Onze Eeuw. Jaargang 12(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] Verzen Door Jules Schürmann. De leeuwerik. Leeuwerik die uit d'abeel Vluchtend, in het luchtgoud dringt Onder 't stijgen klinkklaar zingt Uit uw zuiv're hooge keel, In de ruimte wordt gij kleiner Maar al rijzende gaan reiner Uw kristal-held're geluidjes Als uit gladgeslepen fluitjes Over 't korenveld weerklinken Waar de gouden halmen blinken, Luchtig, vluchtig vliegt gij henen In d'oneindigheid verdwenen. Doch dan plots'ling ploft gij neer Stijgt en 'k hoor het fluiten weer: 't Lied van onbevangen blijheid, 't Lied van zomer en van vrijheid, Van het land en hemel beide, 't Lied der zon die dra zal scheiden, 't Lied der minnenden, die gaan Zwijgend daar ze uw zang verstaan, 't Lied van menschen en van dingen Hoor ik met uw keeltje zingen En wat vreugde zoekt in mij Zingt in uwe melodij. [pagina 293] [p. 293] Als de bladeren reeds gelen. Als de bladeren reeds gelen In d' aleerste najaarsdagen Nog de vogels lustig kweelen Maar de wind alree gaat klagen Over gladgeschoren weide; Als de bruin-verbloeide heide Ligt verlaten door de lieden Die het buitenleven vlieden Wars van 't schoone herfstgetij... Dàn eerst is het dorp voor mij. 'k Loop te dwalen langs de landen Met mijn kriekenhouten pijp en Voel mij vrij van alle banden Tracht het leven te begrijpen, 'k Weet mij één met alle dingen In wier wezen ik kan dringen, Hoor mijn vaste kalme schreden Op den harden kleigrond treden En ik volg der vog'len vlucht In de geur-doortrokken lucht. Rustige avonden en nachten In 't herkenken van den zomer En berustend winter wachten Zijn de vreugden van den droomer, Die het leven mag beminnen Eindelijk nu hart en zinnen Na veel zoeken en veel lijden Vrede vonden en verblijden... Herfst! alleen voor hem zijt gij 't Overschoonste jaargetij. Vorige Volgende