Onze Eeuw. Jaargang 13(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 143] [p. 143] Verzen Van Laurens van der Waals. Schemering. Door het venster waar wij samen, uit ons zacht gesprek geraakt, zien hoe reeds een lichte schemer alle kleuren wazig maakt, hoe de schaduw van de boomen op de dauw'ge weide, schijnt als de ijlheid van een nevel die verdwijnt, Drong gerucht van late vogels en geruisch van waterriet. Deed de wind niet even leven verre klankjes van een lied, bracht de wind niet van héel verre melodie haast ongehoord, lei de wind niet op mijn lippen een verzacht en zuiver woord? Toen ik rustig uitgeluisterd tuurde door de schemering, die reeds als doorzichtig duister voor ons open venster hing, was uw mondje half gesloten en uw oogen waren dicht, en ik vond de grijze sluimer op uw blanke aangezicht. [pagina 144] [p. 144] Terug. Langs het eenzaam dennenwegje, door het groenig licht beschenen, door de groene schaûw beschaduwd, langs het bruinig dennenpad, was ik langzaam voortgedrenteld, tot uit struikjes om mij henen mij de wind geroepen had. Zachtjes heeft hij toen gezongen in mijn nauw ontwaakte ooren, - en het stuifmeel van mijn droomen woei hij van mijn oogen weg - of ik niet terug wou keeren, waar hij spelen zou op 't koren en de blaadjes zou doen trillen van de lage beukenheg. Weiflend voer hij weg en, eenzaam, moest ik even mij bezinnen, hoe ik zacht en haast schoorvoetend kwam op dit bruin dennenpad... en de heg en 't korenveldje kwamen mij vervaagd te binnen, teêrder en ook éven lichter dan ik hen gevonden had. Zou hij daar nu vluchtig veêlen op de ranke korenhalmen? Blijven alle beukenblaadjes, trillend, bang en onbezeerd? En ik dacht bekoord een wijle,... en na een glimlachend talmen ben ik vlug teruggekeerd. Vorige Volgende