Onze Eeuw. Jaargang 12(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 467] [p. 467] Verzen. Door P. Otten. Zachte winter. (Bouwland bij Sonsbeek). Hoe schoon is de onbewogenheid Van 't wijd-verlaten heuvelland, Dat geen gebeuren liever beidt, Dan eigen, effen roerloosheid, Waar ze al begeeren bant! Er is geen schrijnend zon-gemis, Geen leed naar Zomers vroeg'ren lach - Maar enkel kalme droefenis, Die als een vreugde streelend is, In dezen stillen dag. De lage delling, waar een ploeg Als een moe dier te rusten staat, Bedekt een zilv'ren doom, die, vroeg, Al nu de toren middag sloeg, Heur koele kleur beslaat. - Juist aan de smalle, ondiepe breuk Van heuvelkam door 't glooiend pad, Rijst eenzaam wijd-getakte beuk, Mijmerend in den loomen reuk Van mos en dorrend blad. [pagina 468] [p. 468] Gezeten aan zijn breeden voet, Zie ik àlzijds(ch) de wereld schoon.... Ik weet in 't rond de dingen goed, En ken ze als in den lampe-gloed Mijn avond-stille woon. De boom, die ploeg, hoe komt het al Zoo wonder aan mijn hart vertrouwd? Ik ken àl sprietjes van dit dal, En weet, wat strakjes wezen zal, Als 't grijze licht vergrauwt. Het is, of lang vergeten schat Mijn hart met heerlijk weten heugt - Of ik den droom hervonden had, Waar 'k nimmer mijn geneuchten mat Naar levens troeb'le vreugd. - Vorige Volgende