Onze Eeuw. Jaargang 13
(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenlandsch overzicht.De stembus-uitslag. - De crisis. - Dr. Bos. - Het sociaal-democratisch conflict. - Mr. Cort van der Linden. Ons districten- en meerderheids-kiesstelsel geeft aan iedere verkiezing iets van een spel of loterij. De uitslag hangt dikwijls van kleine stemmen-verschuivingen af: wijziging van overtuiging bij wat meer dan een veertig- of vijftigtal kiezers in eenige districten zou een nederlaag tot een overwinning hebben kunnen maken. De politicus weet dat. Als er genoeg van den sportsman in hem is onderwerpt hij zich zonder morren aan den ongunstigen uitslag van zijn spel. Is hem daarentegen - als bij een deel der rechterzijde - alle lichtheid van geest vreemd, tilt hij ook de meest onzekere gebeurtenis als een zwaar blok ijzer, dan blijft hem na zijn nederlaag de gedachte vervolgen dat het zoo gemakgelijk anders had kunnen zijn, dan zou hij het spel wel dadelijk willen overspelen, dan weigert hij de gevolgen te aanvaarden van het gebeurde - dat immers haast niet had behoeven te gebeuren. Er was veel van die houding bij menigeen ter rechterzijde, na den uitslag der Juni-verkiezingen. Minister Heemskerk bood de Koningin zijn ontslag aan. Men moest dat verwachten, maar kon zich aan het denkbeeld van zijn waarschijnlijk heengaan niet best wennen. ‘Pourquoi donc innover? Est-ce que nous ne sommes pas bien?’ vroeg een Fransche hofdame, toen Lodewijk XVI Turgot aan het werk zette - en vroeg meer dan één ter rechterzijde met haar. Maar koningen en koninginnen laten zich door zulke vragen niet van hun plicht brengen. Turgot ging zijn gang - en Minister Heemskerk kreeg, na twee maanden van onzekerheid, het gevraagde ontslag. Weinig betreurd, zonder voor de fouten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn beleid zelfs de verontschuldiging te hebben van Lodewijk XV: ‘J'ai mal gouverné et administré, ce qui provient de mon peu de talent et de ce que j'ai été mal secondé’. Wij moeten teruggaan tot den val van het Ministerie-Kappeyne in 1879 voor een even spannende crisis als die wij nu achter ons hebben. Waren de oorzaken toen andere, de oplossing eischte evenveel tijd en droeg bijna hetzelfde korakter. Toen en nu werd ten slotte de vorming van een kabinet opgedragen aan een politicus die mede als aanbeveling had dat hij zich in de persoonlijke vorstelijke genegenheid mocht verheugen. Toen en nu moest dat kabinet een extra-parlementair karakter dragen, omdat alle pogingen tot het vormen van een parlementair Ministerie mislukt waren. Men weet dat de eigenaardige en voor de ingewijden niet zóó verwachte uitslag van de verkiezingen dezen zomer tot de crisisverwikkelingen aanleiding gaf. De concentratie-partijen hadden in December 1912 bij de Begrootingsdebatten te kennen gegeven niet bereid te zijn de verantwoordelijkheid voor de Regeering te aanvaarden, indien de Juni-stembus haar niet eene meerderheid bezorgde zonder de socialisten. De uitslag der verkiezing lijkt een parodie op die verklaring; ik geef hier de cijfers nog eens, zooals zij na de naverkiezingen werden, benevens de samenstelling der oude Kamer:
Indien deze uitslag der stemming de meest waarschijnlijke was geweest, zouden de vrijzinnige leiders met hunne December-verklaring een dwaas figuur maken. Wie echter de districten kent en de cijfers nagaat, weet dat óók een andere uitslag zooal niet méér waarschijnlijk dan toch zeer wel mogelijk geweest zou zijn. De districten Apeldoorn, Goes, Harlingen, Kampen, Rotterdam II en V en Sliedrecht zouden bij een betere - misschien moet men voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan één dezer districten spreken van een minder erbarmelijke - vrijzinnige organisatie, of wellicht in een enkel geval een ander candidaat, gewonnen hebben kunnen worden. Dat zou de coalitie (de dissenters niet meegerekend) op 39, de concentratie op 45, de sociaal-democratie op 14 zetels gebracht hebben. Voorts heeft deze laatste de districten Leeuwarden, Schoterland, Veendam en Weststellingwerf aan de onthouding der rechterzijde te danken. Men zegge niet dat deze te verwachten of te billijken was, nu links overal bij de herstemmingen de sociaal-democraten steunde. Immers, alle andere overwegingen ter zijde gelaten, aangenomen zelfs dat de vrijzinnige leiders hunne kiezers zouden hebben kunnen bewegen rechts te stemmen (wat ondenkbaar lijkt): de concentratie kwam in 24 districten met een rechtschen candidaat en in 10 districten met een sociaal-democraat in herstemming. De sociaal-democraten los laten en op rechts overgaan zou dus voor de linkerzijde tot het verspelen van misschien 15 districten geleid hebben, een feit dat zich zal blijven voordoen zoolang de coalitie aaneengesloten blijft of wij geen evenredige vertegenwoordiging hebben. Ook als het instand blijven van de rechtsche meerderheid haar geheel onverschillig had gelaten, ook als geen tarief, geen grondwetsherziening gedreigd had, zou de concentratie toch uit zelf behoud gedwongen zijn geweest bij de herstemmingen te doen wat zij deed. Voor de rechterzijde stond de zaak geheel anders. Zij wist zéker dat, welke ook hare houding was in de districten waar concentratie en sociaaldemocratie met elkander in herstemming kwamen, geen van deze beide haar in de andere districten zou helpen. Door het steunen van den vrijzinnige tegenover den sociaal-democraat zou zij dus zich zelve in geen enkel opzicht benadeeld hebben, door haar besluit tot onthouding hielp zij, met de cijfers der eerste stemming vóór haar, welbewust de sociaal-democratie - toonende hoeveel ernst het haar is met haar monopolie van socialisten-bestrijding en haar liefde voor de maatschappelijke orde. De smoezelige hoop op een zwak en van de sociaal-democratie afhankelijk Kabinet, op een gemakkelijk troebel te maken politiek water en dus misschien weer spoedig te visschen rechtsch Ministerie, verjoeg alle socialisten-vrees en orde-liefde. Indien deze wat minder van de spoken-natuur hadden gehad en dus wat vaster van plaats waren geweest, zou het aantal der door de concentratie bezette districten dus nog met 4 gestegen zijn De Kamer zou dan zelfs hebben kunnen bestaan uit 39 leden van rechts, 2 dissenters, 49 vrijzinnigen en 10 sociaal-democraten. Niemand zal meenen dat deze uitslag van de stemming de meest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarschijnlijke of meest billijke geleek, maar wie de feiten kent weet dat de veronderstelling ervan geen dwaasheid is. De mogelijkheid van zulke cijferverhoudingen maakte de verklaring van de vrijzinnige leiders betreffende de regeeringsverantwoordelijkheid tot meer dan een onnoodige snoeverij. Zij heeft daarbij haar nut gehad, die verklaring, al is het misschien niet al het nut dat men ervan had mogen verwachten. Zij is een geruststelling geweest voor menig kiezer, die niets zoo zeer vreest als karakterlooze portefeuillejacht. Zij heeft er mede toe bijgedragen de concentratie ervan af te houden de regeering te aanvaarden toen zij, in plaats van eene meerderheid te verwerven, niet veel meer dan een derde der Kamerzetels, een luttele winst van vier districten, behaalde. Maar zij heeft den eenvoudigen en ongeschoolden kiezer niet kunnen weerhouden op den sociaal-democraat te stemmen, te meenen dat hij zich daarmede de hervormingen verzekerde die hij er juist mede in gevaar bracht. Er is geen twijfel aan dat bij de jongste verkiezingen een deel van den aanwas van het kiezerscorps, anders voor rechts bestemd, op linksche candidaten, in het bijzonder op de vrije liberalen heeft gestemd, maar dat een nog grooter deel, dat in andere omstandigheden zoowel aan de linkerzijde als aan de coalitie zou ten goede gekomen zijn, ditmaal naar de sociaal-democratie is overgeloopen. De sociaal-democratische leider, Mr. Troelstra, heeft begrepen dat de verklaring der vrijzinnige leiders omtrent de regeeringsverantwoordelijkheid mede de uitwerking kon hebben dit overloopen te voorkomen, en hij heeft zich er daarom bij zijn geheele actie op toegelegd alle kracht eraan te ontnemen. Meer dan eens heeft hij in het publiek gezegd dat een vrijzinnige meerderheid géén waarborgen bood voor het tot stand komen van de concentratie-hervormingen, en dat de eenige omstandigheid waaronder dit wèl verzekerd was bestond in de aanwezigheid van wat hij noemde een sterke sociaal-democratische lijfwacht voor de concentratie. Er zijn er velen geweest die meenden dat bij het uitspreken van deze beweringen de sociaal-democratische leider te kwader trouw was, dat hij zelf niet geloofde wat hij zei, maar, onbekommerd over de gevolgen ervan alleen bedacht was op winst voor zijne partij. De verdere loop der gebeurtenissen heeft echter, dunkt mij, bewezen dat Mr. Troelstra zoowel voor de beteekenis als voor het karakter van de concentratie inderdaad geheel blind is geweest. Deze kapitale vergissing van hem is de oorzaak geweest van al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn verdere, niet minder kapitale, fouten gedurende de crisis. Hij heeft, misleid ook door wat hij hier en daar in het geestelijk altijd woelende en borrelende Amsterdam vernam, in de concentratie niet anders gezien dan een ruw ineengeslagen getimmerte, als voor een optochtsdag bestemd. Hij heeft niet geloofd aan den ernst der bedoeling: de wederbezieling van het liberale Nederland, niet geloofd in de oprechtheid van de concentratie-partijen, niet geloofd aan de eerlijkheid harer onderlinge verhouding en aan haar wederzijdsch vertrouwen. Hij heeft daarmee de grootste fout gemaakt die een veldheer kan maken: zijn vijand niet te kennen. De loop der gebeurtenissen zou hem leeren van welken omvang zijn fout was. Het begon al onmiddellijk na de verkiezingen. Het Kabinet-Heemskerk had ontslag aangeboden, gelijk door ieder voor wien onze Staat een parlementair geregeerde Staat is, werd verwacht. Zoo er al aan de positieve beteekenis van den uitslag der verkiezingen getwijfeld mocht worden, de negatieve was duidelijk genoeg, en zou, bij een betere verkiezingsorganisatie aan vrijzinnige zijde nog duidelijker geweest zijn. Wat soort van Kabinet behoorde de plaats van het oude in te nemen? Aan een homogeen Ministerie viel niet te denken. Ook als men de homogeniteit meer in het doel dan in het wezen zoekt, was er toch geen enkele homogeene meerderheid. Er waren drie minderheden: coalitie, concentratie en sociaal-democratie. De verdachtmakingen van Mr. Troelstra en de onthoudings-tactiek van de rechterzij bij de herstemmingen, gevoegd bij de onvoldoende organisatie der vrijzinnigen hadden dus onze politiek in een doodloopende straat gevoerd. Het is de plicht van den werkelijken staatsman haar daar weer zoo spoedig mogelijk uit te leiden. Ieder uur dat zij er langer in blijft maakt haar onfrisscher, kleiner, meer ongeschikt om voor groote dingen te strijden en groote dingen tot stand te brengen. Het beleid aan de rechterzijde laten zou tot geen oplossing gevoerd hebben. Zij had zoo juist door de meerderheid van het land alles zien afkeuren wat zij zich had voorgenomen te doen. Met haar stemming van den speler die verloren heeft en maar weer zoo spoedig mogelijk opnieuw aan 't dobbelen wil, zou zij wellicht door een spoedige Kamerontbinding haar kansen hebben willen probeeren - maar ook in de politiek is nu eenmaal de speelzaal niet de beste kweekplaats voor kracht en gezondheid. Een zuiver zakenkabinet wilde in politieke kringen niemand. Het zou, waarschijnlijk, eenige goede dingen hebben tot stand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen brengen, maar de politieke partijen tot een machteloos beschimpen van elkaar gedoemd en de verhoudingen geen stap vooruit hebben gebracht. De vraag was hoe men ons politieke leven uit het slop zou brengen, en een zakenkabinet zou daartoe geen stap hebben kunnen doen. De eenige uitweg scheen een politiek kabinet ad hoc, ter verwezenlijking van die eischen, voor welke de jongste verkiezing een meerderheid gegeven had. De grondwetsherziening met de kiesrechtvraag kwamen daarbij het meest op den voorgrond. De oplossing dezer kwestie zou niet alleen voor goed een einde maken aan een geheel onjuiste toetsing van het karakter der politieke partijen, maar tevens, door de invoering van Evenredige Vertegenwoordiging, de gelegenheid tot een geheele verfrissching van den politieken strijd kunnen brengen. Al zeer spoedig kristalliseerden zich de meeningen aan de linkerzijde in dien vorm. Intusschen, was er naar het getal een meerderheid voor zekere hervormingen, tot een werkelijke, dat is eene regeerende meerderheid kon deze niet worden indien niet alle groepen die deel ervan uitmaakten zich bereid verklaarden regeeringspartijen te zijn, althans voor eenigen tijd. Zóó werd het, op een vergadering van de Kamerleden der concentratie-partijen, ingezien door allen, en zóó zag, blijkbaar, ook de Koningin het in. Zij droeg aan Dr. Bos de vorming van een Kabinet uit de geheele linkerzijde op. De keuze van den Kabinets-formateur scheen een goede - en bleek voor de linkerzijde een buitengewoon gelukkige. Als met een ruk kwam Dr. Bos naar voren in den politieken kring. Toch bewoog hij zich er al jaren, tusschen de anderen in. In 1897 stelde Winschoten hem voor het eerst candidaat. Hij moest het toen tegen Mr. Troelstra afleggen, om evenwel reeds vier jaar later het district te veroveren - en tot nu toe te behouden. Dat hij, nu twaalf jaar in de Kamer, daar niet eerder een overwegenden invloed oefende, moet waarschijnlijk geweten worden aan het feit dat de partij waartoe hij behoort in de voorafgaande jaren allermeest die zijde naar voren keerde, waarin hij de minst scherp omlijnde figuur was. De vrijzinnige democratie was in de groote steden - en dáár vooral gaf men de leiding - allereerst doctrinair, utopistisch en tot staatssocialisme neigend. Zij stond daar dicht tegen de sociaaldemocratie aan, al placht zij tegen deze gaarne haar stekels op te zetten. Haar economie was die van de verdeeling der productie, haar middel hiertoe bij voorkeur staats- en gemeentedwang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het platteland echter zag zij er meestal geheel anders uit. Zij was daar dikwijls een reactie tegen zoogenaamd liberale of ongekleurde bekrompenheid, vrees voor verandering, vasthoudendheid en schrielheid, vertegenwoordigde er soms den drang naar ruimtecultuur. Zij was er, vooral, gespeend van alle utopisme en doctrinarisme, met veel gevoel voor de werkelijkheid en weinig eerbied voor deftigheid. Met grage erkenning, buitendien, van de persoonlijkheid. Het was meestal aan dien kant van zijn partij dat Dr. Bos zich bewoog. Nu en dan kwam een rede van hem de aandacht vestigen op zijn meer breeden, en gezonden, politieken aard. Ook van ‘de doctrine’ afwijkende inzichten vonden een gemakkelijke erkenning bij hem: met zekere verrassing hoorde men hem, bij een niet vergeten van de wenschelijkheid eener goede verdeeling der productie, toch vooral aandringen op de verbetering en verrijking onzer voortbrenging. Bij de onderhandelingen over het concentratie-manifest bleek zijn gezonde kracht door zijn buigzaamheid. Mede door hem werd het mogelijk dat dit manifest zich ook namens de vrijzinnig-democratie, van alle levenloos doctrinairisme kon afkeeren. Toen de concentratie was tot stand gekomen werd hij er een van de meest teekenende vertegenwoordigers van. Hij nam er oogenblikkelijk en als van zelf een vóórplaats in, en zou spoedig opnieuw bewijzen met hoeveel recht. Zoodra begon te verluiden dat de linkerzijde aan de sociaaldemocratie den eisch zou stellen, thans door daden te bewijzen wat zij aan de goêgemeente had wijs gemaakt, dat namelijk alleen door háren groei de beloofde hervormingen werkelijkheid zouden kunnen worden, trachtte Mr. Troelstra, nog altijd onbewust van het karakter der concentratie, door het noemen van wat hij dacht te zijn overmatige eischen, een portefeuille-aanbod reeds vooraf te weren. Dr. Bos versperde hem iederen uitweg van dat slag. Hij vroeg hem antwoord op de vraag of de sociaal-democratie, niet die of gene sociaal-democraat, niet een wat meer eerzuchtige of minder beginselvaste broeder, maar de geheele partij met al haar verantwoordelijkheid, bereid was het door Mr. Troelstra genoemde aantal minister-portefeuilles te aanvaarden, in een Ministerie ad hoc, tot taak hebbend de door de sociaal-democratie aan de vrijzinnige candidaten gestelde herstemmingseischen te verwezenlijken. Daar was geen exceptie, geen niet-ontvankelijkheid meer mogelijk: de sociaal-democratische leider had ten principiëele te antwoorden. Zelfs kon hij zich niet beroepen op de moeielijkheid der nadere regeling. Het bleek duidelijk dat hij zich met een voorloopig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevestigend antwoord nog tot niets bond, en het recht behield voor al te moeielijke hindernissen op den verderen weg zijn paard te wenden en terug te keeren. Een oogenblik trachtte hij de discussie allereerst over deze verdere uitvoering te doen loopen, maar Dr. Bos bleef hem langs de heele zijlinie front bieden. Vooruit of terug - dat was de eenige vraag die aan Mr. Troelstra ter beantwoording bleef. De situatie had hem, blijkbaar, verrast. De geslepen tacticus had verzuimd terrein te verkennen, niet begrepen dat zijn oude vijand niet meer de oude vijand was. Hij verwachtte verdeeldheid en daardoor aarzeling, nu dezen, dan genen kant uit willen, en vond beslistheid en vastheid van lijn. Hij zocht in de nu zoo versterkte groep der vrije liberalen terughouding en vrees: hij moest bemerken dat zij allermeest tot handelen drongen, allermeest verlangden dat de leider der sociaal-democratie krachtig bij de pols zou worden gevat. Dit meer dan iets anders nog, verbijsterde hem. Hij en de zijnen hebben later getracht den ernst en de bedoelingen der vrije liberalen in twijfel te trekken. Dagbladen met hun sympathieën aan vrij-liberalen kant staande, hadden immers de sociaal-democratie op nijdigen toon en schimpend tot haar plicht van meê-regeeren gemaand, in plaats van haar gemoedelijk en vaderlijk toe te spreken. En een vrij-liberaal weekblad had zelfs ronduit gezegd niet ernstig geweest te zijn - overigens in bewoordingen zóó grof, dat slechts kwade trouw of oppervlakkig lezen er iets anders dan ironie in konden zien. Moet men aannemen dat Mr. Troelstra inderdaad door zulke dingen ertoe gekomen is aan de oprechtheid der vrije liberalen te twijfelen, dan heeft hij daarmede andermaal bewezen hoe zijn blik bij een onverwachte situatie scherpte mist en aan toevallige uiterlijkheden blijft hangen. Het spreekt van zelf dat wel geen enkel der vrije liberalen een gemengd vrijzinnig-socialistisch kabinet op zich zelf iets wenschelijks vond. Als de vrije liberalen er niettemin met kracht op aandrongen was het omdat zij het als een noodzakelijkheid voelden, en in de stemming van iemand die een onaangenamen plicht vervult. Met Dr. Bos en menig ander van de vrijzinnige leiders de vorming van een concentratie-kabinet uitgesloten achtend, zagen zij, na den gevoerden stembusstrijd, na het over en weer elkander steunen van vrijzinnigen en sociaal-democraten bij de herstemmingen, na den gemeenschappelijken kamp tegen eenzelfden vijand, in een gemengd Kabinet een politieken plicht en de eenige politieke mogelijkheid Zonder aarzelen en zonder morren hehben zij zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan dien plicht onderworpen - mag men hun verwijten maken omdat niet aller humeur dat van den verheugden landman was, deze en gene een schimpscheut niet spaarde aan de partij, die door hare misleidende actie mede oorzaak was van de ontstane noodzakelijkheid? Mochten zij, bovendien, een voor speldeprikken zoo gevoelige huid vermoeden bij een groep menschen die in critiek, naar vorm noch inhoud begrensd, in spot, nijdige aanvallen en verdachtmaking van goede bedoelingen een dagelijksche verheuging vindt? Die zich verbaasd en verontwaardigd toont als een Minister aarzelt met het uitvoeren van een beloofde hervorming, omdat de belanghebbenden hunne dankbaarheid door grove woorden en een hooge borst uiten? Misleid door uiterlijkheden, zonder kijk op wat daar leefde en groeide in de concentratie, verbijsterd door het ongewone van den toestand en gedrukt door het gevoel van verantwoordelijkheid voor de toekomst zijner partij, waarover de komende dagen schenen te zullen beslissen, bleef de anders gevatte en ras besluitende leider der sociaal-democraten dagenlang aarzelen. Scheen hij naar buiten beslist, uit zijn overleg met buitenlandsche partijgenooten blijkt wel hoe weinig zeker hij zijn weg zag. Had hij in dit stadium der crisis besloten tot aanvaarding der portefeuilles te adviseeren, dan zou dit vermoedelijk tot een bevestigend antwoord op de vraag van Dr. Bos geleid hebben: nog hadden waardelooze argumenten en drogredenenGa naar voetnoot1) de partij niet in een bepaalden hoek gedrongen. Maar ter partij-conferentie koos hij de zijde van de tegenstanders der aanvaarding - waarmede het gemengd kabinet van den gezichteinder verdween en de toegezegde hervormingen hoogst onzeker werden. Mr. Troelstra heeft later verklaard niet te hebben kunnen voorzien dat sociaal-democratische Minister portefeuilles een conditio sine qua non voor de vorming van een linksch parlementair Kabinet waren. De eenige man met wien hij heeft onderhandeld heeft hem daaraan toch niet doen twijfelen. In zijn brief van 18 Juli 1913 schreef Dr. Bos aan Mr. Troelstra: ‘Juist Uw schrijven, waarin zoovele punten zijn aangeroerd van dagelijksch beleid met het oog op tal van gebeurlijkheden in het land en in de Kamer, versterkt mij in mijne overtuiging, dat een toestand onhoudbaar is, waarbij een minderheid onder contrôle van een harer felste staatkundige tegenstanders, en van deze afhankelijk, een regeeringsprogram moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitvoeren, dat zij beiden wenschen’. Moet men dus inderdaad aannemen dat Mr. Troelstra niet maar een zwakke hoop op een concentratie-kabinet heeft gehad, maar er zoo vast op heeft meenen te mogen rekenen dat hij de afwijzing der portefeuilles heeft durven wagen zonder de hervormingen, door hem mede verdedigd, in gevaar te zien, dan heeft hij daarmee een nieuwe fout gestapeld op de vele, reeds door hem in deze zomerdagen begaan. Altijd in dwaling over het karakter van zijn tegenstander, is hij in de concentratie blijven zien een verbond, allereerst aangegaan uit begeerigheid naar politieke macht, erop bedacht steeds en onder iedere omstandigheid naar verlaten portefeuilles te grijpen. De verdere loop van zaken heeft hem moeten leeren hoe groot ook deze vergissing van hem is geweest. Met het besluit der sociaal-democratische Partijconferentie was de taak van Dr. Bos ten einde. Intusschen had zoowel Mr. Troelstra als een enkel vrijzinnig orgaan de mogelijkheid besproken van een concentratie-kabinet met steun van de sociaal-democratie, op vooraf vast te stellen voorwaarden. De heer Troelstra had in zijn, later gepubliceerd advies, aan de Koningin deze voorwaarden reeds voorloopig geformuleerd: steun aan de militaire begrootingen, waar deze noodig mocht blijken, op de eenige voorwaarde dat het eindcijfer dier begrootingen dat der thans loopende niet overschrijdt, en dit wel voor den tijd, bij betrachting der urgentie van het kiesrecht en het pensioen-vraagstuk noodig blijkend. Dit wordt aldus verstaan, dat het ontwerp tot uitbreiding van art. 369 der wet-Talma en dat tot herziening van hoofdstuk III der Grondwet worden ingediend in het voorjaar van 1914; dat het eerste vóór het zomerreces van 1914 en het laatste vóór dat van 1915 in de Tweede Kamer worden afgehandeld en dat de Eerste Kamer, indien zij tegen deze vervulling van hetgeen de uitslag der verkiezingen van de wetgeving eischt, door verwerping dier voorstellen reageert, wordt ontbonden. De Koningin was blijkbaar bereid, alvorens verdere stappen te doen, de meening van de concentratie-Kamerleden te vernemen over de mogelijkheid van een concentratie-kabinet en de voorwaarden waarop het te vormen zou zijn. Woensdag 30 Juli kwamen de oude en de nieuw gekozen Kamerleden der drie vrijzinnige groepen te 's-Gravenhage bijeen om daarover te beraadslagen. Na het bekend worden der voorwaarden van Mr. Troelstra werd door niemand ter vergadering meer het denkbeeld van een concentratiekabinet, ‘op vast accoord’ (gelijk men het noemde) met de socia- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
isten, verdedigd. De grootmoedigheid van den sociaal-democratischen leider deed al te zeer denken aan die van een Turksch legerbevelhebber uit de middeleeuwen die, na het beleg om een stad geslagen en een mislukten aanval erop gedaan te hebben, liet weten dat indien de bezetting zich zonder verderen strijd overgaf, hij zou volstaan met haar gevangen te nemen, onder voorbehoud nochtans van zijn recht. haar ten allen tijde over de kling te jagen. Immers reeds de eisch van een niet-stijgende oorlogsbegrooting is een onvervulbare: de prijzen van alle benoodigdheden gaan omhoog, vroeger aangenomen wetten eischen nieuwe uitgaven, en aan de verzorging en voeding ook van den minderen militair wordt steeds meer ten koste gelegd. Deze bedragen bij elkaar verhoogen de begrooting voor 1914 reeds met ruim zes ton. Wat verder de door Mr. Troelstra gestelde termijnen betreft, ieder weet dat omtrent den duur van voorbereiding en behandeling van een wetsontwerp niets, hoegenaamd niets, te voorzeggen valt. Hoogst waarschijnlijk zouden de gestelde data overschreden zijn - wee dan de arme bezetting! Men noemde in de concentratie-vergadering Mr. Troelstra's aanbod een parodie op loyalen steun. Zelfs zij die bereid bleken tot de vorming van een concentratie-kabinet mede te werken, wilden dat doen zonder verdere onderhandeling met de sociaal-democraten. Men zou eenvoudig achter de regeeringstafel gaan zitten, er mocht komen wat wilde. De strijd over het concentratie-kabinet was een zeer eigenaardige. De vóór- en tegenstanders beoogden hetzelfde en lieten zich door de zelfde motieven leiden. Men wilde een, onder de gegeven omstandigheden, zoo sterk mogelijke regeering, die zooveel doenlijk het concentratie-program verwerkelijkte. Ook de vrijeliberalen aarzelden te dezen aanzien niet. De onrechtvaardigheid van art. 369 van Talma's Invaliditeitswet is zoo schrijnend, zoovelen worden voorbijgegaan die meer dan de geholpenen steun noodig hebben, dat een wijziging der regeling zelfs aan de rechterzijde urgent moet voorkomen. En de kiesrechtvraag vertroebelde te lang ons politieke leven om niet ook de vrije liberalen verlangend te maken haar ten spoedigste tot oplossing te brengen, nu hun partij eenmaal zich bereid heeft verklaard tot een eindregeling mede te werken. Een gedeelte der concentratie-vergadering meende dat men het beoogde doel slechts zou kunnen bereiken door de vorming van een concentratie-kabinet. Zij vreesden dat, wees men dit af, Hare Majesteit de Koningin misschien aan rechtsche stemmen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oor zou leenen en aan het Kabinet-Heemskerk ontslag zou weigeren. Zij verwachtten dat de socialisten zóó bevreesd zouden zijn voor het mislukken van kiesrecht- en staatspensioenplannen, dat zij voor ieder ‘onaannemelijk’ van de Regeering zouden terugdeinzen, en dus tot na de Grondswetsherziening een machtelooze oppositie zouden vormen. De tegenstanders der vorming van een concentratie-kabinet meenden dat de Koningin, zelfstandig, uiterst constitutionneel en weinig vatbaar voor politieke invloeden als zij is, zeker nog een derde oplossing van de crisis zou beproeven, voordat zij ondanks de geleden politieke nederlaag het Kabinet-Heemskerk aan het bewind zou laten. Zij dachten dat de sociaal-democratie, ook met het oog op hare kiezers van den jongsten aanwas, een extraparlementair Kabinet niet zoo licht zou bemoeilijken bij het uitvoeren van zijn plannen, daarentegen een zuiver politiek concentratiekabinet liefst zou laten vallen nog vóór het aan de grondswetsherziening toe was, om oud-agitatie-materiaal te behouden en nieuw te verkrijgen tegen de politieke partijen die voor het kabinet de verantwoordelijkheid hadden aanvaard. Den dag na de concentratie-vergadering verscheen eene mededeeling in de bladen, waaruit bleek dat men niet tot stemming was overgegaan, omdat men algemeen overtuigd was geen concentratie-kabinet te kunnen vormen indien er geen volkomen eenstemmigheid daaromtrent heerschte. Eenige dagen daarna droeg Hare Majesteit de Koningin de vorming van een extra-parlementair Kabinet op aan Mr. Cort van der Linden. Het scheen dat daarmede, behoudens de kans op mislukking van Mr. Cort van der Linden's pogingen, de crisis-beroeringen zouden gaan liggen - toen plotseling in een der hoeken van het politieke veld de beweging der gemoederen tot dramatische spanning steeg. De parlementaire crisis werd een crisis in de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij. De weigering der concentratie om de regeering te aanvaarden, minderheid als zij was, nu de socialisten niet bereid bleken zich als regeeringspartij te gedragen, riep bij meer dan één sociaal-democraat het sluimerend, burgerlijk en atavistisch verantwoordelijkheidsgevoel wakker. De heer Schaper zei het later, op het congres: Wij hebben de menschen aangeraden op ons te stemmen omdat zij dan alleen zeker van kiesrecht en staatspensioen zouden zijn. Wat moeten wij zeggen als zij nu zuchten: ‘hadden we maar wat vrijzinnigen in plaats van socialisten naar de Kamer gestuurd, dan kregen we een regeering die verplicht en bereid was ons die hervormingen te geven?’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij die zoo spraken, de vertegenwoordigers van het kiezerselement waaraan de partij in de laatste jaren haar groei dankt, drongen aan, van alle kanten blijkbaar en met kracht, op intrekking van het besluit der partij-conferentie. De stroom was niet meer af te dammen - en de sociaal democratische leider zag zich verplicht het conflict in zijn partij tot uiting te laten komen, dat hij met zooveel meesterschap smeulende had gehouden en blijkbaar niet eerder had willen doen oplaaien vóór hij zeker was de vlammen te kunnen beheerschen. Dat conflict is meer dan toevallig en voorbijgaand, het is er een van twee mentaliteiten, van twee beschavingen misschien. Aan de eene zijde staat de kleine burger en de arbeider, die als zij het slecht hebben, het graag goed zouden krijgen, en gaat het hun goed, het toch liefst nog beter hadden. Het is de ambtenaar en de beambte, de postman en de onderofficier, de gemeentearbeider en de spoorwegman. Gelooven zij aan een sociaal-democratischen toekomststaat? Gorter en Henriette Roland Holst lijken hun raar - maar 'n mensch kan niet weten of wij nog niet eens 'n gemakkelijke en rustige wereld zullen krijgen. In afwachting daarvan trekken vooral loonsverhooging en verkorting van arbeidstijd hun belangstelling. De immanente bewegingswetten der maatschappij raken hun koude kleeren niet - maar wat veiligheid of gemak in hun werkkring, de mogelijkheid om een opzichter een hak te zetten of een patroon een paar tonen lager te laten zingen, kan hen maanden lang bezig houden, buiten werktijd en ook daarbinnen. In de bioscoop zien zij al een van de beste vormen van ‘kunst aan het volk’, en een zoon die studeert behoort al meê tot hun hoogste idealen. Daartegenover staan de metaphysici van de partij. Van kleinburgerlijke afkomst en over Burgerschool of Universiteit onder de bourgeoisie beland, of rechtstreeks uit de kringen dezer laatste stammend, door geboorte, opvoeding, studie het vermogen missend de gewisheden van den godsdienst als levenswaarheden te voelen, te temperamentvol om genoegen te vinden in het alledaagsche en platvloersche van het burgermansleven, begeerig naar cultuur zonder de middelen tot verwerving ervan, overvol van metaphysische behoefte, hebben zij zich door Marx' dialectiek laten vangen, is het geloof aan de innerlijke noodzakelijkheid van het maatschappelijk gebeuren hunne metaphysica geworden, de socialistische toekomststaat het hoogst bereikbare goed. Hun geloof daaraan, aan mogelijkheden die met alle economische en psychologische ervaring | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
strijden, is naïever dan dat van den meest naïeven godsdienstige, de zekerheid van dat geloof intenser dan die van den felsten, pas herboren, Calvinist. Het waren deze beide mentaliteiten, deze beide beschavingen, die daar 9 en 10 Augustus te Zwolle kampten - en het was de laatste, de krachtigste omdat zij de meest religieuze is, die de overhand hield. Mr. Troelstra had bij den strijd geen leiding meer kunnen geven. Zijn eigen fouten hadden al wat bij voorkeur in de oppositie is, van critiek leeft en van wangunst, gelegenheid geboden naar de zijde der metaphysici over te loopen: een al te veilige dekking tegen een zelf wijfelenden vijand! De sociaal-democratische leider zal zijn ideaal, de vorming van een democratische hervormingspartij die alle arbeiders omvat, nog wat jaren moeten uitstellen. Voor de parlementaire crisis was de Zwolsche beslissing inmiddels zonder belang geworden. Mr. Cort van der Linden was rustig voortgegaan met de vorming van zijn Kabinet, en de Staatscourant van 28 Augustus bracht de benoeming der nieuwe Ministers. Het is een extra-parlementair Kabinet, het nieuwe, maar allerminst een Kabinet enkel van parlementair onervarenen. Een paar sterke figuren eruit, de ministers Lely en Treub, kennen alle gangen en hoeken van ons Parlement. En de premier zelf? Zijn geheele loopbaan was er een van bijna voortdurende aanraking met parlement, politiek en wetgeving. Eerst commies-griffier der Tweede Kamer, later Raad adviseur van Justitie, Minister in het Kabinet-Pierson-Goeman Borgesius, eindelijk lid van den Raad van State. Hij heeft, nu voor de tweede maal Minister, in de door Hare Majesteit voorgelezen Troonrede zijn program aangekondigd. De grondwetsherziening, partiëel en met het oog op de kiesrechtregeling, neemt er een voorplaats in. Zal het hem beschoren zijn voor het mannenkiesrecht de eindregeling te brengen en daarmee een haast veertigjarig tijdperk van strijd af te sluiten? Tweemaal, in 1887 en in 1894, vóór en na de Grondwetsherziening, en vóór en na de beslissing over de Kieswet-Tak, heeft hij in breed opgezette studies getracht zijn aandeel te nemen in het sturen van de publieke opinie. Eerst in zijn bekend ‘Richting en Beleid der Liberale Partij’, later in Gids-artikelen. Ik lees ze nu nog eens door, die uitvoerige stukken. Niet altijd ben ik het met zijn praemissen eens, niet geheel aanvaarden kan ik zijn grondtegenstellingen, soms zou ik wat meer wijsgeerigen kijk, een enkele maal wat minder staatssocialistische klanken willen - maar toch, over het geheel, wat een warmte en kracht, welke een perspectief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en welk een hoogte van standpunt. Laat ik, om kleur en lijn in den geest van den opnieuw naar voren tredenden staatsman op te halen, een paar aanhalingen doen. Eerst uit zijn ‘Richting en Beleid’. Het boek is van 1886. ‘Het algemeen burgerstemrecht is een noodzakelijk gevolg van de historische ontwikkeling der staatsinstellingen. Het is noch het best denkbare, noch wellicht de vorm waarin een meer ontwikkelde volkssoevereiniteit zich zal doen gelden, maar het is onvermijdelijk omdat de bevolking het begeert. Iedere regeling, welke het stemrecht beperkt binnen grenzen welke niet door den eigen wil der bevolking worden bepaald, is beperking van een beginsel welks geheele verwezenlijking in de richting ligt der liberale politiek, eene beperking alleen op gronden van tijdelijk nut verdedigbaar’Ga naar voetnoot1). Dan uit ‘Vrijheid en Hervorming’, geschreven in Juli 1887, na de Grondwetsherziening. Betoogend de noodzakelijkheid van grooter werkelijke vrijheid, die zou kunnen leiden tot grooter gelijkheid, grooter tevredenheid en grooter geluk, besluit hij: ‘Zal het echter zoo ver komen? Zal inderdaad de liberale partij de zege bevechten, en in staat zijn de hervormingen, die zij beoogt, tot stand te brengen? Het antwoord op deze vragen moet helaas minder bevredigend zijn. Wie is er zeker van de overwinning vóór het einde van den strijd? Wie kan den wedren gewonnen achten voor hij den eindpaal heeft bereikt? In het bijzonder in onze dagen, te midden van bewegingen, wier krachten niet zijn te schatten, te midden van beroeringen, teweeggebracht door de talrijke stroomen, waarvan wij de oppervlakte zien maar de diepte niet kunnen peilen, zou het gewaagd zijn te bouwen op de toekomst. Waarheen gaan wij? Waarheen voert ons het snel voortschietende leven der menschheid? Niemand die deze vraag met eenige zekerheid kan beantwoorden. Van dag tot dag verandert het verschiet en wijzigen zich de vooruitzichten. Maar zeker is het, dat de moedige man geen belofte van zekere zege behoeft om den strijd aan te binden. Hem is het voldoende dat de prijs zijne inspanning waard is. Zeker is het ook dat slechts één weg voert naar de hoogste ontwikkeling van alle menschelijke krachten en deze weg is het pad der vrijheid. De kwalen der maatschappij zullen door de meest verstandige wetgeving niet worden genezen, want zij vinden mede hun oorzaak in feiten die ver buiten het bereik liggen van iedere overheidszorg. De diepe tweespalt in de gemoederen, het gemis aan beginselen van zedelijk leven, de onvoldane begeerte naar een hoogere wijding | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dit vluchtig bestaan, kan geen wet verhelpen. Zal opnieuw een toorts worden ontstoken die de menschheid voorlicht op haren veeltijds duisteren weg? Zullen nieuwe idealen van zedelijke grootheid met onbeperkt gezag zich doen gelden? Van het antwoord op deze vragen zal het afhangen of de arbeid des wetgevers vruchten zal dragen. Maar zullen wij den moed verliezen, omdat de toekomst ons verborgen is, omdat onze geestelijke gezichteinder zich hult in duistere wolken? Of zullen wij als mannen den naderenden storm tarten, alles ree maken op het schip, opdat het voortijle over de bewogen wateren voor den wind?’Ga naar voetnoot1) Ruim 6 jaar later, in Januari '94, deze breede kijk op de democratie: ‘Er is voor deze democratische strooming, die niet alleen in ons land, maar in de geheele beschaafde wereld, met toenemende kracht zich openbaart, een diepere grond. Het gemeenschapsleven zelf, zich ontwikkelende op den bodem, door de liberale staatkunde vrijgemaakt en geëffend, heeft meer en meer wijde kringen tot zich getrokken en omvat. - In steeds toenemende mate werd iedere burger afhankelijk van alle anderen. De tegenstelling van groote klassen der samenleving ging meer en meer onder in de fijne overgangen en schakeeringen van het sociale leven. In het bewustzijn der menschen doemde op het besef eener algemeene solidariteit. Boven de arbeidsverdeeling, haar richtende en begrenzende, stond de gemeenschap. Bij die beweging was het voortbestaan eener tot regeeren bevoorrechte groep van staatsburgers een anomalie. Te meer, naar mate de staat zelf gevormd, geregeerd, bewogen door weinigen, meer en meer zich mengde in het leven der burgers, meer en meer zijne verordeningen als een netwerk van plichten over de geheele maatschappij uitspreidde, meer en meer door zijne daden predikte dat het publiek belang de zaak is van allen. Men gevoelde dat de staat moest zijn eene functie van het geheele volk, de openbaring van die eenheid, waaraan allen deel hebben. De solidariteit die alle kringen der maatschappij samensnoerde, moest de grondslag worden van het staatsbestel. Welke de grenzen zullen zijn van dezen modernen staat, welke zijne plaats in het vrije maatschappelijk leven: wie zal het durven voorspellen? Wij staan eerst aan den aanvang van een dier groote ontwikkelingsperioden die de geschiedenis der beschaving kenmerken. Met het verledene is thans vrijwel afgerekend. Wat den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwen bouw hinderde is opgeruimd. Lang zal het duren, nog veel strijd zal het kosten voor de maatschappij hare nieuwe vormen heeft voltooid. Doch vóór ons ligt de democratie. Leiden kunnen wij haar misschien; tegenhouden niet. Men moge haar tegemoet gaan met hoop en vertrouwen, of met schrik en huivering; men moge van een samenwerking van alle krachten des volks, bevrediging, vertrouwen in de Wetgevende Macht, opgewekt nationaal leven verwachten, of zich angstig afvragen waar de massa de wijsheid zal vinden, noodig om den koers te houden ver buiten den horizon der dagelijksche ervaringen, waar de bezadigdheid en zelfopoffering om de gemeenschap te dienen, ongestoord door klassenbelang of egoïsme; wat men moge vreezen of hopen, bij de meesten staat de overtuiging vast dat de wassende stroom der democratie niet meer kan worden gekeerd. De democratie komt. Ten goede of ten kwade. Een stroom keert naar zijn oorsprong niet terug. En indien er ooit een tijd is geweest dat men, voor zijne beginselen pal staande, had kunnen voorkomen wat thans geschiedt....die tijd is onherroepelijk voorbij’Ga naar voetnoot1). Ten slotte, een paar maanden daarna, aan het slot van een artikel over ‘Staat en Gemeenschap’, deze woorden: ‘Gelukkig indien wij tot het bewustzijn komen, dat wij kinderen zijn, en de driestheid, waarmede wij onze systemen opbouwen van moreele en sociale hervorming niet leidt tot gevaarlijke proefneming. Maar anderzijds leide het besef van onze onmacht noch tot moedeloosheid noch tot plichtverzuim. Want de dienst van het groote leven verruimt onzen geest en onze waarde vinden wij in de afstraling van het ons verre maar altijd benaderde licht. En te midden van een zee van wijfeling stelt de man van karakter zijn wil en de gezonde staat beveelt waar de wordende zeden zoeken naar standvastigheid en steun’Ga naar voetnoot2). Is het noodig aan dit zelfportret trekken toe te voegen? Misschien is er in den mond iets dat ge anders zoudt willen, of in de ooren, in de handen - maar de oogen zijn de goede, die van den Staatsman. De taak die Mr. Cort van der Linden op zich nam is een héél moeielijke, die wel goede oogen eischt, en goede handen. Mogelijk denkt ook hij soms terug aan het andere extra-parlementaire Kabinet, dat van Van Lynden, waaraan ik straks herin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nerde. Het trad misschien onder nog moeielijker omstandigheden op, want de partij die het allereerst had moeten steunen was moede en lusteloos. Toch regeerde het vier jaren en gaf ons goede, enkele zeer belangrijke wetten zelfs: ik denk aan ons nieuwe Wetboek van Strafrecht. Het is waar, wat Mr. Cort van der Linden onderneemt is moeielijker te volbrengen nog: de vernieuwing van ons politieke leven, door het scheppen van drie, vier honderd duizend nieuwe mannenkiezers, door het toelaten van de vrouw op staatkundig terrein, door evenredige vertegenwoordiging, door stemplicht misschien. Maar zijn verleden geeft hem recht tot het ondernemen van zulk een werk - en de toekomst zal hem dankbaar zijn, ook als hij niet slaagt. F.J.W. Drion. |
|