| |
| |
| |
Buitenland.
Het is allesbehalve vrede en rust geweest wat de wereld ons in dezen wintertijd liet zien. Al is de wrijving tusschen Engeland en Duitschland tijdelijk zwakker geworden, men is in Duitschland volstrekt niet gerust op de bedoelingen van lord Grey, den Engelschen minister van buitenlandsche zaken, die blijkbaar aan alle kanten bezig is den Duitschen invloed tegen te werken. Men meent ten minste overal zijn hand te zien en ook de gematigde lord Rosebery achtte zich verplicht openlijk tegen hem te waarschuwen. Grey verweerde zich met te zeggen, dat hij volstrekt niet Duitschland's vijand is. Het is mogelijk, maar een diplomaat kan dit als zijn persoonlijk gevoelen licht zeggen: dat behoeft nog niet te beteekenen, dat hij dit niet als minister is. Wat er bekend geworden is over de houding van Engeland in den kritieken zomer van 1911, geeft ten minste den levendigen indruk, dat Grey - als minister dan - hoog spel heeft gespeeld en dat hij meende Duitschland in het net te hebben. Maar over dat alles valt alleen te oordeelen, als men de stukken zelf ziet, en het zal nog wel wat duren, eer de archieven te dezen opzichte spreken mogen. De simpele verslaggever kan alleen op indrukken afgaan en daarbij werken met zijn, zij het dan ook theoretische, ervaring omtrent doen en laten in de politiek. Later zal het ook wel blijken, of het waar is - onwaarschijnlijk is het niet! - dat de gansche Tripolitaansche historie haren grond vindt in de vrees van Engeland voor de vestiging van Duitschen invloed in Tripoli, waarom Grey Italië zou hebben gedwongen toe te grijpen: de houding van Engeland in die zaak is met deze opvatting tot dusver niet in strijd; ook niet in die van Marokko, waar Frankrijk en Spanje een weinig kibbelen om den buit. De lichte ontstemming tusschen Frankrijk en Italië in zake de aanhouding van twee verdachte passagiers en waren vervoerende pakketbooten is spoedig door toegeven van Italië opgelost.
In China gaat het slecht voor de Mantsjoe-dynastie. Zij wankelt op den troon van het Middenrijk en denkt ernstig over abdicatie, ja is daartoe reeds meer dan half besloten. Rusland en Japan staan
| |
| |
gereed om van de gelegenheid partij te trekken en zich een aandeel in den buit toe te eigenen; en dat er nog meer gegadigden zijn, lijdt geen twijfel. Het lijkt er wel op, of de nieuwe Chineesche statenbond met een aanmerkelijk verkleind China zal moeten beginnen. Men hoopt er op de energie en de behendigheid van den feitelijken dictator Joeantsjikai, die juist ontsnapt is aan een bommenaanslag, ook al een geschenk der beschaving van het Westen.
1912 begint goed voor Rusland, dat zijn zware hand ook over Noord-Perzië uitstrekt en er heer en meester is. De verheffing van den oud-sjah op den troon, dien hij jaren geleden heeft moeten ruimen, zou een prachtig succès zijn voor diens beschermer en gastheer, die van ouds een groot en listig diplomaat is geweest. Het Russische reuzenrijk breidt zich in Midden- en Noord-Azië aardig uit op zijn oude en welbeproefde manier. Het is de vraag, of Engeland met zijn nieuwe manieren van koloniaal zelfbestuur, thans ook voor Indië krachtig vooruitgeschreden, op den duur daartegen op zal kunnen.
In Zuid-Amerika is het natuurlijk weder ergens mis. Ecuador en Paraguay genieten thans weder eens van revolutionnaire bewegingen, die intusschen voor de wereld weinig belang hebben. Van meer beteekenis is de mooie hervormingsmaatregel, door president Taft voorbereid. Hij wil in de Vereenigde Staten breken met het verderfelijke stelsel van bezetting der staatsambten, groot en klein, door de overwinnende partij bij de presidentskeuze. Het zou een goed ding zijn, als hij dat gedaan kon krijgen, als voortaan alleen geschiktheid, bekwaamheid bij die bezetting zou gelden. Maar het zou een zoo radicale verandering in de Amerikaansche politieke zeden beteekenen, dat de buitenstaander goed zal doen zich voorloopig niet te zeer over dezen ommekeer te verblijden. De Nederlandsche buitenstaander zal intusschen moeten erkennen, dat ook hier te lande dit euvel niet geheel en al onbekend is noch onder vroeger régime was: het ligt zoo wat in de natuur van partijregeeringen. Maar in Amerika was het wel heel erg! Laat ons er het beste van hopen.
Het treft gelukkig, dat wij in ons overzicht nog juist de oplossing der politieke crisis in Frankrijk kunnen verhalen. Een crisis, die eigenlijk niet kortstondig is geweest, maar sedert het heengaan van het ministerie Briand chronisch was geworden. Lager is het bewind wel zelden gedaald dan met mannen als Monis, Cruppi, Caillaux, De Selves en hoe de intriganten en sukkels, die
| |
| |
hen omringden, verder mogen heeten. Het was dan ook zoo ver gekomen, dat algemeen de behoefte werd gevoeld aan een krachtiger nationale regeering, met figuren, die geen figuranten zouden zijn.
Laat ons de gebeurtenissen mededeelen, die er toe geleid hebben dat het zoover kwam. Wij kunnen ditmaal gebruik maken van 't geen Ch. Benoist, die in de Revue des deux Mondes voor een tijd de politieke kroniek heeft overgenomen, zoo goed uiteenzet. Zonder toch Francis Charmes af te vallen kan men erkennen, dat de pen van den talentvoller voorstander der R.P. aan de laatste afleveringen een zekere frischheid en bekoring heeft gegeven.
Het Palais Bourbon heeft zich werkelijk tegen 't eind van 't jaar beter gehouden dan gewoonlijk. Niet slechts was het budget er nog in 1911 afgehandeld, zoodat het ‘12e provisoire’ ditmaal van den Senaat komt, maar ook de debatten over het Marokko-Congo verdrag hebben hooger peil bereikt dan te verwachten was. Wie de redevoeringen daarover gehouden in extenso leest, krijgt inderdaad geen lagen dunk van de Fransche parlementaire welsprekendheid. Allereerst trad, na 10 of 12 jaar zwijgens hem door zijn gezondheid opgelegd, voor 't eerst weer graaf De Mun in het krijt en de hoogstaande katholieke woordvoerder werd door alle partijen met toejuiching begroet. Zijn pleidooi voor opschorten der beslissing over het tractaat was slechts de inkleeding voor scherpe, wel verdiende, kritiek op het regeeringsbeleid. Daarna hield Millerand wat men een discours ministre noemt; scherp, snijdend, raadt hij aanneming van het tractaat, dat ‘sera ce que nous le ferons.’ Trouwens ieder wist te voren, dat men niet anders kon dan het verdrag goedkeuren. De verdediging van Caillaux was handig; meer in den toon van een zakenman dan in dien van hoofd eener regeering trachtte hij te betoogen, dat het zaakje nogal voordeelig was en gleed overigens door en over alles heen. Ziehier de fijne kritiek zijner rede door den zooeven genoemden verslaggever: ‘gràces soient rendues à sa charté diffuse! Hors de répondre aux questions de M. de Mun il se mêla et se demêla de tout; il expliqua tout, sauf l'inexplicable, et fit tout comprendre, sauf l'incompréhensible, car il y en a, et il en reste’. Toen kwam Jaurès, wiens hevigheid zoo sterk het nationale eergevoel kwetste, dat de Kamer haar verontwaardiging niet verborgen hield; trouwens vond hij schitterende woorden: ‘vous avez au Maroc internationalisé les profits, et nationalisé les
charges’: zoo riep hij uit, den vinger leggend op een wonde plek.
| |
| |
In het debat, dat wij niet verder in al zijn fazen kunnen volgen, kwam trouwens duidelijk uit, dat het tractaat, verre van duidelijk op vele punten, allerminst de deur voor latere conflicten sloot, veeleer nu reeds de punten deed zien, waarover nieuwe geschillen konden ontstaan. En wat is dat Fransch toch een mooie taal, al wil de heer Bolland er niet van weten en heeft hij geen oor voor hare muziek!
Intusschen: dat de overeenkomst werd aangenomen, was te voren zeker; alleen was het aantal der blanco-stemmen bijzonder groot. Bij de geheele discussie heerschte het streven om de politieke gevolgen dezer zaak voor het ministerie van de aanneming zelf af te scheiden. Later zou de dag der verantwoording voor Caillaux en De Selves komen.
Doch het liep anders: het ministerie viel, niet in de Kamer maar in den Senaat. Voor de Senaatscommissie, die de kwestie moest onderzoeken, eer zij in openbare behandeling kwam, deden zich de pijnlijkste incidenten voor. De Selves, die bij de discussie in de Kamer reeds een allerpoverst figuur had gemaakt, bleek de leiding der buitenlandsche zaken allerminst in vaste handen gehad te hebben. Buiten de officieele diplomatie om waren door zakenmenschen allerlei officieuse besprekingen gehouden, die aan de Duitsche kanselarij allerminst onbekend waren. Het bleek, dat ook Caillaux achter den rug van zijn collega van buitenlandsche zaken geheime onderhandelingen had gevoerd, bij dezen half bekend. Het kwam tot booze woorden, aangehitst door den ouden ‘tombeur’ Clémenceau, die nog eens een ministerie ten val bracht. Toen De Selves uittrad, meende Caillaux nog zijn bewind staande te kunnen houden door Delcassé te bewegen bij buitenlandsche zaken terug te keeren, waar hij vroeger als groot vijand van Duitschland bekend stond maar waar hij nu zonder wantrouwen door Europa zou worden begroet. Doch het mocht niet baten. Niemand was te vinden om de door Delcassé's verhuizing naar de Quai d'Orsay opengevallen plaats bij Marine in te nemen, en zoo ging het ministerie Caillaux heen, onder minachting der meesten, alleen betreurd door de groepen en personen, die er nog voordeel van wachtten.
Wat nu? Een ministerie om de loopende zaken te regelen? Men noemde er al den Senator Dupuy voor; maar een groot verlangen naar vaster toestanden behield de overhand. En zoo kwam nogeens - gelijk in der tijd onder Gambetta - een ‘grand ministère’ tot stand, bestaande uit een combinatie der krachtigste
| |
| |
mannen. Onder leiding van den Senator Raymond Poincaré, met Briand als vice-president, Millerand en Delcassé bij oorlog en marine, Léon Bourgeois bij arbeid (dit zijn de 5 groote namen), zijn behalve Delcassé nog enkelen van 't vorig bewind aangebleven (Lebrun, Klotz, Pams, Steeg) en verder uit verschillende groepen titularissen bijeengebracht.
De taak, die dit ministerie vindt, is: spoedig het Duitsch-Fransche verdrag doen aannemen ('t geen waarschijnlijk bij 't verschijnen van dit overzicht gedaan zal zijn), de niet gemakkelijke onderhandelingen met Spanje over Marokko tot een goed einde brengen, leger en vloot onder 't krachtig bestuur van Millerand en Delcassé op peil brengen, den geregelden gang der maatschappelijke ontwikkeling, de openbare orde verzekeren. Op de welsprekende stem van Briand als ‘sous-premier’ is reeds door Poincaré een beroep gedaan.
Heeft dat bewind geen zwakke zijden? Zal met name het aantal van eerste mannen, daarin vereenigd, niet eer verdeeldheid en naijver brengen dan vruchtbaar samenwerken? Zal het werk van reorganisatie, dat zoo broodnoodig is, geen schipbreuk lijden op de intrigues der partijgroepen en der eerzuchtige politici? Zal een kabinet, dat orde tot wachtwoord heeft, niet verdacht gemaakt worden van reactionair streven? Reeds nu vreezen radicale bladen voor een tweede ministerie Méline: liberaal, gematigd, progressistisch, en kondigen aan, dat zij dit niet dulden zullen. Zoo zal dit bewind heel wat moeilijkheden op zijn weg ontmoeten. Moge het krachtig genoeg zijn er het hoofd aan te bieden.
Datzelfde moeten wij den Duitschen rijkskanselier toewenschen, nu de sociaal-democraten een zoo groote overwinning op de conservatieven hebben behaald bij de verkiezingen voor den Rijksdag en de zwart-blauwe meerderheid zoo misschien niet reeds gevallen dan toch zeer geslonken is. Er is intusschen voor de sociaal-democraten, al zegepralen zij zelfs in Keulen, de burcht van het centrum, geen reden om luid victorie te kraaien. Sedert jaren reeds stemmen duizenden en duizenden, honderdduizenden liberalen op hunne candidaten om het zwart-blauwe blok te splijten: de 4 millioen stemmen, die zij uitbrachten, moeten, als men wel ziet, tot de helft worden teruggebracht om bij het ware aantal der sociaaldemocraten te komen. De beteekenis van de stemming ligt niet in de zege der sociaal-democraten: maar in den val der conservatieven, de steunpilaren in zekeren zin langen tijd van de rijks- | |
| |
regeering, die zich intusschen al van hen had begonnen los te maken om niet medegesleept te worden in hun val. Maar Bethmann-Hollweg zal wel eenige moeite hebben om hetzij de nieuwe meerderheid te erkennen, hetzij de ongeveer tegen elkander opwegende partijen tegen elkander uit te spelen. Er is één troost voor hem: de meerderheid, aan welke zijde zij ook valle, is klein en dan... heeft de Keizer na de uitspraak van de volksstem werkelijk voor vijf jaren het woord zooals Simplicissimus zeide. |
|