Onze Eeuw. Jaargang 12
(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 463]
| |
Binnenlandsch overzicht.Minister Wentholt. De Bakkerswet. Een ongewoon verschijnsel in onze politieke geschiedenis: een bewindsman die het veld moet ruimen omdat hij te weinig voor de landsverdediging wil doen. Van de zestiende eeuw tot in onze dagen is de historie van onze weerbaarheid een bijna doorloopende strijd tusschen energieke en vooruitziende Oranjevorsten of Defensie-Ministers aan de eene zijde en beknibbelende en uitrekenende Hoogmogende of Hoogedelgestrenge Heeren aan den anderen kant. Zou de val van Minister Wentholt werkelijk beteekenen dat de verhoudingen zich keeren? Dat nu voortaan van onze volksvertegenwoordiging uit voortdurende aandrang op de Ministers van landsverdediging zal worden geoefend om toch ons Rijk niet langer weerloos te laten, om niet te rusten voordat wij in het uur van gevaar met gerust geweten zullen mogen terugzien op wat wij offerden voor het behoud van ons volksbestaan? Om toch nimmer te aarzelen geld aan te vragen voor het vervullen dezer eerste en belangrijkste taak van den staat: zijn individualiteit, dat is zijn vrijheid en zijn krachten te waarborgen? En zullen het dan de Ministers zijn die met een wijs en voorzichtig beroep op onze financiën dien onstuimigen drang weerstand moeten bieden? Het lijkt, in Nederland, een dwaze verwachting. Toch was, daaraan is geen twijfel, de verhouding zóó bij den strijd over Wentholt's pantserscheepje. Wèl werkten tot zijn val mee allen die elken gulden, aan onze weerbaarheid besteed, ontnomen achten aan den ‘arbeider’...of de clericale school, maar daartegenover staat dat haast allen die hem steunden dit deden nagenoeg alleen om politieke redenen; ‘allen’ is wat weidsch uitgedrukt, want het waren er maar 26 van de 89 aanwezige Kamerleden, en één van die 26, één die voor velen telt, gaf hem bovendien bij zijn val nog een schop na. Men moet wel aannemen dat Minister Wentholt zijn politiek einde zelf gewild heeft. Met onverklaarbare koppigheid hield hij | |
[pagina 464]
| |
aan zijn pantserscheepje vast, het, als een moeder haar gebrekkig kind, met te meer innigheid omklemmend naar mate er door steeds meerderen al onvriendelijker over gesproken werd. Bij zijn verdediging ervan versmaadde hij geen enkel argument, ook niet als hij daarmede telkens van operatie-basis moest verwisselen. Er is geen twijfel aan dat de aanvraag van het schip beteekende het begin van uitvoering van een Indisch defensie-plan. In de Memorie van Antwoord bij de Staatsbegrooting 1912 (bldz. 16) zegt de Minister: ‘Ondergeteekende betreurt het, dat vele leden zich niet konden vereenigen met zijn beleid ten aanzien van onze Marine in Indië, noch met zijn voorstel om thans over te gaan tot den bouw van een pantserschip, als eerste van vijf dergelijke schepen.’ Met algeheele verloochening van dit plan verzekerde de Minister thans dat de Kamer zich met het voteeren van zijn scheepje tot niets verder bond. En hij verzekerde haar verder al wat hij maar aan verzekekeringen bijeen kon garen. In zijn prachtigen aanval, die wel doodend voor den Minister is geweest, slaat de heer van Karnebeek hem al die verzekeringen een voor een uit de hand, dat zij rondvliegen als celluloïd ballen. ‘Er bestaat onder het korps zeeofficieren maar één meening (daaromtrent), en de Minister heeft de critiek van al die deskundigen, van alle zijn onderhocrige zeeofficieren, niet kunnen wederleggen, ondanks de pogingen die hij daartoe heeft aangewend, en de moeite die hij er zich voor heeft gegeven. De critiek op het gemis van een goede bewapening met het oog op het inschieten, de critiek op de snelheid, die wij leeken ook kunnen beoordeelen, heeft hij te vergeefs trachten te weerleggen, want wie kan toch als ernst aannemen, dat wanneer een schip slechts 16 mijlen vaart heeft, men die snelheid tot 18 mijlen kan opvoeren door het aanbrengen van iets sterker waaiers in de ketels? Indien dit zoo ware, waarom heeft men dan die waaiers niet oorspronkelijk voorgesteld om terstond tot een vaart van 18 mijlen te komen?.... Laat ons (evenwel eens) zien wat er is van de overtuiging van den Minister. Oorspronkelijk bepleitte de Minister voor Indië een eskader van 4 of 5 schepen van 7600 ton, maar nu is dat eskader losgelaten en komt de Minister, om zoo te zeggen, bedelen om één enkel schip van 7600 ton. Dit schip presenteert hij nu als een soort van passe-partout-schip. Het past bij het tegenwoordig Indisch eskader; het past ook in de veel besproken torpedovloot; het past voor een toekomstige verbeterde artillerievloot voor | |
[pagina 465]
| |
Indië, indien men die wil bouwen, en later zou het passen voor de maritieme defensie van Nederland. De minister dringt aan op urgentie, om vrij te maken een van de Regentessen om een van de oude Kortenaers te komen vervangen. Wat de urgentie aangaat: dit schip kost f 7.100.000 en de Minister vraagt bij deze suppletoire begrooting nog geen f 250.000. Er zal dus bijna f 7.000.000 in de volgende jaren overblijven. Als men nu nagaat, dat de Minister dezen bouw wil doen plaats hebben binnen de grenzen van de tegenwoordige begrooting, en dat volgens mededeeling van den Minister zelf, hij om de maritieme defensie van Nederland in orde te houden, jaarlijks noodig heeft f 2.200.000 dan is er, waar de Minister wil vasthouden aan het jaarlijksch cijfer van f 4.200.000, voor nieuwen aanbouw slechts f 2.000.000 over voor Indië, zoodat er met het bouwen van dit schip 8½ jaar zullen gemoeid zijn. In dit licht meen ik, dat het urgentie-argument van den Minister al zeer vreemd klinkt. Mijnheer de Voorzitter! Het schip zou volgens den Minister passen in het tegenwoordig eskader. Het past daarin niet anders, dan dat er een nieuw zwak bestanddeel aan de zwakke bestanddeelen, die reeds in Indië zijn, zou worden toegevoegd, al kan het wezen, dat het iets minder zwak is, als wat wij daar tegenwoordig reeds hebben. Het zou ook passen als moederschip in de torpedovloot, maar toen de voorstanders van de torpedovloot dit argument van den Minister hoorden, is daarover slechts één stem vernomen, namelijk, dat zij een zoodanig moederschip in hun torpedovloot niet konden gebruiken, dat het daarvoor niet zou deugen. Het past - zegt de Minister ook - voor de maritieme defensie van Nederland als het gedurende eenige jaren zijn rol in Indië vervuld heeft. Wij hebben evenwel voor de verdediging van Nederland geen schip van 7600 ton noodig en dit zou reeds daarom hiervoor niet kunnen dienen, omdat het niet door het Vlie kan. Wat de Minister hiervan ook moge zeggen, in details is aangetoond, dat dit zeer moeilijk zou gaan en alleen onder de allergunstigste omstandigheden met groote waaghalzerij mogelijk zou zijn. Past het dan, zooals de Minister ons wil doen gelooven, bij een eventueele, krachtige artillerievloot in Indie? Dit is niet het geval. Een schip, hetwelk slechts 16 Mijlen loopt, zou voor dergelijke vloot een fatale belemmering wezen. Mijnheer de Voorzitter! Ik wil hier aanhalen de in Duitschland bij het leger en de bevolking zoo populaire uitdrukking, welke U waarschijnlijk ook niet onbekend zal zijn: nur langsam voran, | |
[pagina 466]
| |
damit die Krähwinkler Landwehr mitkommen kann. Zoo zal het ook met dit schip zijn, als het deel moet uitmaken van een krachtige artillerievloot in Indië. Het zou zijn een brekebeen uit de werf te Amsterdam. Het zal dus niet passen in dergelijke vloot. Dit pantserschip past in geen enkele combinatie en het zou alleen bruikbaar kunnen wezen om te geraken uit een politieke impasse. De aanbouw van zoodanig schip zal zijn een ernstige belemmering voor elke wezenlijke verbetering van onze vloot. Drie kostbare jaren zullen er mede heengaan, meer dan 7 millioen gulden zal er aan verspild worden, met een resultaat dat niet alleen noodeloos maar ook schadelijk zal wezen voor het doel waarnaar zoo mogelijk moet worden gestreefd.’Ga naar voetnoot1) Hoe sterk deze aanval was, hij zou misschien zonder gevolg gebleven zijn, indien niet tegelijk van Christelijk-Historische zijde tegen het schip was opgetrokken. Niet tegen den Minister. De heer Van Karnebeek had al gezegd, den Minister geen kwaad hart toe te dragen en niet het hoofd van Johannes den Dooper te eischen. De heer De Savornin Lohman, die met vier der zijnen een motie had ingediend, waarbij om een Staatscommissie werd gevraagd tot het instellen van een onderzoek naar de beste wijze van verdediging onzer Oost-Indische bezittingen, gaf duidelijk te kennen niets vijandigs tegen het Kabinet te bedoelen. Maar men wilde het schip niet, en men wilde (zóó de heer Van Wassenaer van Catwijck) niet de verdediging van Indië door een artillerievloot. Het is, voor den leek, moeilijk te kiezen tusschen de beide stelsels: torpedovloot en artillerievloot. De voorstanders van de eerste hebben in hun nadeel dat de heer Thomson aan hunne zijde staat. De heer Thomson, bij zijn blijkbare bekwaamheid en kennis, bij zijn ernst en zijn voortvarendheid, is een naïeve idealist, de werkelijkheid slechts ziend in de gebogen spiegels van zijn democratisch militarisme. Om de nutteloosheid van een Indisch eskader te betoogen haalt hij zoo waar het in 1809 door Napoleon aan zijn broeder den Koning van Holland uitgesproken oordeel aan: ‘Vous me demandez un escadre pour l'île de Java. Qui est-ce qui vous a donné le conseil de faire défendre cette île avec une armée de mer? Est-ce une femme à sa toilette: sont-ce de femmelettes, des blondins, des fréluquets, car vraiment, c'est l'idée d'un nigaud, d'un écervelé!’ Alsof sedert niets veranderd was! Toen Napoleon deze woorden | |
[pagina 467]
| |
schreef, wreef Azië zich nauwelijks de oogen uit. Rusland, Engeland hadden aan het werelddeel geschud, maar de sterkste deelen ervan bewogen zich niet. China was nog ontoegankelijk, zelfs voor den handel, Japan als hermetisch gesloten. Driekwart eeuw van dringen en dwingen, van wapenen, opium, drank en wetenschap, zijn noodig geweest om Oostersche en Westersche beschaving in wisselwerking met elkander te brengen. Toen, juist op het oogenblik dat Europa meende zich enorme wingewesten te hebben verworven, begonnen de slapenden de leden uit te strekken, op te staan en zich met een ruk vrij en zelfstandig te maken. Wat in de laatste kwart-eeuw, de laatzte tien jaren vooral in het Oosten is gebeurd, heeft de verhoudingen dáár en tegelijk die in de heele wereld met één slag gewijzigd. Napoleon vreesde allermeest Engeland, daar, bij ons Insulinde. Thans komen de Europeesche naties er slechts op den achtergrond. Terwijl Indië bezig is zich tot een zelfstandig rijk te vormen, ziet het tegelijk aan alle zijden rondom zich zelfstandige rijken oprijzen. Is het niet meer dan naïef bij zóó gewijzigde toestanden adviezen van honderd jaar oud als munten van volle waarde te willen gebruiken? Minister Wentholt en de heer Van Karnebeek stonden beiden aan de zijde der voorstanders van een artillerievloot voor Indië. De heer Van Karnebeek becijferde dat de aanschaffing van 4 pantserschepen van ongeveer 15000 ton, mits annuïteits-leeningen van 20 à 25 jaar daarvoor worden gesloten, niet boven onze middelen gaat. Er zal nu een commissie benoemd worden om een onderzoek in te stellen. Minister Heemskerk vroeg den heer Lohman zijn motie in te trekken. Men kon immers tegen het schip stemmen, zeide hij. Daarmede gaf hij te kennen Minister Wentholt los te laten en hem - salva reverentia - aan de politieke wolven toe te werpen. Zij hebben hem verslonden, en van links met gretigheid. Hij was erin geslaagd in vijf jaren alle oude genegenheid te verspelen - en heel weinig nieuwe te winnen. Toch - als wij in de bladen hebben kunnen lezen - een zeer werkzaam man, ik weet niet hoeveel uren per dag aan den arbeid, vijf jaren lang. Dat schijnen de zwakke plekken in dit Ministerie: de werkzame ministers. Misschien doet niemand hunner zooveel als minister Talma. Hij zou niet zóó zich in iedere stof kunnen inwerken zonder vele, vele uren door boeken en papieren te zwoegen. Het resultaat van zooveel bureauwerkzaamheid is natuurlijk: katheder-socialisme. En katheder-socialisme in zóó groven vorm dat wie de kathedersocialisten bij uitnemendheid moesten zijn, de vrij- | |
[pagina 468]
| |
zinnig-democraten, zich hunne verwantschap schamen en bij monde van een der besten hunner, krachtig zich verzetten tegen zulk een wijze van de maatschappij te vermoorden, als minister Talma met zijn Bakkerswet vóór heeft. Ook van Rechts, in het bijzonder van Christelijk-Historische zijde bood men weerstand. De heer Snoeck Henckemans heeft beproefd in plaats van Talma's Jacobijnsche poging om de maatschappij naar de Rede ineen te zetten, haar voorzichtig en met eerbiediging van wat er goeds is in het bestaande te leiden. Maar Marat-Talma eischte de hoofden van zóóveel aristocraten-werkgevers, en hij zal ze, besloot de Kamer, ook krijgen. Mits Minister Heemskerk op zijn hoede zij. Bij haar tegenwoordige samenstelling, zonder één enkelen socialist in haar midden, is de Eerste Kamer een ernstig gevaar voor de Bakkerswet en voor Talma's verdere pogingen om van de maatschappij een blokkendoos te maken. Waarom zou minister Heemskerk haar niet tijdig ontbinden; dat is niet méér revolutionnair voor een Bakkerswet dan het was voor een particuliere Hooge School. Bij de tegenwoordige samenstelling van de Noord-Hollandsche en Friesche Staten heeft hij eenige kans althans een vier- of vijftal sociaaldemocraten nà de ontbinding in de nieuwe Kamer te krijgen. Zonder dat komt minister Talma er nimmer; het is de eenige groep in zijne regeeringsmeerderheid waarop hij vast kan steunen. Mits hij nu voortaan alle knipoogjes naar de Loeff's, de Van Idsinga's en zulke menschen achterwege late. F.J.W. Drion. |
|