Onze Eeuw. Jaargang 12(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] Rhodokleia Door Balthazar Verhagen. Aan annie beck. Waar in droom-omsponnen blankheid Zich verheft de ruige rankheid Van den Helikoon bij nacht, Waar het onbewogen maanlicht Op den rotswand zilv'ren paân sticht, Kwam zij zacht: Uit der starren ijl geflonker, Door de wouden, door den donker Van spelonken dreef de kracht Van heur licht bewogen leden Haar al dansend naar beneden, Waar de zomer-morgen lacht. Nu Eos met heur koele handen Het gouden uchtendgloren plengt, En alle rijp ontbloeide landen Van rozenrooden schijn doordrengt, Nu door de vroeg ontwaakte toppen Van 't woud de vlugge koelte speelt, De dauw met tintelende droppen In 't loover schitteroogen teelt, Nu 't hert met trilling in de flanken De zwoele sluimering verwint, [pagina 466] [p. 466] En in des leeuwriks jubelklanken De wereld hare stem hervindt, Zweeft Rhodokleia op de wieken Van levensvreugde en jonge kracht, De heerlijkheid van 't morgenkrieken Herscheppend in gebarenpracht. Sluiers omplooien haar, Dauwpaarlen tooien haar, Rozen bestrooien haar, Luchtig ten dans. 't Zomersche morgenlicht Spint om heur opgericht, Blij lachend aangezicht Stralenden glans. 't Wuiven der winden, 't Hup'len der hinden, Glinsterend golvenspel, Flonk'rende dagkapel, Wiegende wingerddracht, Adelaars vleugelkracht, Al wat op aarde leeft, Al wat extatisch streeft, Hoog in den hooge, Rhytmisch bewogen, Dansend bestaat: 't Wordt in heur voeten en handen herboren, En, in den roes van den Rhytmos verloren, Danst zij de maat, Waarop Apollo's verkoren gezelle, Terpsichore, haar het harte doet zwellen! Vorige Volgende