Onze Eeuw. Jaargang 13(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 454] [p. 454] Voleindiging Door J.D. Bierens de Haan. I. De Michaël. I. Van 't brandend altaar wentelt de gestage Rookwalm omhoog. In slaafschen ijver treden De duizend dienaars van den Dood en dragen Hun offeranden op. Trotsch aangereden Nadert de Doodsgod zelf in staatsiewagen, Monstrend zijn menigten. - De rook gaat breeden Over het vlak der aard', op land en steden Uitslaand en zwaaiend zijn haat-zwarte vlagen. Van 't brandend offer schieten schichte vlammen Valsch-lichtend tusschen 't zwart... de vacht dier wolken Zal nu het wereldlicht der zon verduistren... En hoofden buigen, bange monden fluistren Smeek-litanieën tot den maatloos-grammen Gretigen Dood, den Hater van de volken: [pagina 455] [p. 455] II. Maar van de Zon, die dit vertoon niet dulde, Genaakt de Michaël met blanke wapen En tart den Dood en dwingt hem zijn vergulden Prachtwagen uit te vluchten: van zijn slapen Rukt hij den praalkroon, grijpt hem en onthult de Vaal-spokige gestalte, wangeschapen. De Volken schouwen toe: hun ziel vervult de Ontzetting voor de macht van 't godd'lijk wapen. Tot ook aan hen de Michaël genaakt En zwaait voor aller oog den gouden degen En breekt den toover, die tot slaven maakt. De heerschappij des Doods zinkt allerwege. En op zijn roep: o volkeren ontwaakt! Is nieuwe Menschheid juichend opgestegen. [pagina 456] [p. 456] II. Regnum amoris. Heilige Morgenstond die eens, omhangen Met luister, lichten zult uit 't Eeuwen-Hart, Uw glorie is gereed om aan te vangen: De hemel gloeit en d' ijzen nacht ontstart. O Liefde, die als Zon verrijst: nu mart Geen ziel onwilg. Gewelkoomd in gezangen Verschijn! Wij staan vervuld van groot verlangen. Reeds juicht de god in 't wachtend menschenhart! - In Liefde rijzen volkren als krijgsheiren, Die jubelend ter overwinning schrijden.. En 't kind gaat spelend met den stoet der leeuwen, En d' Aard, zich sierende ten feestgetijde In Liefdes zaligheid, voor eindlooz' eeuwen Vernieuwt haar pracht van bergen, vlakte' en meren. [pagina 457] [p. 457] III. Unio mystica. Anima cantat: ..Als dan de drift der wereldzee verslagen, En 't aardsch rumoeren, wijkt; de stedenschal En het gedrijf der volken uitgedragen, In 't eeuwen-graf voor eeuwig zinken zal; Geen lach weerklinkt noch klacht aanheft te klagen - Wanneer in ruimten van het nieuw Heelal D'oneindigheid des zuivren Morgens dage En glans der Godheid blinkert overal: Doe dan aan mij, die dolen moest en derven, Van Uwe glorie deze glorie erven: U aan te schouwe' in heilrijk vizioen; En na ontroerd' aanschouwing, in de verven Des lichts verlicht, waar alle lichte' in gloên, In Uw afgronden levend in te sterven. Vorige Volgende