minder te doen met een eigenlijke republiek dan met een veelsoortigen statenbond. Het is zeer de vraag, of dit zonderlinge conglomeraat levensvatbaarheid heeft, en ondoenlijk te zeggen, wat er gebeuren zal, als dit het geval niet blijkt te zijn.
Intusschen ploetert Italië voort in Tripoli tegenover de guerrilla onder leiding van Nesjat en Enver-bei en andere talentvolle Turksche officieren. De blijkbare tegenstand der mogendheden benevens de vrees voor Turksche represailles op de talrijke Italianen in het Turksche rijk en hunne handels- en bankzaken belet Italië Turkije zelf aan te grijpen. De Turk, wien deze oorlog weinig geld en manschap kost, daar de Turksche troepen en vrijwilligers en de even matige Arabieren zich met heel weinig tevreden stellen rookt zijn pijp; daarentegen vloeien de millioenen lire tusschen de vingers der Italiaansche regeering door voor het onderhoud der meer dan 100000 soldaten in Tripoli, voor de versterking der onophoudelijk aangevallen stellingen, thans reeds voor het aanleggen van havens en spoorlijnen. Op den langen duur kan dit spel voor Italië en Turkije nog ernstige gevolgen hebben, veel ernstiger dan de reeds geleden verliezen. Kan Italië het op eenmaal niet langer volhouden, dan staat in het land zelf revolutie voor de deur en is de dynastie verre van veilig; moet Turkije toegeven, dan is het fiasco der Jong-Turken openbaar en zijn ook daar omkeeringen te wachten.
En loopt het in Turkije mis, dan is de Balkan in last. Zou dan de jonge Boris van Bulgarije, wiens meerderjarigheid met zoo grooten luister gevierd werd, geen kans hebben om als Bulgarentsaar te tronen in Constantinopel? Zouden Serviërs en Montenegrijnen, Macedoniërs en Albaneezen dan onder koning Peters waardige leiding geen modelvolk van Servisch-Albanesische kleur kunnen vormen? En zou de Turk dan eindelijk in Azië worden teruggedrongen? Oostenrijk heeft zijn aandeel al, dank zij de veerkracht en het staatsbeleid van den energieken, boheemsch-duitschen graaf Aehrenthal, die stierf ‘in het harnas’, nog vóór zijn tijd gebroken door den last der staatsleiding te midden van den Oostenrijksch-Hongaarschen chaos, waarin zijn krachtige hand na vele jaren van woeling orde scheen te kunnen scheppen. Hij, de ondanks zijn stroefheid hooggeëerde en zelfs den troonopvolger niet ontziende leidsman, is zijn ouden Keizer ontvallen, maar niet dan nadat hij in graaf Berchtold, zijn vertrouwden medewerker, een Hongaar, zijn opvolger had aangewezen. Moge hij de man van kracht blijken, dien de Donau-monarchie noodig heeft, ook met het oog op den hoogen ouderdom des Keizers, wiens opvolger niet geheel zeker mag zijn van de erfenis, die hij zal hebben te