze zich naar de kapel voor de korte aanbidding die het middageten vooraf ging. Ze vroeg God om raad en kracht en belóófde gemakkelijk.
Toch had ze dien avond nog den brief onverscheurd en schreef tegen nieuwe beloften in, 'n paar dagen later een brief aan Jo Rijnders.
Na het examen werd zuster Ildegonda assistente van de hoofd-operatiezuster.
Den eersten tijd leerde ze het uitleggen vóór en het reinigen van instrumenten na de operatie, hielp mee aan de huisbrancard waarmee de zieken gehaald en gebracht werden, stelde de patiënten gerust met troostzinnetjes die
| |
| |
zij van den huisdokter en oudere zuster overgenomen had, oefende haar zenuwen tegen de roode slacht van geopende menschenwonden, tot ze eindelijk als tweede rechterhand van den operateur aan de operatietafel toegelaten werd.
‘Als mijnheer Bourtange aan de beurt komt’, had de dokter geschertst ‘zullen we zuster Ildegonda ook eens aan 't werk zetten!’
En ofschoon ze teruggeschertst had, was ze toch al den tijd die aan de operatie voorafging ongerust, veel meer beangst dan voor het examen; ze wist wel dat een ander opereerde... maar een kleine vergissing van haar kant, een misverstand van een enkel woordje, een door-overhaasting-mogelijk-verkeerd-gegrepen fleschje konden noodlottige gevolgen hebben. Telkens als ze de kamer voorbijging, die door mijnheer Bourtange bewoond werd, drukte haar 't besef over korten tijd voor een menschenleven medeverantwoordelijk te zijn; hinderde haar de kalmte van mijnheer Bourtange zelven, die geen vrees kende; zijn gerustheid, bedacht ze, steunde mede op haar bedrevenheid, op haar geoefendheid; misschien - àls hij wist de eerste patiënt te zijn waaraan zij zou meehelpen - wie weet kwam hij er dan niet tegen op of veranderde van gasthuis! en dan was wellicht de eerste patiënt die na hem kwam een minder ernstig geval, een enkele arm- of een beenoperatie of een oud mensch waaraan minder verloren werd dan aan hem, een nog jonge knappe man, die zijn leven begint en van plan misschien om te trouwen!... Ze kon zich inwendig er zoo over opwinden, dat ze vluchtte naar de tuinkoelte en in eenzame wandeling bepeinsde of ze niet verplicht was hem te waarschuwen!... ze zag hem al op de tafel uitgestrekt, gesneden, de dokter driftig, de hoofdzuster radeloos... omdat zij verkeerd geholpen had! Uit angst en uit medelijden bad ze voor mijnheer Bourtange, bad ze voor hem in den tuin, bad ze voor hem in de kapel, en bedacht hem in een schietgebedje als ze kamer nummer zeven, zijn kamer, passeerde.
Den middag vóór den ochtend der operatie bracht ze een boeketje, dat ze zelve geplukt had, naar de kamer van
| |
| |
den zieke. Voorzichtig om niet te storen, opende ze; maar hij lag wakker.
‘Dat vind ik heel aardig van U, maar toch had ik liever dat u me wat anders bracht’....
‘Dat weet u wel, dat mag vandaag niet,’ antwoordde ze zonder op te kijken van de bloemen, die ze in een kristallen vaasje rangschikte.
‘'t Is wat moois,’ schertste hij, ‘nou betaal je eerste klas en je krijgt nog geeneens eten... zoo kan 't gesticht gemakkelijk rijk worden!...’
‘En als ik u nu eens eten bracht en de operatie...’
‘De operatie zal best afloopen,’ en overeind komend, zoodat hij rechtop zat, commandeerde hij: ‘'n kalfssoeppie, 'n klein biefstukje....’
‘En als de dokter dat morgenochtend onverteerd in uw maag vindt... wie krijgt dan de schuld? ... nee, mijnheer Bourtange, eerst nog vasten tot de dokter heelemaal klaar is, en dan zal u eens zien wat een heerlijke hapjes...’
‘Ik hoor 't al, u is even streng als de anderen...’
Zonder zich te verdedigen zette ze 't boeketje op het nachtkastje naast zijn hoofdkussen en draaide een roos naar hem toe.
‘'k Ben toch boos op u!’ dreigde hij met vriendelijk gezicht en greep naar de bloemen, waarover hij 'n pooze gebukt bleef.
Zuster Gonda had zich uit bescheidenheid teruggetrokken naar een hoek van de kamer, waar ze de lade van een linnenkastje doorzocht.
Toen hij haar riep, keerde ze dadelijk om en vroeg:
‘Kan U mij elken dag bloemen bezorgen?’
‘Zeker, als U dat verlangt’...
‘En plukt U ze dan zelf?’
‘Hoe meent U dat?’
‘O nou wìl U me niet begrijpen!’ raadde hij, geholpen door de kleur die in de kap het veinzend gezichtje roodstrafte. Lachend viel hij in het hoofdkussen terug en liet zijn oogen niet los van het nonneke dat zijn spotbui
| |
| |
trotseerde: ‘als U nou maar doet zooals U nu denkt’, troefde hij ondeugend lachend, ‘dan is 't juist goed!’...
Ze keek hem aan zonder te antwoorden; de kap bewoog lichtelijk knikkend, alsof ze zijn uitgelatenheid aan te moedigen scheen. ‘Lacht U vandaag maar eens goed uit’ vermaande ze vriendelijk, denkend aan het verband dat hem na de operatie noodzaken zou zich kalm te houden.
‘Vandaag niet eten,’ telde hij, ‘en voortaan niet meer lachen... ik wist niet dat U zoo streng was, zuster?’
‘Voor U nog lang niet streng genoeg.’
‘Heb ik dan zoo misdaan?’...
‘Kijkt U maar eens hier!’ en ze wees naar een paar druppels die hij uit het scheefgehouden bloemenvaasje op de deken gemorst had. Meteen herstelde ze aan de weinige bloemen den boeketvorm, dien hij in verwarring gebracht had, gaf 't vaasje 'n plaats op de tafel en beloofde, ook als hij vergeten mocht te schellen, uit eigen beweging terug te komen, nòg voor 't donker werd.
Ze ging en bedacht, de lange gang uitloopend, wat in haar plaats Jo Rijnders gepraat, gelachen, gedaan hebben zou als die een patiënt, als van kamer zeven, te verplegen gekregen had; - en na 'n pooze zich vermaakt te hebben met eene voor mijnheer Bourtange romantische verpleging, betrapte ze zichzelve mijnheer Bourtange geen oogenblik uit eigen gedachten te kunnen zetten; - hij, haar eerste ernstige patiënt, verving weer in haar bezige hoofd haar vriendin en verontrustte haar weer met angstig hoofdbreken over haar eerste optreden bij de operatietafel. Als om zich te oefenen repeteerde ze even later, alleen op de operatiekamer, de namen der instrumenten die morgenochtend gebruikt werden; raakte ze noodeloos aan, alsof het korte contact een hulpmiddel voor haar geheugen kon zijn; onderzocht de schroefdeelen der operatietafel; keerde in de apotheekkast zalfpotten en flesschen, tot alle etiketten leesbaar gedraaid stonden, waardoor misvatten voorkomen werd; ze keurde de helderheid van het linnen, ontruimde wat in den weg staan kon en verzorgde de ligging in de brancard. Ze kon 'n altaar niet met meer toewijding be- | |
| |
hartigd hebben. Voordat ze wegging verlegde ze nog gauw even enkele knip- en snijinstrumenten, waarvan de aanblik Bourtange bij het inkomen zou kùnnen hinderen. Om afleiding te hebben praatte ze met zieken, die niet aan haar zorg toevertrouwd waren, en daarom haar troostwoorden gemakkelijker geloofden; bracht een kort bezoek aan de kapel en bad zonder haar verlangen onder gebedswoorden te brengen; Jezus en Maria wisten wel waarom en voor wien ze gauw even neerknielde. Toen 't schemerde kwam ze nog eens naar hem kijken, maar hij sliep. En denkend aan den nacht waarin zij zelve den slaap wel zou missen, was ze om hem blij - alsof hij van haar slaap profiteerde.
Den volgenden morgen was haar meditatie geen overweging van een met schriftuurwoorden aangeprezen deugd, maar een onrustig gebed voor hem; voor hem bad ze in de mis; en de communie droeg ze voor hem op. Ze wist de eenige misschien te zijn die in 't gebed hem nog bedacht; omdat hij bij zijn aankomst zich als zonder-godsdienst had opgegeven, was het de zusters verboden hem ongevraagd over geloof en godsdienst te onderhouden; de poging om te bekeeren moesten ze aan den eerwaarden heer rector overlaten; zij konden in stilte voor den ongeloovige bidden. Maar mijnheer Bourtange was pas 'n paar dagen patiënt; de huisgenooten kenden hem nauwelijks en de weinige zusters die van zijn toestand afwisten, hadden voor gewoonte te bidden voor àlle zieken. Uitsluitend voor hem, bad alleen zuster Gonda.
Ook ontbeet ze dien ochtend niet en vastte vrijwillig, ‘voor mijn zieke’ was haar intentie waarmee ze de kleine versterving aan God opgedragen had. Ze wilde met hem meedoen; misschien dat haar honger hem den honger dragelijker zou maken.
‘Voor mijn zieke’ neuriede ze stil voor zich heen, toen ze in den tuin rozen plukte - en dacht, zich aan de naaldfijne doornen prikkend, aan wat hij te lijden zou hebben.... straks.... later!....
Haastig bracht ze 't boeketje.
| |
| |
‘Heb ik nou niet goed opgepast?’ vroeg ze, het vaasje dat in den nacht leeg gestaan had, opnieuw vullend.
‘En heeft U die zelf geplukt?’
‘Kijkt U maar eens!’ en ze toonde hem, aan den overkant van de tafel staan blijvend, den vinger die nog licht nabloedde.
‘Bloed?’ vroeg hij, moeilijk onderscheidend omdat zij naar het daglicht toegekeerd stond.
‘Geweest’ lachte ze.
‘En geen pijn?’
‘Geen pijn?’ overvroeg ze.
‘Omdat U zoo lacht!’
‘Da's 'n gewoonte van me.’
‘Ook als U pijn heeft?’
‘Dan juist.’
‘En als U nou eens in mijn plaats geopereerd worden moest?’....
‘Dan even goed, omdat zoo'n knappe dokter als wij hebben me zeker beter zou maken’ zei ze om hem te bemoedigen tegen den angst, dien ze door den ongewonen ernst van zijn stem al geraden had.
‘Zègt U nu, omdat 't niet noodig is!’ Hij probeerde te spotten maar de lach, die mislukte, bleef als een groot lidteeken om het bloot van zijn gave tanden opengegroeid vaststaan.
Ook had zij aan de onrust der oogranden zijn hinder van opkomende tranen gemerkt.
Dadelijk keerde ze zich om, opdat hij achter haar rug doen kon wat hij om zijn grootspraak, die gisteren geen vrees kende, niet gezien wilde hebben.
Zijn angst die om haar hulp te vragen scheen, trok haar meer aan dan zijn overmoed, die den rector onverrichter zake weggestuurd had. Op haar beurt profiteerde ze er van onbespied te kunnen doen en bad, met weglating van 't kruisteeken, gauw 'n paar schietgebedjes; wie weet of zij, nog niet eerder dan de dokter, een genezing kon bewerken! als God haar vasten en bidden verhooren wilde, kon zijn genade in één seconde-oogenblik tot stand bren- | |
| |
gen, waarvoor mijnheer de rector met al zijn geleerdheid misschien dagen van aanhoudend praten noodig had.
‘Zal ik ze maar weer op het nachtkastje zetten?’ vroeg ze en toonde, zich omkeerend, de nieuwe boeket waarmee ze zijn oogen naar haar oogen lokte. Ze had tranen verwacht, maar hij scheen zich beheerscht te hebben.
‘Gaat U al weer heen?’ vroeg hij en liet het vaasje dat hij aangevat had weer los, om haar na te zien.
‘'k Zal mijnheer den rector vragen... of die U 't nieuws uit de kranten vertellen wil!’
Om niet verder uitgehoord te worden, verliet ze haastig de kamer.
Blij verzwegen te kunnen hebben dat ze de operatiekamer in gereedheid moest brengen, wilde ze den rector verzoeken den zieke gezelschap te houden.
Maar Zijneerwaarde die over 'n paar dagen zijn buitenlandsche reis begon en nog voor allerlei kleinigheden te zorgen had, was uitgegaan.
Zonder zich lang te bedenken tikte zuster Gonda aan de deur van 't kantoortje en waarschuwde moeder overste dat mijnheer Bourtange op 't oogenblik... lang zoo onverschillig niet was als gisteren; ofschoon zij opzettelijk noch over opereeren, noch over gevaar, noch over godsdienst, of wat ook gesproken had, scheen hij toch na te denken en banggeworden te zijn;... toen zij wegging had hij nog nageroepen.... misschien kon moeder nog iets bij hem uitwerken;.... als er ooit van 'n kans sprake was, dan was 't nu;.... 't speet haar dat de rector niet thuis was, of eigenlijk speet 't haar niet.... moeder had ook háár meer dan eens toegesproken, zooals geen priester 't moeder verbeteren zou!....
Dadelijk had de ander, de lofprijzing afwerend, het nonneke vriendelijk berispt, over de ijdele woorden, die onze lieve Heer niet mocht hebben gehoord; Hij kon anders wel eens de vleierij logenstraffen en Zijn genade inhouden; en dan waren àl de woorden van àl de waarde moeders te vergeefsch!.... Toch beloofde ze; ze zou wel zonder krant - mijnheer Bourtange gezelschap houden.
| |
| |
Gerustgesteld ging zuster Gonda naar boven. Nog halverwege de trap hoorde ze reeds den deurknop van het kantoortje. ‘Voor mijn zieke!’ bedacht ze en spoedde naar de operatiekamer zonder meer over eigen onbedrevenheid ongerust te zijn; ze durfde zelfs het ergste verzinnen; als moeder beneden slaagde, was het succes der operatie van minder belang; wàs de dood, mits goed voorbereid, beter dan het leven.... zooals mijnheer Bourtange dat vroeger geleefd had en genezen.. misschien weer hervatten zou!..
En op kamer zeven sprak mijnheer Bourtange al maar over zuster Ildegonda; de eerwaarde moeder behoefde zich over hem niet ongerust te maken; hij was volstrekt niet bang, zelfs niet voor den dood; als hij moest sterven, zou 't hem alleen spijten.... zuster Gonda niet meer terug te zien; nog beter dan moeder overste wist hij wat 'n engel 't gesticht in zuster Gonda bezat!...
(Wordt vervolgd).
|
|