Onze Eeuw. Jaargang 13(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] Verzen Door Herman Middendorp. First love... Een lief gelaat in wisslend-rooden schijn van 't haardvuur, waar de speelsche vlammen deden als dartle kinderen, wier rappe leden den ganschen dag geen oogwenk rustig zijn. Zij zat heel stil; de rosse glansen gleden in grillig spel om haar gestalte fijn; de schemering, die in ons kamerkijn de tinten gaarde, werd een beê van vrede. Was ooit een zielsbegeeren meer oprecht als toen ik bevend, spraakloos, om het blonde, lang-losse haar mijn handen heb gelegd? En aarzlend hebben onze schuchtre monden in fluister-zachte woorden uitgezegd wat in een kus d'ontloken zielen vonden. [pagina 146] [p. 146] Doode rozen. Broze schim van avondgloren schemert om de diepe transen waar de saam-geronnen glansen stille stervend gaan te loore. Stilte neurt met sprakeloozen mond een lied van late droomen; vochte nachtwind brengt een loome wiegling in de witte rozen. Zie, de bloemen die de gaarde meest beminde, moeten 't leven derven, wijl de bladen zweven ruchtloos naar de beidende aarde. Van de laatste dauw betogen, zweeft het scheemrend schoon te gronde; spreidt een witte stervens-sponde voor de zusteren omhooge. Pijnelijk breekt uit mijn ziele de oude smart in late tranen, om zooveel te loor gegane bloemen, die ontijdig vielen. Maar één veel-beminde, broze vreugdeschijn doorglimt mijn smarte: bleeke blijdschap, dat mijn harte schreien kan om doode rozen. Vorige Volgende