Onze Eeuw. Jaargang 14(1914)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 297] [p. 297] Verzen Door Jacqueline E. van der Waals. Onder de menschen Mijn liefste, waar we beiden zijn, Daar zijn we met ons beî, Al de andre menschen, die er zijn, Ze zijn er niet voor mij; Ze lachen wel en praten wat, Ze komen wel en gaan, Maar doen ze iets of laten dat, Het komt er niets op aan. De andre menschen om ons heen, Ze zijn wel lief en goed, Maar ik bekommer mij alleen Om wat jij zegt en doet. Ik glimlach maar en houd mij stil, Dit roezig stemgegons, Waar ieder wat beweren wil, Wat is het, lief, voor ons? [pagina 298] [p. 298] Lentelied. Het zoet geluk, dat in mij is, Geeft zulk een vreemd geluid! Het lijkt wel, of mijn droefenis, Zoodra mijn vreugd zich uit, Alsof een teere treurigheid, Die zelf geen woorden heeft, Het zachte zingen begeleidt Der vreugd, die in mij leeft. De vreugd, die mij tot zingen drong, Klinkt zoo gedempt en droef, Dat ik de woorden op mijn tong Als pure droefheid proef. Maar dit is smart, die zoeter smaakt Dan zuivere blijdschap doet, En mij zoo dwaas gelukkig maakt.... Dat ik haast schreien moet. [pagina 299] [p. 299] In de duinen. Ik zit in de duinen en snik, Ik snik in mijn eenzaamheid; Dit is de vreugd van dit oogenblik, Nu alles zoo stil is en wijd.... Dit is de weelde daarvan, Dat alles zoo wijd is en stil, En dat ik in eenzaamheid snikken kan, Zoo wild en zoo woest ik maar wil. Vorige Volgende