Onze Eeuw. Jaargang 12(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 452] [p. 452] Verzen Door Laurens van der Waals. De Vlinders. Hier in den eenzaam-stillen tuin, hier schijnt de schaduw schoon, en maakt de pomp van oud arduin veel teerder nog van toon. en schemert zacht het hemelvlak, de bloesem- en de lindetak, die spieglen in de waterbak, zorgvuldig en zeer schoon. Maar verder glanst en glinstert het op 't grazige gazon, en valt op het violenbed de schuwe schijn der zon, en boven 't bed daar schimmert er een vlinder en nog een en ginder is er een, zoo ver, en tegen 't blauw alleen; die schijnt zoo licht, zoo wit, zoo broos, haar vluchtje is zoo zwak; en dichter rust er een een poos uit op een rozentak. [pagina 453] [p. 453] Wanneer ik in den spiegel weer, den waterspiegel, schouw, dan zie ik er iets wits dat schimt, nog eerder dan het blauw, een vlinder van den bloesemtak die wegvlucht naar den lindetak en spiegelt in den spiegel die zoo stil ligt in de schaûw. [pagina 454] [p. 454] Lenteliedje. Er is een fijne vage schaûw van nevel in de lucht en in de verte loom en flauw een langgerekt gerucht; een torenklok zingt, zacht en schoon, heel zwak den boventoon. De deeltjes van het vergezicht zijn overijl en broos... en wind heeft zoele geur gelicht van anjer en van roos en voert die stil voorzichtig weg al over haag en heg. Maar bovenal is daar de schaûw, de fijne vage tint die weiflend tusschen grijs en blauw én land én lucht verbindt, die water, bosch en lucht en wei, van kleuren velerhand, van toon maakt eenerlei. En wijl ik eenzaam sta en wacht, wordt het gerucht gezang, een melodie verpuurt en zacht, een beetje droef en bang; een melodie vol lief verdriet die bevend in mij borg, dit klein verlegen lied. Vorige Volgende