Onze Eeuw. Jaargang 11(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 308] [p. 308] Verzen Van Jacq. E. van der Waals. Avondimpressie. Hoe komen de boomen zoo zwart? De wolken zijn klein en verdwijnend, De hemel is licht en doorschijnend, Hoe zien dan de boomen zoo zwart? De weiden zijn groen als smaragd En zacht als fluweel, maar de beesten Zijn donker, ten minste de meesten, Want al, wat rechtop staat, ziet zwart. De wieken der molens zijn zwart En draaien - een dwaze vertooning -, En zwart is de arbeiderswoning, En de kerk en de toren zien zwart. [pagina 309] [p. 309] Zomeravond Daar ligt op de weiden een zee Van licht, van zonnige wazen, Daarin staan de koeien te grazen - Het is ook maar redeloos vee! Twee mannekens staan in de wei, En doen op hun blinkende zichten Het goud van den avond lichten - En denken zich niets daarbij. En ik, die hier ga en geniet Van den glans van de zinkende zonne, Wat winst heb ik heden gewonnen? - Wat licht en wat vreugd en een lied. [pagina 310] [p. 310] Nocturne. Diepe nacht en duisternis En een lichtende glans op de zee, En diep in mijn ziel, die onrustig is, Een groot verlangen naar vree. Mij wordt nu de zwarte onpeilbaarheid Der duistere diepten tot Het beeld van Gods verborgenheid, Het groote mysterie van God. Mij worden de lichtende wateren thans Het beeld van mijn eigen ziel, Waarin als een wonder de zachte glans Van 't godsverlangen viel.... De hemel heeft zijn licht gelaat Gehuld in zwarte nacht, Maar ruischend door het duister gaat Een schijnsel, vreemd en zacht. Mijn God verbergt mij zijn aangezicht, Maar de glans, die mijn ziel doorgloort, Als de vreugde, die over de wateren licht, Hij ruischt door het duister voort. Vorige Volgende