Onze Eeuw. Jaargang 13(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 470] [p. 470] Verzen Door Jules Schürmann. Lustig deuntje. Ziet eens aan! Ziet eens aan! Ziet eens aan! Ziet die dapp're soldaatjes daar gaan! Hoort de trommelen Er rommelen, Hoort het klappen Der stappen In den pas zoo gelijkelijk En wat blikkeren rijkelijk Bajonnetten en kepen En die goudenen strepen In zon! Kijk! daar gooit de tamboermajoor met bravoer Zijn stok met den blinkenden knop En hij vangt 'm weer op. En dan werpt hij 'm weer In de lucht keer op keer En daar laat hij 'm draaien Of bliksemsnel zwaaien En met magere, sling'rende, lenige beenen Springt hij vuurrood voor het troepenfront henen In zon! [pagina 471] [p. 471] Daar beginnen waarachtig Heel ferm en krachtig De blazers te toeten Met vol-bolle snoeten, O! wat lustige deunen Alle wegen nu dreunen En 't stof in een wolk Hangt over het volk Dat mee loopt te neuren Wat een jolige, oolijke, vroolijke kleuren In zon. [pagina 472] [p. 472] Nocturne. Bij 't opene venster Pierrot, zoo bleek Alsof al het bloed uit zijn wezen week, Staat te droomen in 't licht van de maan En Colombine triest, ontdaan, Zit te schreien. Pierrot voelt den honger en kommer niet Want nu van de maan het blank schijnsel vliet Voelt die dichter zich koning te rijk, Maar Colombine zorgelijk Zit te schreien. 't Troosteloos leven is hem een tresoor In zijn ziel sereen zingt een lief'lijk koor In hèm is 't àl klanken en kleur, Maar Colombine in moe getreur Denkt aan scheien.... [pagina 473] [p. 473] Avondstemming. 'k Liep langs de landen zoo stil voor mij heen En aan den hemel reeds d' avondster scheen, 'k Floot zacht een deuntje en ik neurde en ik dacht Aan het mysterie van nad'renden nacht,.... 'k Zag in de verte in een donkere laan Naar 't stille kerkhof twee minnenden gaan, Peinzende vroeg ik mij glimlachend af Waarom de liefde zoekt 't sombere graf.... Uit weide en wegen steeg vochtige damp Ver over velden blonk licht van een lamp Goud-gele schijn door de nevelen heen Uit land'lijk huisje daar vredig en kleen, 'k Voelde de rust van de velden in mij, D' avond, dat lichtje, zij maakten mij blij, 'k Wist dat mij wachtte in het vriendelijk huis Eene die 'k minde bij 't lindengeruisch.... [pagina 474] [p. 474] Dorschen. Vlugge vlegels keer op keer Zwiepen op de rogge neer, Dat de gele kor'len vallen Op den vloer van deel en stal en Ov'ral waar de voeten gaan Glipt het kostb're gouden graan. Klep en klap zoo gaan de vlegels, Staag d' aan leer gehechte kegels Ruischen door de lucht en ploffen Rhythmisch op de rogge en stof en Vezels in een gouden wolk Zweven over 't bezig volk. Vorige Volgende