Onze Eeuw. Jaargang 12
(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
De Amerikaansche presidents-campagne
| |
[pagina 35]
| |
Vereenigde Staten maakte) was - zoo lees ik bij ex-President HarrisonGa naar voetnoot1) - te voorzien in de samenstelling van een lichaam van verstandige, vaderlandslievende mannen, die tot President zouden kiezen den man dien zij het best geschikt voor dat hooge ambt zouden achten. Hun keuze moest niet benard zijn door beloften, noch beperkt door voordrachten van colleges. Maar terwijl wij de letter nog gebruiken, was de geest van de Constitutie aldra veranderd. De voordracht van candidaten voor het presidentschap wordt opgemaakt in nationale partij-vergaderingen en de kiezers van de partij worden beschouwd als gebonden om op den voorgedragene te stemmen, welke ook hun persoonlijke meening moge zijn over zijn geschiktheid voor het ambt. Een presidents-kiezer die niet op den voorgedragene van zijn partij zijn stem zou uitbrengen zou het voorwerp van algemeene verguizing zijn en in tijden van sterke opwinding er zelfs aan bloot staan gelyncht te worden.’ Aldus Benjamin Harrison, opvolger en voorganger van Cleveland, als President der Unie (1888-1892), over den geest der Constitutie dien hij zelf krachtig heeft voortgeholpen te bederven. De presidentskiezers van Januari kiezen den President niet: zij zijn slechts stem-machines. De kiezers van de presidentskiezers, het volk der Unie, dat in November ter stembus gaat, wijzen echter evenmin bij vrije keuze hun staatshoofd aan. In November toch gaat het in den regel slechts om twee personen: den candidaat van de Republikeinsche en dien van de Democratische Partij. En wie de twee candidaten der partijen zullen zijn, dat wordt buiten de Constitutie om vastgesteld op de groote partijdagen - de (republikeinsche en de democratische) ‘Nationale Conventie’ - die de partijen in den zomer van het schrikkeljaar houden. Het staatshoofd van de grootste republiek der wereld is in den meest volstrekten zin des woords partijman. The chief-servant of his Party, kenschetst Roosevelt hem. Hij | |
[pagina 36]
| |
is het door de meerderheid van het kiezerskorps geijkte maaksel van den vierjaarlijkschen partij-dag. De uitgebreide macht, die de Constitutie den President als onverantwoordelijk hoofd van het Uitvoerende Bewind geeft, heeft hij volgens een traditie, zoo vastgeworteld dat zij zelfs voor den tweemaal gekozen, even rechtschapen als stoeren Grover Cleveland onuitroeibaar bleek, voor een aanzienlijk deel te gebruiken ten rechtstreekschen bate van de Partij die hem tot candidaat verhief. Ook na de Civil Service Reform van 1883, die door een examen-stelsel althans een kleine honderdduizend baantjes aan den directen invloed der partijen onttrok - de sollicitanten overnachtten voorheen bij troepen op de trappen van het Witte Huis; de oudere Harrison is er na een maand presidentschap aan gestorven! - is nog steeds de President der Unie elke vier jaar vele duizenden ambten, en daaronder de gewichtigste, letterlijk schuldig aan zijn Partij. Spolia victoribus. En het zijn waarlijk niet alleen de ‘baantjes’ waarom het bij de presidents-verkiezing gaat. Hoe staat de Partij, welker overwinning slechts ten koste van veel geld behaald kan worden en hoe staan de mannen die voor haar candidatuur in aanmerking komen, tegenover het vraagstuk van de machtsbeperking der trusts en der industrieele monopolies? Hoe tegenover de spoorwegen en de reusachtige financieele belangen, bij de regeling van en het toezicht op hun tarieven betrokken? Wat is er van hen te verwachten ten opzichte van het muntwezen, den gouden standaard of Free Silver, en dus van de banken en ‘Wallstreet’? Beschouwen zij het tarief van invoerrechten als een middel om de schatkist te vullen (‘for revenue only’) of om 's lands bronnen van welvaart te ‘beschermen’ of wel om gunsten te bewijzen en te privilegieeren wie de Partij en den candidaat voor het presidentschap het best diende? Amerika is thans het meest sprekende voorbeeld eener plutocratie, dat de wereld ooit heeft aanschouwd - schrijft het weekblad The Nation in zijn nummer van 29 Juni jl. Het kan niet anders of elke verkiezing in de Unie, die | |
[pagina 37]
| |
van het staatshoofd bovenal, draagt daarvan het merk. Zij is een strijd om de bestendiging van de geldheerschappij - en van dat vernuftigste, doeltreffendste en verdorvenste instrument, waarmede het haar tot heden ondanks allen tijdelijken tegenspoed steeds gelukt is haar macht over het politieke leven van de natie te behouden: de Machine, met haar bestuurders die tegelijk haar slaven zijn, de political bosses. Het is nu al bijna tien jaar geleden, dat het groote, tweedeelige werk in het Engelsch en Fransch tegelijk verscheen, waarmede de Pool Ostrogorski zich eensklaps een wereldnaam verwierf: La Démocratie et l'Organisation des partis politiques. Reeds was Bryce hem met The American Commonwealth voorafgegaan, waarin (zooals Ostrogorski zelf het uitdrukt) voor de eerste maal een stelselmatige beschrijving van het tegenwoordige partijwezen gegeven werd, die een openbaring was niet alleen voor de lezers in de Oude Wereld, maar voor de Amerikanen zelven. Doch Ostrogorski, van wiens voorstudiën de resultaten reeds gedeeltelijk het licht zagen in tijdschrift-artikelen vóór de verschijning van Bryce's boek, vulde diens arbeid op meesterlijke wijze aan. Hij bracht verscheidene jaren door met het verzamelen van gegevens in stad na stad, bij vereeniging na vereeniging, woonde vergaderingen bij, nam deel aan verkiezingscampagnes, liet zich inlichten door en had gesprekken met alle soorten van menschen die bij de verkiezingen eenige rol spelen, van den eenvoudigsten voter op het platteland af tot den machtigsten Tammany-boss toe, met de stemmenwervers in de achterbuurten en met de leden van het Congres, de spoorwegkoningen, de hoogleeraren aan de Universiteiten. Met dien schat van eerlijk verzamelde en methodisch gerangschikte data en feiten heeft zijn hooggestemde en breed ontwikkelde geest een werk over het Engelsche en het Amerikaansche partijwezen in historisch en logisch verband met de opkomst en het voortschrijden van de Democratie in onze dagen weten op te bouwen, dat op gelijken rang met het boek van den Engelschen | |
[pagina 38]
| |
staatsman en nauwelijks beneden Alexis de Toqueville's Démocratie en Amérique te stellen is. Wie het boek kent en thans de dagbladberichten over de voorbereiding der aanstaande presidentsverkiezing volgt, die zal zijn bewondering voor Ostrogorski's arbeid met den dag voelen stijgen. Geen enkel technisch, politiek of maatschappelijk detail in de campagne, of men vindt het terug, vermeld, beschreven en verklaard in zijn tweede deel, aan het partijwezen in Amerika gewijd. Als ooit een studieboek rechtstreeks en dadelijk aan de praktijk des levens kon worden getoetst, dan was het dit, en schitterend doorstaat het de proef. Onder zijn inspiratie wil ik voor de lezers van dit tijdschrift een beknopt overzicht geven van hetgeen er in de hoogere sferen der binnenlandsche staatkunde aan de overzijde van den Oceaan thans bezig is te gebeuren en den samenhang daarvan hun duidelijker vertoonen dan de dagbladpers met haar onregelmatige opeenvolging van haastig gelezen en ras vergeten berichten en correspondenties uiteraard vermag.
***
Theodore Roosevelt, tegelijk met de herbenoeming van president Mc-Kinley in 1900 tot vice-president van de Unie gekozen, volgde dezen na zijn gewelddadigen dood in 1901 krachtens het voorschrift der Constitutie op. Zoo groot was zijn persoonlijke populariteit, dat toen hij zich het volgende jaar voor het presidentschap beschikbaar stelde, zijn candidatuur voor de Republikeinsche Partij de eenig mogelijke bleek, hoe weinig zijn tegen de trusts en spoorwegmaatschappijen gekant program den vertegenwoordigers der ‘vested interests’, die in deze Partij de overhand plegen te hebben, ook aanstond. In zooverre kan Roosevelt met recht zeggen, dat hij zijn verheffing niet aan de republikeinsche oligarchie te danken heeft gehad. In de vier jaren van zijn presidentschap heeft Roosevelt inderdaad enkele pogingen gedaan om de nagenoeg onbeperkte macht der groote corporaties eenigermate aan | |
[pagina 39]
| |
banden te leggen. Er is in de beide Huizen van het Congres een verwoede strijd gevoerd, waarin hij de zegepraal niet behaald heeft. De wetgeving die ik van het Congres heb weten te verkrijgen, schreef hij, heb ik verkregen door een openbare meening (over de trusts) in het leven te roepen, waartegen de ‘oude garde’ zich verzette zoolang als zij daartoe bij machte was. De tijd van zijn ambtsvervulling is te kort geweest, zegt hij zelf, en hij meent dat thans voor hem het uur geslagen is om den strijd te hervatten. Overeenkomstig de traditie heeft Roosevelt zich in 1908 niet voor de derde maal beschikbaar gesteld. Het was zijn vriend, zijn vertrouwde medestrijder, in zekeren zin zijn creatuur, die, ten warmste door hem aanbevolen, den nieuwen koers in het presidentschap der Unie zou voortzetten. Ook Taft's verkiezing beteekende dus allerminst een succes voor de oligarchie. Maar, terwijl de ex-President in Afrika leeuwen ging schieten en zijn wereldreis besloot met een triomftocht door oud-Europa, waar de deuren der vorstelijke paleizen, der ministerieele kabinetten en der hoogst-geleerde academies zich bij zijn nadering als vanzelf ontsloten, deed zijn opvolger zich niet kennen als een voortzetter van den door hem aangevangen strijd, maar veeleer als een hersteller van de door hem toegebrachte wonden. Zeker is, dat Taft, bij het naderen van 1912, bleek de door de oligarchie en de republikeinsche bosses bovenal gewenschte candidaat voor het nieuwe presidentschap geworden te zijn. Dus begon Roosevelt in den aanvang van dit jaar zijn strijd om een herkiezing met een veldtocht tegen zijn vroegeren vriend. Hij deed het als de echte ‘rough rider’, die hij van ouds geweest is. En de heer Taft sloeg terug, dat de stukken eraf vlogen. Van de zelfbeheersching, die de Oude Wereld, reeds om de waardigheid van het ambt, van maatschappelijk zoo hoog geplaatste mannen vraagt, viel in dit tweegevecht niets te bespeuren. Het leek een ‘partij’ tusschen twee zwaargespierde, vetglimmende, halfnaakte, ongehandschoende boksers. Het was quite American en viel daarom wel in den smaak van het Amerikaansche publiek. | |
[pagina 40]
| |
Taft verzuimde niet uit de oude plunje van zijn geduchten tegenstander eenige plechtige verklaringen op te diepen, dat deze zich nimmer ten derden male voor het presidentschap beschikbaar stellen zou. Dat riekte naar schending van belofte uit eigenbaat. Maar Roosevelt antwoordde dat voor den wensch van the American people alles moest zwichten.... Had hij niet het zijne gedaan om zich zelven door een wereldreis te doen vergeten! Maar het was niet gelukt en hier was hij, gereed om de plaats van den vriend in te nemen, die ontrouw geworden was aan zijn taak. De persoonlijke strijd is in de laatste weken hoe langer hoe meer vergiftigd. In den Senaat heeft een der twee leden voor Pennsylvania een correspondentie openbaar gemaakt, die zich thans in handen van den gele-pers-despoot Hearst bevindt en waaruit blijkt dat voor Roosevelt's presidents-verkiezing van 1904 ontzaglijke sommen zijn gestort door de trusts en de spoorwegen, die hij in zijn platform zoo dapper bevocht. De scheldpartij, door Roosevelt ter weerlegging van deze zware aanklacht ten top gevoerd, is tegenover de met gestolen brieven, onderschepte telegrammen en afgeluisterde telefoongesprekken gestaafde beschuldigingen, niet overtuigend... Ik moet trouwens, helaas, aan de waarheid daarvan gelooven na kennisneming van de rede (afgedrukt in het mij door vriendelijke hand toegezonden officieele verslagGa naar voetnoot1) die de Amerikaan Franklin Pierce in 1908 op het Internationale Vrijhandels-Congres te Londen hield. Daarin staan met de namen der gevers (groote maatschappijen) en der ontvangers (hoofdbestuurders van de republikeinsche campagne), de bedragen der stortingen (honderdduizenden dollars) vermeld, die in 1904 voor de verkiezing van Roosevelt tot President werden aanvaard en gebruikt. Wat nog sterker is: ‘in diezelfde campagne - schrijft Pierce - ontbood president Roosevelt (in zijn ambt dus) den heer E.H. Harriman, die sterk betrokken is bij spoorweg- en industrieele belangen van ons | |
[pagina 41]
| |
land, naar Washington en legde hem de behoefte aan meerdere fondsen bloot van het republikeinsche presidentieele verkiezings-comité om te besteden in den staat New-York. De heer Harriman keerde, op het verzoek van den President, naar New-York terug en bracht de som van $ 260.000 bijeen. Dit gansche bedrag, benevens andere groote sommen, werd in dat jaar gebruikt voor corruptie op groote schaal onder de kiezers van den staat New-York’Ga naar voetnoot1).
Van de twee groote partijen, die elkaar het bestuur van het gemeenebest betwisten, hield ditmaal de Republikeinsche het eerst haar ‘nationale conventie’: in Juni, te Chicago. Hier, in den boezem der Partij zelve, zou, zoo meende men, het gevecht tusschen den President en den oud-President om de candidatuur voor 1913 worden beslist. Vier maanden lang had het bestuur van de Vereenigde Staten feitelijk stilgestaan, wijl heel het hoogere en lagere administratieve personeel, in Washington zoowel als in de meeste der 45 Staten zich bezig hield met op alle mogelijke wijzen de afvaardiging naar de Conventie te bevorderen van delegates vóór Taft. Anderzijds hadden Roosevelt en zijn aanhangers al wat Amerikaansch reclame-talent vermag uit te denken met de uiterste inspanning van geestelijke en lichamelijke kracht in dienst gesteld van Teddy's Marathon-loop. In geweldige spanning werd de uitslag van de Conventie tegemoet gezien; niemand kon dien met eenige zekerheid voorspellen. De ‘nationale conventies’ - eigenlijk moest men spreken van de partij-conventies, want er worden even zoovele ‘nationale’ conventies gehouden als er partijen | |
[pagina 42]
| |
zijn - worden als volgt samengesteld. In elken staat der Unie vaardigen de partijgenooten een aantal mannen af, dubbel zoo groot als het getal zetels waarop hun staat recht heeft in het Congres. Dat wil vooreerst dit zeggen: de partijdag van elken staat (State Convention) benoemt vier delegates at large, d.i. het dubbele van het aantal senatoren (twee), hetwelk iederen staat toekomt. De overige delegates worden meestal door de kiezers der partij in de kiesdistricten voor het Huis van Afgevaardigden benoemd: hun aantal is tweemaal zoo groot als dat van de leden die de staat naar dat Huis afvaardigt en hetwelk afhangt van het bevolkingscijfer. Het stemmenaantal dat elke staat ter Conventie uitbrengt is dus zeer ongelijk: New-York b.v. 2 × (2 + 43) = 90, Montana of Delaware 2 × (2 + 1) = 6. Het geheele aantal gedelegeerden dat aldus ter nationale partij-conventie opkomt, is ruim duizend; daarnevens worden tegelijkertijd evenveel plaatsvervangers benoemd, die alle plegen op te komen, ten einde aan de beraadslagingen deel te nemen en zoo noodig hun plaatsvervangende taak onmiddellijk te vervullen. Bovendien maakt het optrekken van een talrijke deputatie door de stad en in de zaal, met muziek voorop, vlaggen en reclameborden boven de hoofden uitdragend en gelijkstemmig zekeren krijgskreet herhalend voor den ‘jolly good fellow’ hunner keuze, op het publiek zekeren indruk en is daarom als verkiezingsmiddel evenmin te versmaden als... zoovele andere, minder onschuldigGa naar voetnoot1). Deze tweeduizend menschen vergaderen in een gebouw, meestal bijzonderlijk voor deze gelegenheid opgetrokken, zooals dit jaar weder te Baltimore is geschied. Er is een ruimte van geweldige afmetingen noodig, omdat de zittingen | |
[pagina 43]
| |
publiek zijn. Er worden niet minder dan tien- à vijftienduizend kaarten voor uitgegeven; men verzekert dat sommige heeren gedelegeerden met den verkoop daarvan hun reiskosten ruimschoots goedmaken. De Conventie wordt met een gebed van een geestelijke geopend, waarna de chairman, voorzitter van het comité dat ter Conventie van vier jaar geleden gekozen is en thans door een ander vervangen zal worden, een toespraak houdt. Om de sprekers verstaanbaar te maken wordt tegenwoordig veelal een ‘megaphoon’ gebruikt; in elk geval bezigt men dit instrument om de stemmingen en verklaringen der delegaties tot in de uiterste hoeken der zaal bekend te maken. Overigens is het aantal eigenlijke redevoeringen ter Conventie niet groot; haar hoofdtaak bestaat, na het onderzoek der geloofsbrieven en het formeele goedkeuren van een ‘program’, in het houden van een eindeloos aantal stemmingen, afgewisseld door verklaringen, dramatische wendingen, taktische bewegingen en zetten der ‘leiders’ (wire-pullers, touwtjestrekkers is een betere naam!) en voorts in juichen, schreeuwen, gillen, toeteren op daartoe expresselijk medegebrachte muziekinstrumenten, in het houden van ommegangen, het uitvoeren van gymnastische passen en het gelijktijdig per delegatie zwaaien van armen, hoeden of vlaggen, alsmede in alle, zelfs de meest onzinnige uitingen, waartoe een tot den hoogsten graad opgewonden publiek na dagen achtereen in een snikheete ruimte te zijn samengepakt, door den eersten den besten overprikkelden of reclamezuchtigen aanwezige te brengen is. De woeste en onwaardige tooneelen waartoe de nationale conventies aanleiding geven, werden in de dagbladen van de laatste maanden herhaaldelijk beschreven; er is dus geen reden daarbij stil te staan. Slechts moge ik even herinneren aan de dame in het wit die op een der laatste dagen van de Conventie te Chicago opsprong en losbarstte in lofkreten op een der candidaten (laat het Roosevelt geweest zijn), welk optreden het sein was tot een storing der stemmingen die uren lang aanhield en waarbij ver- | |
[pagina 44]
| |
scheidene personen, met wie de dame zelve, de zaal werden rondgedragen onder oorverdoovend lawaai, omhelzing en vuistgevecht. Ik vermeld dit curiositeitshalve, omdat ik in een onzer Nederlandsche democratische weekbladen aan deze dame een artikel gewijd vond, dat van bewondering en geestdrift voor haar spontaan uitbarstenden public spirit en vrouwelijk talent voor massa-beheersching overvloeide. Begrijpt de lezer het stille genot, dat ik gesmaakt heb toen ik óók die ‘dame in het wit’ van de zoo juist gesloten Conventie terugvond in Ostrogorski's negen jaren geleden verschenen boek? Wilt even mee genietenGa naar voetnoot1): ‘Vervolgens staat op een der galerijen een jonge vrouw, geheel in 't wit gekleed, op, roept uit volle borst den naam van een aspirant uit, grijpt twee vlaggetjes en draait ze met haar bloote armen als molenwieken razend snel in 't rond. Haar kreten en gebaren trekken de aandacht der naburige groepen, dan van andere groepen, eindelijk van de geheele zaal en de 15000 aanwezigen, voorstanders zoowel als tegenstanders van den aspirant, juichen zijn jeugdige bewonderaarster toe met onmenschelijke geluiden, die vele minuten lang aanhouden. De gedelegeerden van den staat waarin de aspirant geboren is, komen de dappere juffrouw zoeken en onder hun geleide, een zware banier versierd met het portret van den aspirant in de hand, doorkruist zij in triomf de zaal te midden van een waanzinnige menigte; men sleept haar over het staketsel dat de zitplaatsen der gedelegeerden scheidt van die van het publiek en noodigt haar uit te midden van de gedelegeerden plaats te nemen. Allen, gedelegeerden en publiek, loeien zoo hard zij kunnen, zij zijn in-gelukkig zich aan een nieuwen aanval van hysterie te kunnen overgeven. Het meest verwonderd is de heldin van dit voorval hetwelk zij geheel onbewust heeft veroorzaakt: zij heeft slechts aan een inwendige stem gehoorzaamd, gelijk Jeanne d'Arc; misschien ook heeft zij een vage herinnering behouden aan de dame met de witte parasol | |
[pagina 45]
| |
die de geestdrift van een vorige conventie heeft ontketend.’ Men ziet het - reeds in 1903 riep de even bewonderenswaardige als spontane ‘dame in het wit’ vage herinneringen aan een voorgangster wakker. Haar weder-verschijning in den zomer van 1912 duidt aan dat zij een vast nummer op het program der conventies wordt, een ‘conventioneel’ tooneel-requisiet. Het noemen van den naam van elken candidaat is het sein tot een uitbarsting van kabaal onder zijn aanhangers; in nog sterkere mate herhaalt zich dit wanneer de stemmingen begonnen zijn en deze of gene candidaat een merkbaar voordeel behaalt. Toen er ter Democratische Conventie van Baltimore van dezen zomer twintig minuten lang gejuicht was bij het stellen van de candidatuur van Underwood, zeide een der aanwezige deskundigen die zijn kalmte niet had verloren: Dit is niet genoeg; hij zal het niet worden. En inderdaad duurde het daarop volgende lawijd voor Champ Clark 65 minuten. Maar dit record werd weder geslagen door Woodrow Wilson, die 75 minuten geschreeuw in ontvangst te nemen had. Als zoo iets aanvangt, ziet men aanwezigen hun horloge uit den zak halen om, als een spoorwegreiziger bij het binnenstoomen van een tunnel of een time-keeper bij een bokspartij, nauwkeurig den duur te constateeren. Tegen de 75 minuten brullens voor Wilson heeft, zooals de uitkomst bewees, geen andere candidatuur op gekund. Men begrijpt van welke soort de welsprekendheid is, die in zulke vergaderingen ten beste wordt gegeven. Het zijn redevoeringen, niet ‘op kothurnen’, maar op stelten. Een megaphoon op een Eiffel-toren. De mythologie, het Oude Testament, de Romeinsche geschiedenis, Napoleon, bewijzen onschatbare diensten. Het is in den regel van geen belang hoegenaamd wat er gezegd wordt, een groote mond is eerste, veelal eenige vereischte. Stump oratory heet de hier gebruikte soort van welsprekendheid (stump - boomstronk, waarop voorheen volksredenaars in afgelegen districten der Unie plaats namen om de menigte toe te spreken). Gestemd wordt er zoo lang tot er een meerderheid is, | |
[pagina 46]
| |
steeds bij nieuwe vrije stemming. De Democratische Partij verlangt in haar conventies een meerderheid van twee derden der stemmen voor haar definitieven candidaat; deze eisch veroorzaakt niet geringe vertraging, al wordt hij dan ook min of meer verzacht door den, voor mijn individualisme onoverkomelijken, regel dat de delegaties stemmen as a unit, d.w.z. dat voor den candidaat die in een delegatie de meerderheid van stemmen heeft verkregen, alle stemmen der delegatie worden meegeteld. Op de laatste Conventie te Baltimore heeft men dezen unit rule eenigszins getemperd toegepast, naar gelang den gedelegeerden al dan niet een bindend mandaat was meegegeven; maar dit heeft tot willekeurige beslissingen geleid en tot klachten waaruit de pers opmaakt dat zoowel de two third majority als de unit rule haar tijd gehad heeft. Dat is echter vroeger ook al gezegd, maar de regel is tot nu toe gebleven. ‘Elle est devenue une part du patrimoine Démocrate’, zegt OstrogorskiGa naar voetnoot1). Het systeem der vrije stemmingen leidt tot een eindeloos stemmen, wanneer er althans geen candidaat is die reeds bij voorbaat als de algemeen gewenschte man beschouwd wordt, zooals Cleveland in 1888, Mc Kinley in 1896, Roosevelt in 1904 en Taft in 1908. Ook thans werd te Chicago Taft bij eerste stemming candidaat gesteld, maar dit geschiedde eerst toen de Roosevelt-mannen zich, na eenige naar hun beweren vervalschte stemmingen over de geloofsbrieven, aan verdere deelneming onttrokken hadden. Ter Democratische Conventie te Baltimore behaalde Woodrow Wilson pas bij 46ste stemming de daar vereischte twee derden en kon dus eerst toen, gelijk de gewoonte is, by unanimity als candidaat der Partij geproclameerd worden. Men mag nog tevreden zijn dat de zonderlinge vertooning niet langer heeft geduurd. Er zijn nationale conventies geweest, waarin vijftig of meer malen over een candidaat gestemd werd. Ook gebeurt het wel eens, dat elke delegatie hardnekkig aan haar candidaat blijft vasthouden, dan ontstaat een dead lock. Dientengevolge is eens (in | |
[pagina 47]
| |
1897) in een conventie in den staat Iowa 6021 maal gestemd voor een lid van dat minst illustre van alle Amerikaansche staatsinstellingen, den Senaat. Na de keuze van den candidaat voor het presidentschap wordt nog in groote haast (men is bekaf!) voor het vice-presidentschap gezorgd. Tot dit gewichtige ambt, welks drager meer dan eens, nog in 1901 na den moord op Mc Kinley, plotseling op de hoogste plaats in de Unie is gesteld, kiest de vergadering, men mag wel zeggen blindelings, dengene die door de touwtjestrekkers wordt aangewezen. Dan is het uit. Laat mij de meesterlijke bladzijde vertalen, waarin Ostrogorski zijn eindindruk van de nationale conventies neerlegdeGa naar voetnoot1): ‘Men verzamelt zijn indrukken en men geeft zich rekenschap van de reusachtige maskerade der volksinstellingen welke men heeft bijgewoond. Een menigte van hongerigen, van ambtenaren of van baantjesjagers, vermomd als afgevaardigden des volks, onder het voorwendsel grooten partijraad te houden, heeft zich beziggehouden met intriges en handgrepen waarvan het voorwerp het hoogste ambt van de grootste republiek der wereld was, het opvolgerschap van Washington en Jefferson. Met een ritueelen eerbied voor de vormen tot in de geringste bijzonderheden van de procedure, hebben zij schijnberaadslagingen gehouden om resoluties af te kondigen, van tevoren vastgesteld door een handvol touwtjestrekkers in besturen en niet-officieele kiesvereenigingen; zij hebben als het credo, aan de trouw der partij aanbevolen, een hoop holle, vage frasen afgekondigd, samengeflanst door eenige deskundigen in het praten-zonder-iets-te-zeggen en nog overhaaster aangenomen zonder onderzoek en zonder overtuiging; zich op de borst slaande, hebben zij de vergadering bezworen sollicitanten te aanvaarden aan wier welslagen zij niet het minste geloof hechtten; zij hebben in het openbaar gestemd voor candidaten, wier nederlaag zij in | |
[pagina 48]
| |
stilte beraamden. Van hun geweten gescheiden door baatzuchtige berekeningen en van hun oordeel beroofd door de onstuimige menigte der toeschouwers die reeds alleen al wat naar een beraadslaging zou lijken onmogelijk maakte, hebben zij zonder weerstand den druk der galerij ondergaan. Die galerijen, welke de volksmeening voorstellen, zijn bezet met een “claque” en een razende menigte, die in gewone omstandigheden slechts zou zijn samen te stellen uit de verpleegden van alle gekkenhuizen des lands tegelijk ontsnapt. Hier echter heeft deze bende een groote politieke functie volbracht, zij heeft “het enthousiasme” verschaft hetwelk het eerste element van de conventie is, dat er de plaats van beraadslaging inneemt en al haar bewegingen beheerscht. Voortgebracht op bevel van listige zaakbezorgers, is “het enthousiasme” den afgevaardigden toegediend als een bedwelmende drank opdat genen zich des te beter van hun wil zoude kunnen meester maken. Maar in de dronkenschap hebben zij zich overgegeven aan de meest plotselinge impulsies, hebben zij zich gestort in de minst te berekenen richtingen en het is het blinde toeval dat het laatste woord gehad heeft. De naam van den candidaat voor het presidentschap van de Republiek is uit de stemmingen der conventie te voorschijn gekomen als een nummer uit de loterij. En op alle getrouwen der partij, van den Atlantischen tot den Stillen Oceaan, rust thans de plicht, op straffe van afvalligheid, om op het voortbrengsel van deze loterij te stemmen. En niettemin, wanneer men zijn gedachte naar het verleden wendt, af van het schouwspel waarvan men zoo even getuige was, en wanneer men de rij der presidenten voor zijn geest laat voorbijgaan, dan bevindt men dat, mogen al niet allen groote mannen zijn geweest - het scheelt veel! - allen toch eerbiedwaardige mannen geweest zijn en kan men zich niet weerhouden het Amerikaansche gezegde te herhalen: Er is een god voor dronkaards, kleine kinderen en de Vereenigde Staten!’
Op het lot, uit de Republikeinsche loterij te Chicago | |
[pagina 49]
| |
voortgekomen, staat de naam van Taft; op dat van de Democratische te Baltimore die van Woodrow Wilson. Wat werkte, behalve dan het toeval, mede tot die uitkomst? Te Chicago werd een hardnekkige en verbitterde strijd gestreden tusschen de twee vrienden van voorheen, den tegenwoordigen President en diens voorganger. Roosevelt, the hottest headed man who has ever undertaken the guidance of a great Republic, toonde zich hier in zijn volle kracht van vechtersbaas en populariteitsjager. Zijn treinreis naar de Conventie-stad was een zorgvuldig georganiseerde, schoon niet geheel geslaagde reclametocht: op de stations, klein of groot, waar zijn trein stopte, was voor publiek gezorgd en stonden de reporters te wachten. En hij vervulde zijn spellbinders-werk (zoo noemt men de uit wagons redevoerende rondreizende agenten in politiek) met zulk een verterenden ijver, dat men zegt dat sindsdien zijn toch al niet aantrekkelijke lach zich tot een louteren tandengrijns verstard heeftGa naar voetnoot1). Hij bestuurde zelf, van zijn hotel te Chicago uit, de bewegingen zijner getrouwen, hield tot laat in den nacht comité-generaal met hun hoofdlieden, beraadslaagde over de zetten van den volgenden dag. Maar aan de zijde van Taft stond het vier jaar geleden tegelijk met dezen gekozen bestuur der machtige Republikeinsche organisatie, heel de ‘Machine’ met de keurbende der republikeinsche bosses en de reusachtige hulpmiddelen, door de dragers der vested interests (de trusts en de groote ondernemingen, de belanghebbenden bij het Tarief) verschaft. De verkiezing van Root tot chairman van de Conventie en van de Partij voor de volgende vier jaar, was de eerste slag die Roosevelt werd toegebracht. Zij geschiedde met de hulp van 72 door Roosevelt's aanhangers betwiste stemmen, toegelaten na een onderzoek van en een beslissing over de geloofsbrieven, waartoe de betwisten zelf | |
[pagina 50]
| |
krachtens besluit van het Taft-gezinde Conventie-bestuur deelnamen. Dit samentreffen herhaalde zich bij de beslissing over de toelating van twee Californische gedelegeerden, wier mandaat betwist werd; ook hieraan namen andere betwisten, die van een Taft-mandaat voorzien waren, deel. Roosevelt zelf heeft in een reeks van redevoeringen en artikelen in het uitmuntend geredigeerde weekblad The Outlook Taft's ‘meerderheid’ geanalyseerd, tot er niets van overbleef. Hij komt ten slotte, geloof ik, tot het resultaat dat er onder de ruim duizend gedelegeerden nog geen honderd eigenlijke Taftianen zijn geweest. Dit is natuurlijk een cijfergoochelarij, maar niet te ontkennen valt dat zijn ontleding van de stemmencijfers, waarmee de Californische Taft-delegates werden toegelaten (542 tegen 529) sprekend genoeg is. Roosevelt berekent dat bij die stemming 408 stemmen te zijnen gunste werden uitgebracht uit staten waar de Republikeinsche Partij in de meerderheid is tegen 270 stemmen ten gunste van Taft; terwijl diens meerderheid werd verkregen door de ruim 260 stemmen uit Democratische staten tegenover ruim 100 op Roosevelt. Hieruit leidt hij af, niet ten onrechte naar mij voorkomt, dat de westelijke staten, waarin de Republikeinsche Partij vasten voet heeft, aan hem boven Taft de voorkeur geven, dat dit ook in de oostelijke het geval is, hoewel daar de macht der Machine het geweldigst is, en dat Taft's meerderheid kunstmatig is verkregen door het bewerken van de Zuidelijke staten, waar de Democratische Partij van oudsher de meerderheid bezit en in November, wanneer het op het benoemen der presidentskiezers aankomt, slechts een gering percentage van republikeinsche kiezers het de moeite waard zal achten ter stembus te gaan. Bovendien beschuldigt Roosevelt zijn concurrent en de te diens behoeve werkende Machine ronduit van bedrog zoowel bij het benoemen van delegates in de state primaries als bij het onderzoek hunner geloofsbrieven in de Conventie gepleegd. Thou shalt not steal - het gebod, door Roosevelt sinds de afscheiding te Chicago als verkiezingsleus gebruikt en prijkend aan het hoofd of op den omslag van | |
[pagina 51]
| |
verscheidene zijner geschriften, slaat dan ook niet, zooals men meenen zou, op Taft's politiek of op de trusts, maar op den te Chicago volgens hem gepleegden stemmenroof. ‘Thou shalt not steal neither in politics nor in business’, luidt de leus uitvoeriger en minder pakkend dan op het eerste gehoor. Het schijnt wel waar te zijn dat er te Chicago ten nadeele van Roosevelt ergerlijk geknoeid is. De meerderheid der gedelegeerden, en een niet zeer groote, werd - zoo schrijft een der reporters van The Outlook in de ‘staff correspondence’ uit de verkiezingskwartieren - geheel beheerscht door een kleine groep op het podium. Die oligarchie manoeuvreerde op alle mogelijke wijzen tegen Roosevelt; Taft kon haar in het geheel niet schelen, maar Teddy moest geweerd worden. En er was reden voor, want diens program en diens geheele verkiezingsactie is tegen de overheersching van de Republikeinsche Partij door de ‘Machine’ en tegen de bosses gericht. Dat is, ondanks al zijn hinderlijk lawaai en zijn onwaardig schelden, het mooie van Roosevelt's strijd. En men moge dan een glimlach niet kunnen bedwingen, wanneer men de aan hem verknochte organen plechtig hoort verzekeren, dat ‘Mr. Roosevelt was not fighting for himself’, toch valt de waarheid niet te ontkennen van de bewering in diezelfde organen dat ‘the struggle in the Republican Convention of 1912 concerns fundamental questions of self-government and civil order’ en dat Roosevelt in dien strijd de kampioen (sans peur, non sans reproche) is van het goede beginsel tégen bevoorrechting en bederf. Den 21sten Juni trokken de Roosevelt-mannen zich definitief uit de Conventie terug en verlieten de Partij. Zulk een scheuring, in het partijen-jargon a bolt genoemd, is wel meer voorgekomen, b.v. nog in 1896 ter Democratische Conventie naar aanleiding van Bryan's devies Free silver. Er vormde zich toen, onder leiding van zedelijk hoog staande mannen, een Democratische gouden-standaardfractie, die een eigen candidaat voor het presidentschap stelde, maar in de verkiezingscampagne weinig kracht | |
[pagina 52]
| |
ontwikkelde, zoodat zelfs van haar aanhangers de meesten maar eindigden met hun stem op den politieken tegenstander, den republikein Mc Kinley uit te brengen. ‘Third parties’, zooals er verscheidene geweest zijn en nog bestaan (Greenbackers, Populists, Prohibitionists - ‘Mugwumps’ worden ze genoemd met een algemeenen naam) zijn in Amerika niet populair; zij verstoren de regularity van het partijwezen, zonder welke de gemiddelde Amerikaan zich verbeeldt dat het staatsbestuur niet goed werken kan. Deze gezindheid verhoogt dus de kansen van Roosevelt niet en vermoedelijk komt, gelijk in 1896, ook nu the bolt in de eene partij voornamelijk aan den candidaat van de andere ten goede. Daarentegen legt nu, anders dan in 1896, de persoon van den ‘derden’ candidaat een zeer groot gewicht in de schaal. Roosevelt's populariteit is een factor van niet te berekenen beteekenis en wat ons in zijn optreden en manieren afkeer inboezemt, werkt daarginds allicht ten zijnen gunste. En de leus, die senator Henry Allan van Kansas in zijn speech bij de vorming der nieuwe Progressieve Partij liet klinken, is pakkend genoeg: Shall the politicians or the people nominate (the President)? Het schisma - dat, geloof ik, ook ditmaal niet blijvend zal zijn en slechts als een dier heilzame, spasmodische betoogingen is te beschouwen, waardoor een deel van het Amerikaansche volk bijwijlen zijn wrevel over de onredelijkheid van het bestaande partijwezen en de heerschappij der partij-machine aan den dag dringt - had verder een normaal verloop. Den 6den Augustus kwam te Chicago een Progressieve Conventie bijeen, waar Roosevelt een program (platform) ontwikkelde en vervolgens onder fanatische geestdrift als candidaat der nieuwe partij werd uitgeroepen. Over dat program, in vergelijking met de beide andere, straks nog iets. Het wordt thans tijd na te gaan wat er ter Democratische Conventie te Baltimore in Juli gebeurde.
Chicago was a battle, Baltimore has been a game - schrijft | |
[pagina 53]
| |
een der ‘staf’-correspondenten, die de beide conventies bijwoonde. Een spel met de uiterste taktische bekwaamheid van beide zijden en niet zonder dramatische effecten gespeeld en - dit is een van Roosevelt's kansen! - ten slotte gewonnen men weet niet recht door wien. Ook hier ging het gevecht tusschen de Machine, verbonden met de vested interests, en degenen die de Partij uit haar ijzeren greep wilden losmaken. Murphy, het oppermachtig hoofd van Tammany Hall van New-York, die onuitroeibare gifplant, tezamen met Sullivan uit Illinois en Taggart uit Indiana vormden daar wel de meest typische trits van political bosses, die in de Unie is bijeen te brengen. Een staatkundige camorra, die in het verborgen werkt, stookt, omkoopt, bedriegt en steelt, die de politiek beoefent zooals de valsche munter of de beroeps-inbreker zijn bedrijf, het bederf van het Amerikaansche openbare leven, een macht in de maatschappij van huiveringwekkende beteekenis. Van laag opgekomen, dikwijls uit de heffe des volks, van alle inwendige beschaving verstoken, gewetenloos zaakwaarnemer, dankt de boss zijn loopbaan, die hem macht, geld en een senaatszetel bezorgt, aan één overheerschende hoedanigheid, hem en al zijn gelijken gemeen: de kunst om met menschen te manoeuvreeren. ‘De organiseerende geest, de blik van den strateeg en den tacticus die uitgestrekte vlakten omvat en de gebeurlijkheden voorziet, zijn - schrijft Ostrogorski in zijn hoofdstuk over “Les Politiciens et la Machine”Ga naar voetnoot1) - bij den boss slechts de aanvulling en de verruiming van die allereerste eigenschap. Met een uiteraard beperkten voorraad, te verdeelen onder begeerigen zonder tal, volbrengt hij het wonder van de vermenigvuldiging der brooden, precies toewijzende en voorsnijdende de aan elk uit te deelen portie. Dezen biedt hij het gedegen voedsel van baantjes, geld en stillen invloed aan, genen het vooze vleesch van beloften. Hij speelt op behoeften en lusten, op lichtgeloovigheid en | |
[pagina 54]
| |
ijdelheid, als aan het schaakbord. Hij is tot het spelen van dit spel voortreffelijk toegerust door de eigenschappen van zijn geest: fijn berekenend, koud, onvatbaar om toe te geven aan den drang van het oogenblik, maar zeer bekwaam tot het nemen van plotselinge en gewaagde besluiten om aan een moeilijken toestand het hoofd te bieden. Onder dezen gemeenschappelijken geest, die de soort kenmerkt, verschillen de persoonlijke temperamenten: men heeft den brutalen, groven, afbijtenden boss; den beminnelijken, zelfs verleidelijken of “magnetischen” boss; den boss, van persoonlijke aantrekkingskracht verstoken, maar lief en gemakkelijk van manieren, een easy boss, zelfs een zalvenden als een geestelijke, zoozeer dat iemand die hem niet kent de mystificatie niet zou bespeuren wanneer men hem voorstelde als Reverend X.Y.Z. Maar de beminnelijkheid gaat nooit in openhartigheid over; de boss is van nature terughoudend, in zich zelf gekeerd; hij heeft geen vertrouwelingen; hetgeen verstandig is, daar hij dan althans zeker kan zijn niet verraden te worden. Tenauwernood bekent hij zich zelven zijn voornemens en plannen, hij wentelt ze om in zijn hoofd en houdt er in zijn geheugen de groote lijnen van vast, die hij zal terugvinden en ontwikkelen onder den schok der omstandigheden.’ Van dit afstootelijke genus, dat zijn naam helaas aan ons gemoedelijk Hollandsche ‘baas’ ontleent, waren ter Conventie te Baltimore drie eerste-klas-exemplaren aanwezig. Tegenover hen stond voorop en naar 't aanvankelijk leek, alleen, Bryan, de volksredenaar en antikapitalist, de freesilver-man, Mc Kinley's tegencandidaat voor het presidentschap in 1896, man van grooten persoonlijken invloed in zijn partij sindsdien gebleven. Hij was juist van de Republikeinsche Conventie te Chicago terruggekomen, welke hij - aardig toch! - als verslaggever had bijgewoond in dienst van een blad. Tusschen Bryan en de bosses ging het spel, waarvan de kostelijke hoofdtrekken de moeite van het verhaal waard zijn. De bosses begonnen met het behalen van een succes | |
[pagina 55]
| |
door de verkiezing van Parker tot chairman van de Conventie. Dit deed bij Bryan het voornemen rijpen om, het mocht kosten wat het wilde, door een stemming een uitspraak van de vergadering uit te lokken welke onbetwistbaar zou doen blijken, of zij al dan niet geneigd was zich aan de macht der politicians te onderwerpen. Iets dergelijks dus als Roosevelt en zijn vrienden in de Republikeinsche Conventie beoogden, maar met dit verschil, dat het Bryan niet om zijn eigen candidatuur voor het presidentschap te doen was, terwijl in de geheele actie van de Roosevelt-partij diens verheffing tot het hoogste ambt op den voorgrond was gesteld. Bryan is sinds lang niet meer de aanvoerder van zijn Partij en evenmin van een fractie daarvan. Zijn invloed is persoonlijk, maar enorm, zooals ook thans weder zou blijken. Zoodra hij het bij de chairman-verkiezing door Tammany c.s. behaalde voordeel bespeurde, stelde hij zijn zwaarste geschut in werking en bracht de vergadering in hevige opschudding door de indiening van een motie waarin Pierpont Morgan, Ryan en Belmont met name werden aangewezen als de vertegenwoordigers der geldbelangen aan wie de Partij zich weigerde te onderwerpen en verklaard werd dat niemand die zich jegens deze heeren in eenige mate in staat van afhankelijkheid bevond, candidaat der Partij zou kunnen zijn of verder van de Conventie deel zou kunnen uitmakenGa naar voetnoot1). Dit was een rechtstreeksche aanval op de ‘Machine’ en de vergadering begreep het onmiddellijk. Maar.... de bosses ook. Na een heftige discussie - er was reden voor, want een der trustmagnaten, Ryan, was zelf gezeten onder | |
[pagina 56]
| |
de gedelegeerden voor Virginia - liet Bryan den staart van zijn motie vallen, doch handhaafde het lichaam. De stemming begon, in alphabetische volgorde der staten. De gedelegeerden van de door de Machine beheerschte staten stemden tegen, de min of meer onafhankelijken vóór tot, eensklaps, toen de beurt aan New-York was, Murphy in eigen persoon ninety votes aye! vóór Bryan's motie uitbracht. Aan het voorstel was door deze listigen zet de waarde van een criterium ontnomen; het werd, daar de na New-York stemmende staten allen het voorbeeld van Murphy volgden, met overweldigende meerderheid aangenomen. De boss had zich hier wederom den man zonder scrupules en zonder beginselen getoond die hij zijn moet; den man ‘zeer bekwaam tot het nemen van plotselinge en gewaagde besluiten om aan een moeilijken toestand het hoofd te bieden’. Hij had zijn volgelingen onmiddellijk de taktische zwenking laten maken, die door de beweging der tegenstanders geboden werd. Bryan's toeleg was verijdeld; Tammany's ‘eer’ gered door het openlijke medewerken aan de fiere verklaring dat de Partij allen invloed der plutokratie op zich zelve en haar candidaten afwees. Men begon te stemmen over de candidatuur. Bryan's man was Champ Clark, de Speaker van het Huis van Afgevaardigden, wien men algemeen de beste kansen gaf en die als een van de bosses onafhankelijk persoon bekend stond. Toen deze laatsten echter, nadat eenige stemmingen gehouden waren, begonnen te begrijpen dat de door hen gestelde candidaten geen kans hadden, trachtte Murphy zijn bij Bryan's motie toegepaste manoeuvre te herhalen en verklaarde hij voor de tiende stemming met de heele New-Yorksche delegatie op Champ Clark over te gaan. Ook hier bleek weer, dat het den bosses louter te doen is om de macht en dat zij zich zelfs in geval van nood tijdelijk met den schijn van de macht weten tevreden te stellen. Nu Bryan het op hun val gemunt had, moest en zou de Democratische candidaat, wie het ook ware, met | |
[pagina 57]
| |
hun medewerking en dus voor het oog van het publiek onder hun invloed worden aangewezen. De zwenking van Tammany bracht Champ Clark's cijfer op enkele stemmen boven de gewone meerderheid. Hiermede scheen zijn candidatuur (⅔ der stemmen zijn vereischt) verzekerd, want in de primaries had hij een overgroote meerderheid behaald. Doch opnieuw verraste Bryan de Conventie. Bij de 14de stemming opstaande verklaarde hij dat, hoewel van een mandaat om op Champ Clark te stemmen voorzien, hij zich genoopt zag dezen los te laten, nu die candidaat, door Murphy's overgang, de candidaat van Tammany was geworden. Van nu af aan was Woodrow Wilson zijn man en wie tegen Tammany was, behoorde dezen te stemmen. Stemming volgde na stemming en het scheen alsof de bosses Bryan de baas zouden zijn. Slechts weinig toch stegen Wilson's cijfers na de geruchtmakende verklaring, uitgebracht op een oogenblik, toen Clark reeds boven de helft was terwijl Wilson's cijfer nog niet ⅓ had gehaald. In de bladen las men reeds dat Bryan den slag verloren had; opnieuw was gebleken dat deze wel een uitnemend strateeg was, maar niet, gelijk de bosses, over een terstond gehoorzamenden troep beschikte. Dit was waar, maar toch bleek zijn invloed, ofschoon dan wat langzamer werkend, grooter. Want toen men over de dertigste stemming heen was gekomen, had Wilson Clark ingehaald. Bij de 43ste ging boss Sullivan van Illinois met zijn bende op hem over en bracht hem boven de helft; juist gelijk boss Murphy bij de 10de stemming Champ Clark over de helft gebracht had. Bij de 44ste was hij nog honderd beneden het vereischte ⅔, bij de 45ste gingen de andere bosses op hem over en bij de 46ste had Woodrow Wilson met 990 van de 1086 stemmen overwonnen. Een zegepraal voor Bryan? Ja en neen. Een nederlaag voor de Machine? Ja en toch niet volkomen. Woodrow Wilson heeft als gouverneur van New Jersey, een taaien strijd tegen de politieke oligarchie gevoerd, | |
[pagina 58]
| |
welke in dien staat groote macht uitoefende. Tegen haar in is hij door de primaries candidaat gesteld en geen oogenblik is, gedurende de Conventie, zijn verzet tegen haar verslapt. ‘To Tammany - zoo lees ik in een der neutrale verslagen van The Outlook - Governor Wilson c.s. has shown throughout the Convention an uncompromising and unyielding hostility’. Hij zou dus de beste anti-Tammanycandidaat zijn dien de Democratische Partij zich wenschen kon, indien het haar gelukt ware zijn candidatuur zonder medewerking van Tammany te proclameeren. Dit echter hebben Sullivan en Murphy door ten slotte op het door hen geschikt geoordeelde moment ook op dezen verklaarden vijand over te gaan, verijdeld. Men meene niet dat de verachtelijkheid van deze zelfvernedering aan dien overgang alle beteekenis in de oogen van het publiek zal ontnemen. Men denkt daarover anders in Amerika dan hier. Wat Murphy in Baltimore deed was political business; het is zijn vak en hij beoefent het met meesterschap, de ‘d-d sharp fellow’, die hij is. Daarbij komt dat ook Champ Clark een verklaard en beproefd tegenstander van Tammany was en niettemin bleek, gelijk men zag, de enkele overgang van Murphy c.s. na de tiende stemming naar zijn zijde, voldoende om Bryan te bewegen hem, zijn eigen candidaat, terstond los te laten. Het was natuurlijk onmogelijk dit na de 43ste stemming te herhalen; trouwens Wilson's candidatuur was na tientallen stemmingen feitelijk op de bosses veroverd. Maar zij hebben hem ten slotte helpen candideeren en zij zullen in de komende campagne zijn candidatuur tegen die van Taft en van Roosevelt met alle hun ten dienste staande middelen ten gunste van de Democratische Partij en van hun positie in die Partij bevorderen. Daarvan gaat niets af. Reeds heeft Roosevelt van deze omstandigheid een handig gebruik gemaakt. Op de vraag: Why not vote for Woodrow Wilson? antwoordt hij in The Outlook van 20 Juli, na een lofrede op den persoon van zijn Democratischen tegen-candidaat, dat behalve het partijbeginsel ook de wijze waarop Wilson's candidatuur tot stand kwam het | |
[pagina 59]
| |
verleenen van steun daaraan verbiedt aan die Republikeinen die aan de heerschappij der Machine in de politiek een eind willen maken. Er is geen enkel teeken te bespeuren dat Murphy, Sullivan en Taggart ‘loose their hold of the Democratic Party’...
Ik heb nu nog een en ander te zeggen over de programs, the platforms, waarop de drie tegenstanders candidaat gesteld zijn en waarmede de kiezers die de met een bindend, hoewel anti-constitutioneel, mandaat belaste presidentskiezers aanwijzen, van nu af aan tot November zullen worden bewerkt. Ja, dat is een wonderlijk geval met die platforms. Wat erin staat komt er eigenlijk niet veel op aan. Men hoore eerst maar weer OstrogorskiGa naar voetnoot1): ‘Het platform, dat geacht wordt te zijn de geloofsbelijdenis van de partij en haar program van actie, moest, zou men zeggen, het voornaamste deel van het werk der Conventie zijn; in werkelijkheid is het slechts een farce, de voornaamste farce van alle handelingen van dit groote partij-parlement. Het platform bevat een lange lijst van beweringen bijna de omni re scibili et quibusdam aliis in de politiek, waarop ieder kan vinden wat hem lijkt, maar waarvan niets eenige verplichting oplegt volgens de gedachte van de makers van dit proza noch van de geheele Conventie. Het is een van conventie tot conventie herziene en vermeerderde catalogus’... En - hoe vreemd het moge klinken - de programs der tegen-candidaten vertoonen onderling betrekkelijk weinig verschil. Taft's platform wordt, op enkele punten na, door de Roosevelt-pers gunstig beoordeeld; slechts voegen zij erbij dat hij het in de toekomst evenmin zal uitvoeren als hij het in het verleden heeft gedaan en dat zal wel waar zijn, al zou men, iets minder stellig, van Roosevelt hetzelfde kunnen beweren. Ik acht het althans opmerkelijk dat een orgaan als het weekblad The Nation, dat reeds sinds bijna | |
[pagina 60]
| |
een halve eeuw een moedigen strijd tegen plutokratie en favoritisme gevoerd heeft en in de staatkunde van den dag bijna alle maatregelen voorstaat, die Roosevelt in zijn speeches aanprijst (arbeidersbescherming, centralisatie van wetgevend en regeeringsgezag, maatregelen om ‘den wil des volks’ tot zijn recht te doen komen, referendum, vrouwenkiesrecht, volksverkiezingen voor de presidentscandidatuur - presidential state-primaries - op één dag overal in de Unie) zoo weinig vertrouwen in de nieuwe ‘derde partij’ en haar hoofdman aan den dag legt. Zijn eenige kans, zoo schrijft het (6 Juli), ligt in een samensmelting tot een tijdelijk verbond van alle krachten van maatschappelijke ontevredenheid door haar te overtuigen dat hij de Messias is. Taft heeft in een rede waarmee hij de candidatuur aanvaardde, nu nog eens gezegd dat hij van volks-initiatief en referendum niet wil weten en dat hij Roosevelt's plannen betreffende de rechtspraak afkeurt. Die plannen houden in: het verleenen van de bevoegdheid om rechters af te zetten (recall of judges) wat mij een buitengewoon gevaarlijke proefneming schijnt in een staat, door de politiek van het laagste gehalte zoozeer beheerscht als Amerika. ‘De Amerikaansche constitutie - schrijft OstrogorskiGa naar voetnoot1) - heeft de fundamenteele rechten van den mensch en den burger voor verdrukking behoed door ze onder de bescherming der souvereine rechtspraak te stellen, die niet alleen de daden van het bestuur, maar zelfs de wetten als ongrondwettig kan casseeren; en de rechtspraak, als geheel, is nog niet onder de macht der bosses.’ Gaat men daaraan raken of stelt Roosevelt zich voor dat het gerust kan geschieden, omdat het onder zijn bewind met het systeem der bosses voorgoed gedaan zal zijn? Van ‘unbounded selfconfidence’ sprak het genoemde weekblad. Men kan zeggen dat Taft's program meer conservatief getint is: het spreekt uitdrukkelijk van de handhaving van het gezag en de onschendbaarheid der gerechtshoven, | |
[pagina 61]
| |
zoowel van de Unie als van de afzonderlijke staten; hij kondigt niet, gelijk Roosevelt, nieuwe maatregelen tegen de trusts aan, maar spreekt alleen van ‘controlling the trusts by law-suits’. Omtrent de tariefquaestie is hij het met Roosevelt vrijwel eens: het Amerikaansche volk, zoo verklaren beiden, is voor beschermende tarieven. Hij spreekt verder, als tegenbod tegenover Roosevelt's gecentraliseerde arbeiders-wetgeving, van ‘several mining and hygienic laws’. Zooals men ziet, geven de platforms geen zekerheid omtrent hetgeen van de candidaten te verwachten is en valt er nauwelijks in te vinden wat hen scheidt. Is dan althans met behulp van het Democratische Program de scheidingslijn tusschen Wilson en zijn tegencandidaten te vinden? Geenszins. In The Outlook van 13 Juli lees ik aan het slot van de lange lijst desiderata welke dat program behelst, de voor een outsider verbijsterende opmerking: ‘Taft's platform onderscheidt zich zoowel wat den algemeenen toon als de speciale beginselen betreft van het Democratische slechts in weinige bijzonderheden’ (sic). Men ziet het, om zich een beeld te vormen van hetgeen de om het presidentschap strijdende partijen onderscheidt, is bestudeering van de partij-programs niet noodig! Roosevelt deed wel nog in een zijner jongste artikelen - terloops - een poging om de principieele scheidingslijn tusschen Republikeinen en Democraten te markeeren. De methode, schreef hij, door de Democratische Partij voorgestaan om groote nationale vraagstukken op te lossen is de methode van individualisme, decentralisatie en behoud van de rechten der afzonderlijke staten. Daartegenover heeten dan de Republikeinen te staan als voorstanders van krachtig ingrijpen van het centrale gezag, versterking der staatseenheid, ‘unitarissen’ tegen ‘federalisten’. Maar zoo komt men er toch ook niet achter. Het antagonisme aangaande de rechten der staten trekt thans evenmin meer de grens tusschen de twee groote partijen als het vraagstuk der slavernij. Ook het Tarief niet. Het is waar, de Republikeinen zijn volbloed protectionisten; de | |
[pagina 62]
| |
Democratische Partij streeft, zoo heet het, naar een fiscaal tarief (for revenue only) en heeft dus een tariefherziening op haar program staan, die belangrijke verlagingen inhoudt. Maar zoolang de Amerikaansche Constitutie en haar uitlegging door het Hooggerechtshof geen stelsel van directe belasting over de geheele Unie toelaat, hetwelk eenigermate in de stijgende behoeften der algemeene schatkist kan voorzien, zal de opbrengst van het tarief toch ook onder democratisch bewind noodzakelijkerwijze altijd zóó enorm moeten zijn, dat tariff for revenue only op vrijhandel nog bijzonder weinig zou gelijken. Bovendien loopen - om van de rechtstreeksche kasbelangen der beide partijen en van niet weinigen harer leiders nog te zwijgen - de belangen van partijgenooten in industrieele streken en in landbouwende staten, in het Oosten, het Zuiden en het Westen, bij alle tarief-politiek zoo sterk uiteen, dat een krachtige actie van een der bestaande partijen tegen het protectionisme bijkans een onmogelijkheid is: zoo vaak dan ook de vrijhandels-idee eenigszins veld won, leidde zij tot vorming van afzonderlijke groepen of tot afscheiding. De waarheid van de uitspraak is dus te beamen, dat het verschil tusschen de rechtzinnige Republikeinsche en Democratische tariefpolitiek ‘though substantial, is not really vital’. Wij spreken en peinzen hier te lande wel eens over ‘rationeele partijgroepeering’. Nergens is, niet slechts de groepeering, maar de samenstelling der partijen zoo irrationeel als in Amerika. Er is gezegd dat van de beide groote partijen daarginds ‘chacun ne puisait la conscience de luimême que dans l'existence de l'autre’. Nog pas schreef The Nation over de Democratische Partij, die zij brandmerkt als as bad innerly as the Republican: ‘There is very little else than party loyalty to hold together the white Southern aristocracy, Tammany and the democrats of the West’. Wat komt er, bij zulke verhoudingen, voor het staatsbestuur de inhoud der verkiezingsprograms op aan, waarmee de propagandisten den boer opgaan? Wat zijn die geschriften anders dan strooibiljetten om stemmen te winnen? ‘The really urgent issues of American Government have no | |
[pagina 63]
| |
relations to the principles, the traditions or the social composition of the two great parties.’ En sterker dan ergens ter wereld komt in het Amerikaansche partijwezen uit ‘de ongerijmdheid van het geloof, dat het geluk van het land afhankelijk is van de overmacht van deze of gene partij’Ga naar voetnoot1).
Nogmaals, de geheele beteekenis van Roosevelt's optreden, dat aan den strijd om het presidentschap ditmaal een eigen karakter heeft gegeven, ligt in zijn kloek, onstuimig maar volhardend, zij het dan niet onzelfzuchtig, verzet tegen de Machine en de bosses. Den geloofsbrief van de nieuwe Partij vindt men in den aanhef van haar platform: | |
[pagina 64]
| |
‘To the people of the United States without regard to past political differences, who through repeated betrayals realize that to-day the power of the crooked political bosses and of the privileged classes behind them is so strong in the two old party organisations that no helpful movement in the real interests of our country can come out of either’.... De beweging, door hem in het leven geroepen, is een van die worstelingen van het Amerikaansche volk om zich aan de politieke corruptie te ontwringen, als in de laatste halve eeuw herhaaldelijk het traditioneele partijwezen en de regularity der verkiezingen zijn komen verstoren. Als zoodanig is zij van hoog moreele beteekenis, maar vertoont zij tevens het toevallige, het ‘spasmodische’ van al dergelijke worstelingen, welker tijdelijk succes veeleer strekt om de plutocratie en de oligarchie te waarschuwen dat ook zij zekere grenzen hebben in acht te nemen, dan om het openbare leven in Amerika aan een radicale zuivering te onderwerpen. Te meer is dat thans het geval, nu de beweging is op touw gezet en aanvankelijk geheel geleid door een krachtige figuur als Roosevelt, in wiens persoon de nieuwe Partij gansch opgaat, van wien haar bestaan afhankelijk is, doch.... wien zelf eertijds bij zijn verheffing tot de hoogste waardigheid de reuk van het toegestopte goud niet deed walgen. Wat wij thans zien gebeuren doet in menig opzicht denken aan de presidentsverkiezing van 1892. Toen waren de politicians van de Democratische Partij, in verbond met Tammany, vijandig gezind aan Cleveland's candidatuur, maar deze had in het land een zoo krachtigen aanhang, dat de Machine zwichtte en den populairen candidaat aanvaardde. Ook zijn tegenstander Harrison, de republikeinsche President die herkozen wenschte te worden, had de meeste bosses tegen zich, maar de gedelegeerden ter Conventie meenden (gelijk later bleek ten onrechte) dat slechts met hem de Partij kon overwinnen en dreven zijn candidatuur tegen de bosses in door. In beide partijen won dus toenmaals de openbare meening het van de Machine. Dat is, kan men reeds zeggen, ook thans in de beide | |
[pagina 65]
| |
partijen geschied. Want de moreele geweldpleging in de Conventie van Chicago en de daarop gevolgde bolt van Roosevelt en de zijnen beteekent de gewisse nederlaag van Taft. En te Baltimore werd de zedelijk en wetenschappelijk hoog staande man, Woodrow Wilson, oud-president van Princeton College, candidaat gesteld, die de algemeene reputatie genoot de heerschappij der bosses in een van de meest beruchte staten van de Unie te hebben vernietigd. Indien niet alle teekenen bedriegen - en ook dát is mogelijk in het land der onbegrensde mogelijkheden - dan zal het succes ook ditmaal, gelijk in 1892, zijn voor de Democratische Partij. De persoon van Woodrow Wilson neemt Roosevelt den wind uit de zeilen. Met dezen als tegencandidaat valt het moeilijk zich als Redder der natie aan te biedenGa naar voetnoot1). Zijn verdienste blijft het, de ramen van het vunzige hol weer eens te hebben opengestooten, waarin Amerika de politieke nering drijft. Hij heeft ‘zeer oude waarheden in pakkenden vorm ten gehoore gebracht’, zooals een Fransche Académicien het uitdrukte na zijn rede in de Parijsche Sorbonne te hebben bijgewoond. Of, verkiest men den schamperen vorm waarin een politieke tegenstander zich uitliet: Hij heeft weder eens met gelukkig gevolg gebruik gemaakt van ‘his genius for sounding moral platitudes and for dramatic tactics.’ |
|