Onze Eeuw. Jaargang 11
(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Goethe's dagboek
| |
[pagina 100]
| |
dagboek. Platen zegt er van: het nut is veelzijdig, ook het genoegen, maar strenge oprechtheid zij daarbij plicht. Het moet niet alleen eene herinnering zijn, maar ook een middel, om u zelven te leeren kennen. Anders vat Goethe zijn dagboek op. Niet op zelfbespiegeling komt het bij hem aan (hoewel in de oudere jaargangen van dit genre toch wel veel te vinden is), maar op de beknoptste vaststelling van het volbrachte en doorleefde, waardoor hij te allen tijde, ook jaren later, een overzicht bezit, over het door hem tot stand gebrachte, over zijne bezigheden en over de dagelijksche gebeurtenissen. Uit zijne brieven en gesprekken blijkt hoe zeer Goethe het houden van een dagboek voor noodzakelijk hield. Merkwaardig is in dit opzicht zijne uiting tegen Kanzler Müller (23 Aug. 1827) - Goethe was toen ongeveer 78 en had al den tijd gehad het nuttige van zijn dagboek voeren in te zien. ‘Wir schätzen ohnehin die Gegenwart zu wenig, tun die meisten Dinge nur fronweise ab, um ihrer los zu werden. Eine tägliche Uebersicht des Geleisteten und Erlebten macht erst, dass man seines Tuns gewahr und froh werde, sie führt zur Gewissenhaftigheit. Wir lernen den Moment würdigen, wenn wir ihn absolut zu einem historischen machen’. Goethe was onder zijne tijdgenooten niet de eenige die een dagboek hield, zoowel te Weimar als elders was dit geen zeldzaamheid, en Gräf noemt onder meer Knebel, Riemer, Kanzler Müller, Goethe's zoon, schoondochter en schoonzoon Walther, Frau von Stein, Charlotte Schiller, Caroline von Wolzogen, Lavater en anderen. Van vorst Khevenhüller vertelt Goethe blijkbaar met groote instemming in 1822 dat hij reeds sedert zijn 10e jaar een dagboek hield. Later had Goethe bij enkele zijner werken een groot gemak aan zijn dagboek, voor het naslaan van feiten en de beschouwing van zijn leven en den samenhang met dat van anderen. In de groote middenzaal van het Goethe- en Schiller- | |
[pagina 101]
| |
archief te Weimar staan de groote kasten, die gevuld zijn met de handschriften der groote dichters. Een dezer kasten heet kortheidshalve de ‘Tagebuch-Schrank’ en bevat de lange rij van Goethe's dagboeken. Zij loopen over een tijdruimte van 58 jaar (1775-1832).Ga naar voetnoot1) Er zijn helaas groote leemten in dit tijdperk van 58 jaar, welke bij elkander een tijdsruimte van 12 jaar vormen. Het grootste gedeelte van zijne dagboeken heeft Goethe niet zelf geschreven, maar gedicteerd. En wat is nu de indruk dien het dagboek op den lezer maken zal? Terecht zegt Gräf dat menige lezer, die in hooggespannen verwachting een deel dier dagboeken in handen neemt, teleurgesteld zal zijn over de nuchtere droge wijze, waarop Goethe zijn dagboek hield. Inderdaad bestaan de aanteekeningen slechts uit pikante opmerkingen of zeer korte zinnen, beschouwingen, oordeelveelingen, berichten van eenige uitvoerigheid zijn zeldzaam, er zijn geheele jaargangen, waarin die niet voorkomen. Lakoniek teekent Goethe dag voor dag aan: verzonden en ontvangen brieven, zijne lektuur meestal echter zonder er een oordeel bij te voegen, opmerkingen over het weer: verder de namen van hen, die hem bezochten, waarbij soms met een enkel woord wordt stil gestaan bij den inhoud van het gevoerde gesprek. En toch zal bij eene nauwkeuriger kennismaking met gebruikmaking van de aanteekeningen, die Gräf dankbaar aan verschillende bronnen ontleende, en met vergelijking van de brieven door Goethe verzonden, het dagboek een bron van steeds toenemend genot zijn, voor hen die natuurlijk niet geheel vreemd tegenover Goethe's leven staan. Wie nooit iets van of over Goethe las, moet vooral niet met dit dagboek beginnen, het zou hem eene groote teleurstelling bereiden. Wie echter een of meer biographieën, de gesprekken met Eckermann, enkele brieven van en aan Goethe heeft | |
[pagina 102]
| |
gelezen, zal in dit dagboek een kostelijke aanvulling vinden over 't leven van den grooten dichter. Uit deze bloemlezing doe ik ten slotte enkele grepen om er een klein denkbeeld van te geven, op welke wijze Goethe zijn dagboek hield. 21 April 1776. - Gartenhäuschen. Den Garten in Besitz genommen. Zij die over Goethe's leven wat hebben gelezen, weten, dat hij in 1776 voor 600 Taler het tuinhuis met den daarbij behoorenden tuin kocht en daar tot 1782 bleef wonen. Men ziet met hoe weinig woorden hij van deze verandering in zijn leven gewag maakt. Er zullen echter nog belangrijker momenten in zijn leven komen, die nog soberder, met akelige kortheid soms, vermeld worden. 2 November. - Gartenhäuschen. Nachts gebadet. 16 Juni 1777. - Gartenhäuschen. Brief des Todes meiner Schwester. - Dunkler zerrissener Tag. Deze korte aanteekening, waarbij de opmerking over de weersgesteldheid als een stemmingsmotief wordt aangegeven, is in hare soberheid toch aangrijpend. Denken we hierbij niet onwillekeurig aan het medeleven der Schepping bij Jezus' sterven uit Lukas XXIII: 45a: ‘En de zon werd verduisterd’. Men vergelijke hierbij wat Goethe 28 Juni d.a.v. aan zijne moeder schreef: ‘Ich kann Ihr nichts sagen, als dass das Glück sich gegen mich immer gleich bezeigt, dass mir der Tod der Schwester nur desto schmerzlicher ist, da es mich in so glücklichen Zeiten überrascht.’ In dat zelfde jaar (November) verloofde de weduwnaar van Goethe's zuster zich met Johanna Fahlmer. Toen schreef Goethe aan zijne moeder: ‘Mit meiner Schwester ist mir so eine starke Wurzel, die mich an der Erde hielt abgehauen worden, dass die Aste von oben die davon Nahrung halten auch absterben müssen, will sich in der lieben Fahlmer wieder eine neue Wurzel, Theilnehmung und Befestigung erzeugen so will ich auch von meiner Seite mit euch den Göttern dancken’. | |
[pagina 103]
| |
Gelijktijdig met dezen brief schreef hij aan Johanna Fahlmer o.a. het volgende: ‘... mich freuts und ich kans noch nicht zurechtlegen.... Dass du meine Schwester sein kannst, macht mir einen unverschmerzlichen Verlust wieder neu, also verzeihe meine Thränen bei deinem Glück....’ 7 December vinden wij in het dagboek onder meer aangeteekend: ‘Geburtstag meiner abgeschiednen Schwester.’
December 10-1777 Torfhaus. ‘Früh nach dem Torfhause in tiefem Schnee. Ein viertel nach Zehn aufgebrochen von da auf den Brocken. Schnee eine elle-tief der aber trug. Ein viertel nach Eins droben. Heitrer herrlicher Augenblick, die ganze Welt in Wolken und Nebel und oben alles heiter. Was ist der Mensch dass du sein gedenkst. Um Viere wieder zurück. Beim Förster auf dem Torfhause in Herberge.’ In zijn brief aan Frau von Stein van denzelfden datum schrijft Goethe eveneens van het Torfhaus o.a.: ‘Ich will Ihnen entdecken (sagen sies niemand) dass meine Reise auf den Harz war, dass ich wünschte, den Brocken zu besteigen und nun Liebste bin ich heut oben gewesen, ganz natürlich ob mirs schon seit 8 Tagen alle Menschen als unmöglich versichern.
Ich sagte: Ich hab einen Wünsch auf den Vollmond:Ga naar voetnoot1) Nun Liebste tret ich vor die Thür hinaus, da liegt der Brocken in hohem herrlichen Mondschein über den Fichten vor mir, und ich war oben heut und habe auf dem Teüfels Altar meinem Gott den liebsten Dank geopfert.... Den volgenden dag schrijft Goethe uit Klausthal eveneens aan Frau von Stein: ‘Abends. Heut früh bin ich vom | |
[pagina 104]
| |
Torfhause über die Altenau wieder zurück und habe Ihnen viel erzählt unterwegs, o ich bin ein gesprächiger mensch wenn ich allein bin.’ In dezen brief vertelt hij hoe hij den Brocken van uit het Torfhaus gezien had ‘und er lag vor mir klar wie mein Gesicht im Spiegel’, toen had hij geene rust meer en moest naar boven. ‘Ich habe ein Zeichen ins Fenster geschnitten zum Zeugnisz meiner Freuden Thränen, und wär's nicht an Sie, hielt ich's für Sünde es zu schreiben. Ich hab's nicht geglaubt bis auf der obersten klippe. Alle Nebel lagen unten, und oben war herrliche Klarheit.... In deze episode vinden wij nog indrukken over gemoedstoestanden en opmerkingen over menschen en zaken, die in latere jaren schaarscher worden: 31 Aug. 1778. Gartenhäuschen. Wundersam Gefühl vorm Eintritt in 's dreissigste Jahr, und Verändrung mancher Gesichts Punkte. 1-5 Dec. 1778 id. War zugefroren gegen alle menschen. 8 Dec, 1778 id. Nach Tiefurt, wo mich alles an den Menschen ärgerte. Drum machte ich mich weg nach Hause. Hatte Lust zu nichts. Aristophanes (eene vertaling van de vogels van A. waar Goethe aan bezig was), - konnte mich des Schlafs nicht erwehren. (Deze laatste opmerking volgt zeer eigenaardig op den naam van den griekschen blijspeldichter!). 13 Juli 1779 id. Gute wirkung auf mich von Merks Gegenwart, sie hat mir nichts verschoben, nur wenig dürre Schalen abgestreift und im alten Guten mich befestigt.’ Zoo zoude ik uit deze episode geheele gedeelten willen overschrijven, maar daardoor te uitgebreid worden, waar het slechts mijn doel is, de aandacht van liefhebbers van de Goethe-litteratuur op deze bloemlezing te vestigen. Ik wijs nog op enkele andere eigenaardige bijzonder- | |
[pagina 105]
| |
heden, die mijne aandacht bij het doorbladeren van het werkje hebben getrokken. Ten eerste hoe groote gebeurtenissen, zoowel in Goethe's leven als op geschiedkundig gebied, gewoonlijk maar met een kort woord worden vermeld, soms met bijvoeging van eene enkele opmerking. Ik haalde reeds aan, wat hij in zijn dagboek schrijft, als hij het doodsbericht van zijne eenige zuster ontvangt; ik laat hier nog enkele andere voorbeelden, zoowel van blijde als van droeve feiten volgen: 13 Juni 1802 (Weimar). Wurde Augustchen confirmirt. (Goethe's zoon werd door Herder bevestigd). 19 October 1806. (Weimar). Trauung. (Deze vermelding van Goethe's huwelijk met Christiane Vulpius met één enkel woord is bijna een curiosum te noemen. Men weet hoe Goethe reeds in 1788, Christiane in zijn huis voerde, maar dat hij eerst in 1806 voor de wet met haar in het huwelijk werd verbonden. 17 October schreef Goethe aan den hofprediker Günther: ‘Dieser Tage und Nächte ist ein alter Vorsatz bei mir zur Reife gekommen, ich will meine kleine Freundin, die so viel an mir gethan, und auch diese Stunden der Prüfung mit mir durchlebt, völlig und bürgerlich anerkennen als die meine.’ Van deze periode in Goethe's leven, de slag van Jena en al de ellende, die toen over Weimar kwam, slechts enkele korte aanteekeningen. 10 April 1807. (Weimar). Starb Durchlaucht die Herzogin Mutter. Naar aanleiding van dit sterfgeval schreef Goethe's moeder 2 Mei aan haar zoon: ‘Der Todes fall von unserer Lieben Herzogin hat mich ungemein gerührt! die schönen andencken die ich noch von Ihr habe sind mir jetzt doppelt theuer und werth. Seit vielen Jahren sind wir (wie das so im menschlichen Leben öfters geht) von einander abgekommen, aber nie ist die freundliche Erinnerung der Vorzeit aus meinem Gedächtniss erlosschen.... Ich und alle | |
[pagina 106]
| |
die sie kannten seegnen Ihre assche und Ihre wercke folgen Ihr nach.’ 20 Juli 1812 (Teplitz). Abends bei Beethoven. Er spielte köstlich. 8 Mei 1812 (id.). Napoleon in Dresden. 8 Mei 1813 (Weimar). Nachricht von der Einnahme von Paris. Freudenschieszen den ganzen Tag. 19 Mei 1815 (Weimar). Die Herzogin schenkte ihre Juwelen dem Lande. (N.B. Dit schreef Goethe persoonlijk en met rooden inkt in zijn dagboek.) 5 Juni 1816 (Weimar). Den ganzen Tag in Bett zugebracht. Meine Frau in aüszerster Gefahr. Die Köchin und minchen leidlich. Mein Sohn, Helfer, Rathgeber, ja einziger haltbarer Punct in dieser verwirrung. 6 Juni id. id. Gut Geschlafen und viel besser. Nahes Ende meiner Frau. Letzter fürchterlicher Kampf ihrer Natur. Sie verschied gegen Mittag. Leere und Todtenstille in und ausser mir. Ankunft und festlicher Einzug der Prinzessin Ida und Bernhards. Hofrath Meyer. Riemer. Abends brillante Illumination der Stad. Meine Frau am zwölf Nachts ins Leichenhaus. Ich am ganzen Tag im Bett. (Kan het wonderlijker door elkander!) Hoe kon Goethe lust hebben op den sterfdag van zijne vrouw, als er ‘Todtenstille’ in en om hem was te vermelden, dat eene prinses haren intocht hield en de stad geïllumineerd was! En onder al die omstandigheden blijft hij zelf den heelen dag te bed, niettegenstaande zijn toestand veel beter was! Philipp Stein deelt in eene brievenuitgave van Goethe's moeder aan Goethe mede, dat deze bij het sterfbed van Christiane was neergezonken hare handen grijpende met de woorden: ‘Du wirst mich nicht verlassen, nein, nein. Du kannst mich nicht verlassen’. Aan Zelle schreef hij 8 Juni: | |
[pagina 107]
| |
‘Wenn ich Dir derbe, geprüfter Erdensohn vermelde, dass meine liebe kleine Frau uns in diesen Tagen verlassen, so weiszt Du, was es heiszen will’. Den 25 Juni schreef Johanna Schopenhauer aan Elise von der Recke: ‘Seit dem Tode seiner Frau habe ich ihn zum erstenmal gesehen, denn es ist seine Art, jeden Schmerz ganz in der stille austoben zu lassen und sich seinen Freunden erst wieder in völliger Fassung zu zeigen. Ich fand ihn dennoch verändert, mir scheint er recht im innersten Gemüth niedergeschlagen.... 17 Juni 1817 (Weimar). Abends 7 Uhr Trauung, Gesellschaft, Abendessen. (Dit heeft betrekking op het huwelijk van zijn zoon August met Ottilie von Pogwitsch, met wie deze zich 31 Dec. te voren verloofd had). 18 Juni (id. id.) Die jungen Leutchen abgereist. 2 October 1821 Jena. (Brief) an Eckermann, Studiosus in Göttingen. (Hier wordt Eckermann, die zooveel zou bijdragen door zijne gesprekken, tot de kennis van den grooten dichter, 't eerst in 't dagboek genoemd.) 10 Juli 1823, Mariënbad. War Frau v. Levetzow und Töchter angekommen. (Van deze 3 dochters was 't Ulrike, die den bejaarden Goethe nog in vuur en vlam zette en die de onschuldige oorzaak van zijn ziekte-toestand was, waarvan Eckermann vertelt op 17 Nov. 1823.) De Elegie van Mariënbad heeft aan deze ontmoeting haar ontstaan te danken. (Zie ook Eckermann 27 Oct. 1823). De Levetzow's worden nog herhaaldelijk in 't dagboek vermeld, waarbij de voornamen der dochters zonder verdere omschrijving worden genoemd. Wel een bewijs welk een groote plaats zij in Goethe's gedachten innamen! Over deze laatste idylle uit Goethe's leven zoude ik zeker meer bijzonderheden willen opnemen, doch zie mij genoodzaakt mij te beperken; toch kan ik niet nalaten hier | |
[pagina 108]
| |
enkele regels over te nemen uit een brief van Ulrike aan graaf Lazansky, die een tijdlang tooneelspeler was en gaarne een boek over Goethe en Ulrike had uitgegeven. De brief is gedateerd 5 December 1884 van het slot Trziblitz. Ulrike, toen eene vrouw van 74, schrijft daarin o.a. het volgende: ‘Es thut mir wirklich Leid, Ihrem Wunsch nicht entsprechen zu können und Ihnen nähere Mittheilungen über eine so lange vergangene Zeit zu machen.... Alle Briefe welche ich von Goethe besitze, sind an meine Mutter gerichtet und diese hat die Veröffentlichung immer entschieden verweigertGa naar voetnoot1). Ich selbst besitze nur wenige Zeilen von der Hand des groszen Dichters: diese schrieb er auf das Titelblatt eines Buches welches er mir in Mariënbad 1822 geschenkt hat ‘aus meinem Leben, zweite abtheilung, fünfter Theil. Von der Elegie erhielten wir erst Kunde nach dem Tode von Goethe, wo sie auch dann erst im Druck erschien.’ (Ontleend aan Deutsche Musik Zeitung, jaarg. 1890, pag 216.) 14 Augustus 1823 - Mariënbad. Zu madame Szymanowska, welche in einem benachbarten Hause auf dem Flügel spielte ein stück von Hummel, eins von sich und noch zwei andre ganz herrlich. (In de Neue Musikzeitung van 1889 wijdt Gustaf Karpeles aan deze vrouw een artikel onder het opschrift ‘eine Freundin Goethes’ en zegt daarin o.a. het volgende: ‘Dort (in Mariënbad) lernte Goethe im Jahre 1823 die damals sehr berühmte und viel gefeierte polnische klaviervirtuosin Marie Szymanowska kennen, deren Spiel und Wesen einen groszen Einflusz auf den greisen Dichter ausübte. M.S. war 1795 zu Warschau von jüdischen Eltern geboren und schon in jungen Jahren durch ihr vollendetes, seelenvolles Spiel bis zur ersten Hofpianistin der Kaiserin von Russland und zu Europäischen Berühmtheit emporgestiegen.’ De gevierde pianiste, in 1820 van haar man geschei- | |
[pagina 109]
| |
den, was nu met hare drie dochters en hare even schoone als beminnelijke zuster op eene kunstreis. Goethe was nog geheel onder de bekoring der zestienjarige Ulrike v. Levetzow en 't was Marie Szymanowska, die hem in dezen moeielijken tijd terzijde stond, en door den invloed van hare kunst zoo heilzaam op Goethe werkte. Of 't gevoel dat de Poolsche hem inboezemde alleen vriendschap was, valt te betwijfelen, wij weten hoe Goethe van de eene bloem naar de andere fladderde en nooit moede werd de bekoring van het vrouwelijk geslacht te ondergaan. Ik neem voor de curiositeit hier uit het stuk van Karpeles nog een paar zinsneden over uit een brief van Goethe's vriend Zelter uit Berlijn van 8 Januari 1824: ‘So eben hat mad. Szymanowska abschied genommen... Gestern had sie ihr zweites konzert gegeben und zu meiner Freude den Saal voll gehabt.
Der König mit dem ganzen Hofe war zugegen, Sie ist rasend in Dich verliebt und had Dir hundert Küsse auf meinem mund gegeben.’
14 Februari 1830. Weimar. Verscheiden der Frau Groszherzogin (Luise) gegen 2 Uhr. Wurde geläutet. (Bij Eckermann vinden wij hierover onder dezen datum o.a. het volgende: ‘Wie wird das (aldus E.) bei seinem hohen alter auf Goethe wirken, war mein erster Gedanke, und so betrat ich mit einiger Apprehension das Haus. Die Dienerschaft sagte mir dass seine Schwieger Tochter so eben zu ihm gegangen sei, um ihm die Betrübende Botschaft mithzutheilen. Seit länger als fünfzig Jahren, sagte ich mir, ist er dieser Fürstin verbunden gewesen, er hat ihrer besonderen Huld und Gnade sich zu erfreuen gehabt, ihr Tod musz ihm tief betrüben.
Nun fingen alle Glocken der Stadt an zu läuten: Frau von Goethe blickte mich an, und wir redeten lauter, damit die Töne der Todesglocken sein Inneres nicht berühren und erschütteren mochten. | |
[pagina 110]
| |
Er empfand aber nicht wie wir, es stand in seinem Innern gänzlich anders. Er sasz vor uns gleich einem Wesen höhrer Art, von irdisschen Leiden unberührbar.’ Hoe G. ‘empfand’ bij deze gelegenheid moge nog blijken uit hetgeen Eckermann overnam uit het dagboek van Soret,Ga naar voetnoot1) die voor de opvoeding van den erfgroothertog in 1822 naar Weimar kwam. Ook onder denzelfden datum vinden wij het volgende: Na met Fräulein von Waldner, eene hofdame der overleden vorstin, over het groote verlies te hebben gesproken bezocht hij Goethe ‘Aber wie ganz anders waren die Zustände bei ihm! Er fühlte den ihn betroffenen Verlust gewisz nicht weniger tief, allein er schien seiner Empfindungen auf alle Weise Herr bleiben zu wollen. Ich fand ihn noch mit einem guten Freunde bei Tische sitzen und eine Flasche Wein trinken. Er sprach lebhaft und schien überall in sehr heitrer Stimmung. “Wohlan sagte er “als er mich sah” kommen sie her, nehmen sie Platz. Der Schlag der uns lange gedroht, hat endlich getroffen, und wir haben wenigstens nicht mehr mit der grausamen Ungewiszheit zu kämpfen. Wir müssen nun sehen wie nur mit dem Leben wieder zu recht setzen”. “Dort sind ihre Tröster” sagte ich indem ich auf seine Papiere zeigte. Die arbeit ist ein treffliches Mittel, uns in Leiden wieder emporzurichten’. Zoo zoude ik voort kunnen gaan met grepen en aanhalingen te doen uit dit dagboek, doch voor hen die 't niet lezen is een dergelijk overzicht toch onvoldoende, en zij die 't zich aanschaffen willen, hebben m.i. geen verdere aanbeveling noodig. Toch alvorens te besluiten nog enkele aanteekeningen betreffende zijne verhouding tot zijne kleinkinderen, omdat wij hier een kijk hebben op 't leven van een groot man, ik zou haast zeggen ‘en négligé’, want hoe merkt hij hier met belangstelling en waardeering de wording dier karaktertjes op, hoe teekent hij zoowel | |
[pagina 111]
| |
hun foutjes als hun deugdjes op. Opzettelijk schrijf ik deze woorden met een diminutief. Men oordeele slechts: Ik noem eenvoudigheidshalve geen datums. en grijp slechts hier en daar voor de hand weg. (1822) Vor Tische Walther eine Stunde unartig mit allerlei Spielereien zubringend. (1824) Nach Tische die kinder. Abends die Kinder spielend, indess ich das Gedicht zu Thaers Fest schrieb. Abends mit Walther der die ‘Zauberflöte’ sehr lebhaft erzählte. Mir Walthern kupfer angesehen. Blieben lange beisammen und erzählten Märchen. (1826) Im Garten mit den Kindern, erste Schnee Glöckchen. Abends kleine Gedichte redigirt. Wolf machte viel Spektakel mit spielen. (1827) Abends. Wölfchen zu Liebe einiges kindische. (1829) (1 Jan.) Die Kinder brachten geschriebene Wünsche Mittag. Dr. Eckermann und Wölfchen. Wölfchen kam später und nötigte mich mit ihm würfel zu spielen. (15 Oct.) Mittags für mich. Alma Spielte wohl eine Stunde allein und munter dabei. Walther darauf. Singend und tanzend in seiner ganzen Possenhaftigkeit. (1830) (14 Juni) Wölfchen las in dem ersten Band meiner Biographie und machte neckische Bemerkungen. In de aanteekeningen deelt Gräf mede hoe Goethe's kleinzoon later in een brief aan Otto Majer van 1837, dus 5 jaar na G's dood, schreef: ‘er lese jetzt ein Buch welches mich auf das mächtigste anregt, in alle Fügen meines Herzens und Geistes eindringt, und mich auf eine ganz neue Art denken und anschauen lehrt: das Leben meines Grosvaters, das in der Kindheid schon einmal gelesen, unverstanden und ungenossen geblieben war.’ (Men kent uit de gesprekken met Eckermann de aardige beschrijving van den omgang van Goethe met zijn kleinkinderenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 112]
| |
Wat de kleinzoon van den dichter hier schrijft, zouden wij thans nog kunnen naschrijven. Als men, na jaren er niet naar omgezien te hebben, weer iets van Goethe's werken in handen krijgt, is 't of er eene nieuwe bekoring van uitgaat. Ik twijfel niet of 't dagboek zal voor menigen liefhebber der Duitsche klassieken eene groote aanwinst blijken te zijn. Veel wat vroeger ‘unverstanden’ en ‘ungenossen’ bleef, zal hier ook door opgehelderd en aangevuld kunnen worden. N.B. Bij het aanhalen is steeds woordelijk de schrijfwijze der brieven en van het dagboek gevolgd. |
|