Onze Eeuw. Jaargang 13
(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Verzen
| |
[pagina 140]
| |
De Tangkoeban Prahoe.Ga naar voetnoot+Hecht, somber-zwaar, als in geklónken rust,
zuiver trapezium, staat met vaste lijn
de breede Prauw-top in den maneschijn,
die zilv'ren langs zijn duistre flanken gudst,
maar aanstonds in de barsche kloven bluscht.
Hij dúldt geen gloed die niet van hém mag zijn
den titan-wachter op zijn vuur-domein,
dien straks de dommelende vlakte, onthutst,
dreigend zal heffen zien in zwoele nachten,
diep uit de heete, rommelende schachten,
terwijl de lucht rood brandt van aarde's koorts,
den hellen flakker van zijn laaie toorts.
Kalm, uit der laag're bergen drukke keten,
rijst norsch omhoog hij, in gewéld'ge breedte.
| |
[pagina 141]
| |
Chineesch keizertje.‘Want derzulken is het koninkrijk’ ..... Voor Pu-Yi (oud 5 jaar). Kleine koning
nog ter kroning
niet geleid,
die soldaatjes,
kleur'ge plaatjes,
netjes samen-rijt.
Kind van onschuld
dat wat omsult
met zijn pop:
ziet verwonderd,
nu 't ginds dondert,
van zijn speelgoed op.
Op zijn vragen
hoort 't gewagen
van een bloed'gen moord.
En naar 't fluist'ren
blijft het luist'ren,
of 't een sprookje hoort.
Het begrijpt niets,
want nog rijpt niets
in die kinderziel,
die 't besef mag derven
van wat ginds aan scherven
hooploos viel.
(1911.) | |
[pagina 142]
| |
Zuid-Afrikaansch slagveld.Naar Celliers.Ga naar voetnoot+ Klonk hoefslag hier?
Heeft hier geschut gedreund,
't eentonig lied gedeund
van moord?
En nood-geroep en kort bevel?
Sloeg door de lucht hier fel
het wilde wraak-getier
tot ver gehoord?
Hoe stil, hoe stil....
Hoe zonder weze' en wil
ligt 't veld omlaag.
Als moet er antwoord komen op een vraag,
zóo wacht de vlakte,
zoo staan te wachten
de wolken en der boomen vaag
roerloos getakte.
Op wat hier mensche' elkander brachten
is 't of een eeuwig zwijgen viel:
Zooals God zwijgt.... En gij, mijn ziel.
| |
[pagina 143]
| |
Als in een droom....Als in een droom, zóo lang is het geleden,
zie ik mijzelf, een kind nog, staan aan zee,
kinkhoorn aan 't oor, te luistren naar den vreê
die daarin ruischte of de echo van de reede
er zich verscholen had.
Van lieverlede
wies 't water; rustig vloedend, en verglee'
over mijn voet (schoenen en kousen mee)
de ringgeul in rond de opgeworpen stede.
Die brokkelde af....
Tot 'k, uit den ban geraakt,
wegwierp den bonten hoorn en koppig werkte
om 't fiere fort te stutten eer het viel.
Zóo is het meer: wie droom'rig de' arbeid staakt,
bekoord door zinsbedrog, ziet straks zijn ziel
verraden en haar vijand in zijn sterkte.
| |
[pagina 144]
| |
Verleden.Hoe zwaar valt 't loochenen van vroeger daân
der ziele die, nu rond haar alles goed
en stil is, 't donkere verleden, voet
voor aarzelenden voet, ziet naad'ren aan
als uit de verte van een schemerlaan.
Ai mij, hoe stormt een wilde tranenvloed
nu 't heden hem als broeder groeten moet,
en, lampen brandend, schreyend tot hem gaan.
Want o, wie 't heil genoot te leeren zien
hoe alles schijn is van een hooger leven,
die kan zelfs in zijn bitterste oogenblikken,
zij 't stamelend, niet dan een groetwoord snikken,
als aan ziels poort 't verleden klopt en biên
een hand ten welkom, eerst ten vloek geheven.
|
|