hebben, wat voor den indruk, dien de muziek maakt, wel iets beteekent.
De buitenlandsche politiek verkeert overigens nog in dezelfde verhoudingen als de vorige maand. Italianen en Turken verslaan elkander nog voortdurend maar de eersten winnen blijkbaar en gaan steeds voort met het bezetten van eilanden in de Aegaeïsche zee. Portugal leeft nog steeds in onzekerheid ten opzichte van de toekomst; de vraag: republiek of monarchie? houdt er de gemoederen nog steeds bezig. Men spreekt van plannen der emigranten op een inval, zelfs in België voorbereid. De stakingsmanie woedt in Engeland, Frankrijk en in Noorwegen nog voort onder zeelieden, transportarbeiders en machinisten, tot groot nadeel van handel en verkeer. Taft en Roosevelt worstelen nog steeds om het presidentschap en de kansen wisselen van dag tot dag.
In België is iets heel bijzonders gebeurd: de katholieke meerderheid heeft onverwacht een belangrijke zegepraal behaald en zit weer voor jaren vast. Dit verrassende resultaat is, zoo beweren de liberale en socialistische tegenstanders, niet verkregen dan door zwaren druk van de zijde der regeering en der geestelijkheid, door omkooping en intimideering zelfs. Zij maken zich op om die bewering met bewijzen te staven. Het ligt intusschen voor de hand te denken, dat de verbinding van liberaal en socialist voor de gematigde elementen nog te kras is geweest. Een waarschuwing voor de liberalen ook elders! Zoo lang de socialisten, met het oog op hun mannetjes nog een luide revolutionnaire keel opzetten, zal de gezeten burger ernstig bezwaar hebben tegen een cartel als het Belgische. Maar voorloopig schijnt er niet aan te denken, dat zij matiging zullen betrachten, tenzij zij het voorbeeld volgen van hunne Duitsche broeders, die hun zwaren wijn al heel wat verdund hebben en de allures aannemen van een burgerlijke hervormingspartij, wat hun honderdduizenden stemmen heeft bezorgd.
In Hongarije heeft het zwaar gespookt. De legerwetten, die de weerkracht der monarchie voor den tijd van 12 jaren met bijna 100000 man moeten vergrooten, zijn er door den minister Lukács en den Kamerpresident Tisza met geweld in de Kamer doorgedreven. Onstuimige tooneelen vielen voor, maar Tisza verwijderde de lastige opposanten uit de vergaderzaal met sterke hand en braveerde scheldwoorden, dreigementen en zelfs een moordaanslag met bewonderenswaardige kalmte, overtuigd van de noodzakelijkheid der wetten, waaraan ook de Keizer zelf, als lid van de Triple Alliantie, zeer hechtte. Een goede leer!