uitvoeriger beschouwing van Griekenlands en Rome's historie in de vierde klasse.
Van die werkzame aandacht der mannen van de praktijk is het leerboek der Heeren Jacobsen en Engers een goede vrucht. Op de hoogte van de resultaten der wetenschappelijke historiebeoefening betracht het zelf, als geschreven voor jonge knapen den grootsten eenvoud. Misschien zal het zelfs aan sommige ouderwetsche lezers, die nog niet weten welk een bescheidenheid van de ‘klassieke’ leeraren in het gymnasiaal verband gaandeweg wordt verwacht, de vraag op de lippen brengen, of het niet al te weinig ‘gymnasiaal’ is. - Mij schijnt deze eenvoud eer eene verdienste dan een bezwaar. De zeer heldere expositie der feiten, het ongezocht op den voorgrond brengen van belangrijke personen, de korte bespreking van mythologie, cultuur en literatuur maken dit boek niet slechts tot eene goede handleiding bij aanvullend en verhalend onderwijs, maar tevens tot een voortreflijke inleiding voor de lectuur van uitvoeriger en geleerder handboeken als b.v. dat van Prof. van Gelder. En ook de afbeeldingen kunnen haar nut hebben, al staan ze wat vreemd en los door het boek verspreid, en al missen wij noode de zoo gemakkelijk te geven aanwijzing van herkomst.
Voor ‘deskundige’ opmerkingen is de leestafel van Onze Eeuw nauwlijks de plaats. Toch stelden wij het op prijs dat dit Leer- en Leesboek ons ter aankondiging werd toegezonden, daar die toezending ons een welkome aanleiding is den schrijvers succes toe te wenschen bij hunnen sympathieken arbeid.
K.K.
P.N. van Eyck. Uitzichten. Bussem. C.A.J. van Dishoeck.
De schijnbaar veelsoortige liederenschat in dezen bundel verzameld en ten deele aan de Nederlandsche lezers reeds door publicatie in onze tijdschriften bekend wordt door den dichter ons thans als in hoogere éénheid, als uit ééne stemmingsreeks geboren aangeboden. Van Eyck gaf aan den ganschen bundel den titel die in eigenlijken zin slechts scheen te behooren tot den laatsten daarin opgenomen cyclus: hij wil dat zijne zangerige klachten, de gloedvolle vertolkingen zijner zinlijke begeerten, de stille koestering van zijn levensweemoed, het aarzelend geluid van zijn herboren hoop, hij wil dat al die stemmingen thans worden vernomen en verstaan in de ruimere atmosfeer der Uitzichten, als de matheid der moede-