Onze Eeuw. Jaargang 11(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] Verzen Van Herman Middendorp. Herfstochtend. Wat is de hemel bleek en blauw; wat staan de boomen droef en stil;... het landschap droomt in de uchtenddauw; wat is mijn harte vreemd en kil... De laatste bloemen van het jaar verbloeien in den najaars-schijn; zoo droef en eenzaam staan ze dáár;... ik voel haar stille stervenspijn. Wat vloeit het zilvren zonlicht traag; de verte geeft een vaag gerucht, en late vogels vliegen laag door 't wijde zwijgen van de lucht. Het woud ligt moede in matten gloor, en bergt de blaren in haar schoot; mijn ziel beschreit, wat zij verloor: mijn droom is weg - mijn liefde is dood. [pagina 305] [p. 305] Trots en leed. Ik ben een kalme, trotsche man, die niemand van mijn leed wil spreken; ik draag mijn weedom in mij om, al zou mijn smart mij 't hart ook breken. Maar gij, die 'k eens heb lief gehad, zooals ik nooit meer zal beminnen; gij kent de diepten van mijn ziel; gij weet, wat schroeit en schrijnt hierbinnen. Gij weet van deze wonden, gij, die zelf die wonden hebt geslagen; gij weet, hoe lang, met kalmen blik, ik al mijn smarten heb gedragen. O, dat uw schoonheid liegen kon ... wees onbevreesd, ik zal niet spreken; ik blijf een kalme, trotsche man, al zou mijn smart mij 't hart ook breken. [pagina 306] [p. 306] Reverentie. Voor Chr. W. Haar leven is een zachte, wondre waan van over alle menschen rein bedoelen; haar zuivre ziel kan, door het klaar bestaan van d' eigen reine rustigheid, niet voelen de werklijkheên van wereld, zwart-belaên onder heur donkre zonden; al dat woelen van menschen die zich-zelve in keetnen slaan, bereikt haar niet uit de afgrond-duistre poelen. Haar denken is de kuische, blank-gespreide wade van donzig wit, dat heel de wijde donkring van d' aarde in toovring overdroomt. Een bloem van licht; een zuiver zielelied, dat alles door zijn klaren klank vervroomt. Zelfs d' eigen smetteloosheid gist zij niet... [pagina 307] [p. 307] Geluk. Leg uw hoofd nu stil aan mijn schouder, en spreek niet meer; want voor woorden is dit beminnen te wonder-teer .... Buiten ruischt door de zwarte boomen de wilde wind; maar in ons ruischt een bede van vrede, mijn lief, mijn kind .... Gij, die na stormende, woelende droomen gekomen zijt, om mij den troost van uw leven te geven, voor alle tijd.. Nacht zijn mijn oogen ontrezen, die vreezen 't duister zoo zeer; leg uw hoofd nu stil aan mijn schouder, en spreek niet meer. Vorige Volgende