Onze Eeuw. Jaargang 13(1913)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Verzen Door P. Otten. Herinnering. September. Ik lag in 't geurige gebloem Van lagen tijm en purp'ren hei Te luist'ren naar het bij-gezoem. Nog was de Zomer niet voorbij. Maar door het fijn doorzichtig waas Van hoog vergaarden, blanken damp Brandde als door een zil'vren gaas Een Herfstig-bleeke zonnelamp. En door de dunne, stille lucht Vleerde met hoog en koel gefluit Een overdwaalsche vogelvlucht Naar 't heuvelen-verholen Zuid. ‘Hier was het. Hier heb ik uw klaar En zoet geluidend woord geloofd, Voor 't eerst.... Hier heb 'k uw zonnig haar. Zien deinen om uw gulden hoofd. [pagina 125] [p. 125] Hier klonk de wildzang van uw lach, Het wapp'ren van uw dunne kleed.... Hoe was uw liedje van dien dag, Zoo leutig-blij, als niemand weet?’ En in de grijze, stille lucht Herdroomde 'k mijn vergeten lust, En lachte naar uw jong gezicht, Van eigen schoonheid onbewust. En 'k zocht, als naar een duur geheim Het nooden van uw pril geneur.... Mijn vingers woelden door den tijm, En van mijn toppen droop de geur. [pagina 126] [p. 126] Liedje. Mijn hart zal u wel vinden, Al gingt ge verder dan ge placht De koele paden van den blinden, Sterren-donkeren nacht. Misschien kan het gebeuren, Dat ik uw grillig dolen mis, En bij het weiflend keuren Mij in den goeden weg vergis. Maar als de lage morgen De leege velden even blondt, Dan lacht wel, in de vert geborgen, Een vogelblijde mond. Over het jonge koren Roep ik uw korten naam zoo zoet, En rep mij langs de rulle vore Uw komen tegemoet. Achter struweel verholen Tikkelen bloote voetjes gauw - Daar danst gij aan, op hooge zolen, Uw haren nat van dauw. En uwe versche lippen Genezen àl geleden zeer.... Gij moogt mijn vreugde een wijle ontglippen, Ik vind u immer weer. - Vorige Volgende