Onze Eeuw. Jaargang 12(1912)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] Verzen Van Jacq. E. van der Waals. Naar Bj. Björnson. Die een roeping heeft in 't leven, Hij moet onrecht kunnen dragen, Want dat is de toets des Heeren, Of gij Hem zoekt, of u zelve. Zoo ge alleen u zelve liefhebt, Als een vonk, die in het kruit valt, Zoo verwoestend en verterend, Valt het onrecht in uw ziel. Zoo ge uw zaak en die des Heeren Liefhebt, die ten strijde u opriep, Maakt het onrecht u geruster En ootmoediger en trouwer. [pagina 153] [p. 153] Spel? Zoo komt er nooit een eind aan 't geven: Ik geef - maar wat ik geef, blijft mijn... Boutens. Of nooit mijn ziel heeft liefgehad? Wie zegt, wat liefde is? Maar ik droeg lang een grooten schat Van liefde - of ik en weet niet wat - In zielsgeheimenis. Ik heb gelijk een gierigaard Mijn schatten opgetast, Ik heb gewoekerd en gespaard, En 't goud, dat nieuwen rijkdom baart, Het werd me een gouden last. Soms heb ik in één uur, één kort, Kort uur mijn gansche goed Verkwist en alles onverkort En zonder dingen uitgestort Uit 's harten overvloed. Voor menschen soms en soms voor God, Soms voor een droom, een waan, - Soms in de gulheid van mijn bod Heb ik mijn ziel, mij zelve er tot Een toegift bij gedaan. Maar dan, wanneer ik binnentrad En 'k opende mijn schrijn, Daar lag, nog ongerept, de schat, Dien ik vol vreugd verloren had, Al, wat ik gaf, bleef mijn. Wat baat mijn liefde God of vrind, Zoo in mijn eigen cel Ik d' eigen gaven wedervind? Ik voel mij doelloos als een kind, Dat speelde een doelloos spel. Vorige Volgende