Onze Eeuw. Jaargang 11
(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Van zeep, tijdschriften, geneesmiddelen, honig en nog wat
| |
[pagina 399]
| |
aantreffen om hen tot andere gedachten te brengen; - geen andere poging dan het verzoek niet aanstonds reeds Onze Eeuw op deze bladzijde dicht te slaan of te zien waarover het volgend artikel handelt. Theoretische beschouwingen zullen hier met pijnlijke nauwgezetheid zooveel mogelijk worden vermeden; over beginsel-vragen in zake handelspolitiek zal hier niet worden gesproken en het woord handelspolitiek zal voortaan in deze bladzijden zelfs niet meer genoemd worden. Dit tot geruststelling der ongematigd-onverschilligen. Met eenige practische voorbeelden, die zij grootendeels in hun dagblad of elders hadden kunnen lezen, wil de schrijver trachten hun toch te doordringen van de waarheid, dat het bij dit alles te doen is om groote belangen, - ook van hen. Is het overmoedig nog een poging te wagen om eenige aandacht te verkrijgen... niet voor de strekking van dit nieuw ontworpen tarief, niet voor de belangrijkste beginselen daarvan, maar voor zeep, tijdschriften, geneesmiddelen, honig en nog wat? Laat ons althans trachten aan de hand van eenige sprekende voorbeelden den ‘general reader’ van Onze Eeuw iets van deze dingen te vertellen en hem eenig inzicht te geven in de consequenties van velerlei dat uit dit tarief staat geboren te worden.
't Is waar, het tarief is voor den daarin snuffelenden leek niet genietbaar, soms zelfs nauwelijks verstaanbaar. Wanneer de in zeep belangstellende en daarbij belanghebbende huismoeder in de groep der ‘oliën, vetten, harsen, was, teer, pek en distillatieproducten van teer’ onder No. 288 zeep heeft aangetroffen en zij leest daar dat: ‘a. zeep, zeeppoeder en zeepblaadjes, in de verpakking, waarin zij voor dadelijk gebruik worden verkocht, voorzoover niet vallende onder litt. b’ bij invoer belast zal worden met f 200. - de 100 K.G., dan maakt haar dit nog niet veel wijzer. Ziet zij dan verder dat ‘b. zeep in doozen en dergelijke verpakking, inhoudende zes of meer niet afzonderlijk omwikkelde of op andere wijze afgescheiden | |
[pagina 400]
| |
stukken’ een recht van f 15. - de 100 K.G. zal dragen, terwijl ‘c. andere harde [zeep], waaronder zoogenaamde lessives, en zeeppoeder’ slechts met f 4. - en ‘d. andere zachte’ met niet meer dan f 2. - per 100 K.G. belast wordt; - dan is de kans groot dat zij ontmoedigd na zoo vergeefsche poging afziet van dieper doordringen in zoo duistere zaak. Toch zou de lezing der Memorie van Toelichting bij dit nummer haar althans eenigszins inlichten. Zij zou daaruit leeren dat thans zeep verschillend wordt belast en wel met f 4. - de geparfumeerde en transparant-zeep, met f 2. - andere harde zeep en met f 1. - andere zachte (alles per 100 K.G.). De kennisneming van dit feit zou haar reeds doen zien in welke buitensporige mate het invoerrecht zal worden verhoogd: van 4 cent (zooals nu) op twee gulden (gelijk straks) voor de fijnst geoordeelde soorten. Zij zou allicht daaruit de gevolgtrekking maken dat zulk een aanmerkelijke verzwaring der belasting bij invoer van buitenlandsche zeep zeer stellig tot een daaraan evenredige prijs-stijging van dit artikel zal leiden. Immers - zoo zal zij terecht redeneeren - wanneer de grossier of de importeur voortaan in plaats van f 4. - voor 100 K.G. ingevoerde zeep moet betalen f 200. -, dan zal hij de kleinere partij, die hij aan mijn winkelier levert, item zooveel duurder berekenen en die winkelier zal op zijn beurt het prijsverschil van zijn inkoop op mij verhalen. Wanneer die huismoeder dan in de Memorie van Toelichting leest dat zeep, ingevoerd ‘in de verpakking, waarin zij voor dadelijk gebruik wordt verkocht’, daardoor ‘zonder twijfel hare bestemming voor weeldegebruik verraadt’, dan zal zij - deskundige op dit gebied - in gedachte daarbij een vraagteeken plaatsen. Verder lezende zal zij blijven twijfelen aan het juist inzicht van den tariefwetgever. Deze leeraart n.l. dat ook wel meer ordinaire soorten zoo verpakt worden dat men ze dadelijk gebruiken kan en dat de grens tusschen luxe- en andere zeep getrokken moet worden door na te gaan of er minder dan zes - dan wel zes of meer ‘niet afzonderlijk omwikkelde’ stukken in één doos geborgen zijn. Maar de tariefwetgever | |
[pagina 401]
| |
is nog dieper in de zeep-zaak doorgedrongen. Zijn speurend oog is het niet ontgaan dat tegenwoordig in luxe-doozen ook stukjes zeep in den vorm van bonbons worden ingevoerd. In zulke bonbonnières nu liggen - naar de wetgever ons verzekert - de stukjes niet elk afzonderlijk omwikkeld, ‘maar liggen elk afzonderlijk in de doos op wol of anderszins verpakt’. En nu begrijpt de schrandere huismoeder reeds wat de quaestie is. Had de tariefwetgever met het hooge recht van f 200. - per 100 K.G. alleen belast de doozen met ‘afzonderlijk omwikkelde’ stukjes, dan zouden zoo waar die bonbonnières, waarin de zeepbonbons on-ingepakt, doch, ‘op wol of anderszins’ geborgen zijn, à raison van f 15. - de grenzen overgaan. En daarom heeft die slimme wetgever in litt. b aan de uitdrukking ‘niet afzonderlijk omwikkelde’ toegevoegd de woorden ‘of op andere wijze afgescheiden’. Gij ziet, wat zoo'n tariefwetgever al niet weten en hoe hij aan alles, letterlijk alles denken moet! Stel u voor dat deze tariefwet ontworpen was in den goeden ouden tijd toen men de luxe-zeep nog slechts in afzonderlijke papiertjes pakte en niet de verfijning had verzonnen ze als bonbons op wol... of anderszins te laten rusten. Dan zou men in de tariefwet alleen hebben gesproken van ‘afzonderlijk omwikkelde’ en men zou geen verhaal op de bonbons hebben gehad! Gij ziet hieruit tevens hoezeer de tariefwetgever ‘up to date’ moet zijn en hoe groot de kans is dat zijn werk, vandaag geheel op de hoogte, morgen verandert. Want ik vraag u: welke dingen kunnen niet nog bedacht worden in zake luxe-verpakking van zeep? Maar gelukkig heeft men in dat ‘of op andere wijze afscheiden’ een heel rekbaren term gekozen. Wanneer er maar een afscheiding is, hoe dan ook, door wol of ‘anderszins’, dan heeft de douane-ambtenaar houvast.... Nu, de regeling is dan duidelijk: luxe-zeep: f 200. - invoerrecht, andere zeep in doozen (6 of meer losse stukken) f 15. -; andere harde zeep (dus niet in doozen): f 4. -; andere zachte: f 2. -. Doch we zijn er nog lang niet. Want sedert de open- | |
[pagina 402]
| |
baarmaking van deze plannen der Regeering in zake zeep, zijn winkeliers, die het toch óók weten kunnen, ons komen vertellen dat volstrekt niet alleen luxe-zeep in afzonderlijke papiertjes verpakt, ingevoerd wordt, maar dat dit ook geschiedt bij goedkoopere zeepsoorten, die anders te veel van het transport zouden lijden. En die winkeliers hebben ons voorgerekend dat voor sommige buitenlandsche zeepen (geen ‘luxe’-soorten) het voorgesteld invoerrecht evenveel als of meer dan de waarde der zeep bedragen zou. Waart gij gewoon een kwartje te betalen, voortaan zal men u voor dezelfde hoeveelheid en dezelfde soort twee kwartjes of zestig cent vragen. Het is duidelijk dat zulk een prijsverhooging heel aangenaam is voor de Nederlandsche fabrikanten, die tegen de buitenlanders concurreeren. Maar de vraag is: of het niet al te mooi zou worden. Wanneer dit bedrijf zoo heel winstgevend wordt, doordat de wetgever ons allen noopt meer geld dan voorheen aan zeep te besteden, dan zou het wel kunnen gebeuren dat er meer zeep in het land gemaakt werd dan hier door ons wordt verbruikt en dan zou voor de (door de tariefwet belemmerde) buitenlandsche mededinging een geheel onbelemmerde onderlinge binnenlandsche concurrentie in de plaats kunnen komen. Aan dit alles zit nog veel meer vast. Een der belangrijkste grondstoffen voor zeep-fabricage is talk, die tot nog toe vrij werd ingevoerd. Maar de Regeering stelt voor een recht van f 3. - per K.G.d.i. ongeveer 8% van de waarde. Door dat recht zal de talk duurder worden en de zeep-fabrikant moet dat in zijn prijs van zeep terugvinden. Nu gaat dit best, wanneer hij zijn zeep maar in Nederland verkoopt, want daar wordt - gelijk wij zagen - de zeep veel duurder en dus is het voor den fabrikant zoo erg niet als van zijn winst wat afgaat doordat hij zelf ook voor zijn talk meer dan voorheen moet betalen. Doch er wordt ook Nederlandsche zeep uitgevoerd; men is er in geslaagd op eenige buitenlandsche markten zich een plaats te veroveren. Indien nu echter de grondstof 8% duurder wordt, hoe zal men ginds nog concurreeren tegen collega's, die | |
[pagina 403]
| |
een minder hoogen prijs voor hun grondstof behoeven te betalen en dus hun product goedkooper leveren kunnen?.... En er zou nog veel meer over zeep te zeggen zijn. Maar dit reeds kan volstaan om te doen zien hoe ingegewikkeld al die tariefkwesties zijn, hoe nauw allerlei belangen daarbij samenhangen, óók: hoe de bescherming van den één een nadeel is voor den ander; - vooral ook: waarom dit alles ook ons raakt.
Zijt ge op een buitenlandsch tijdschrift geäbonneerd? Op Weldon's of Ladys's Pictorial? of op die Woche? Zeker ontvangt ge die wel niet per post als drukwerk, doch van uw boekhandelaar, die ze door het Bestelhuis van den Boekhandel in pakketten bezorgt krijgt. Het zal wel tot nu toe uwe aandacht ontgaan zijn dat dergelijke tijdschriften (ook buitenlandsche couranten) vrij werden ingevoerd. Ook dit zal anders worden. Het schijnt de bedoeling - voor couranten en weekbladen staat die bedoeling vast, voor andere periodieken en tijdschriften is zij betwijfelbaar - daarvan een recht te heffen van f 10. - per 100 K.G., wanneer zij niet als drukwerk per post uit het buitenland hierheen gezonden worden. Nu moet men weten dat verzending per post b.v. voor die Woche ongeveer even duur zou zijn als het abonnement zelf. Daaraan valt dus niet te denken. Kiest men dan den anderen weg, dan zal het abonnement met ongeveer het ⅕ worden verhoogd. Het zal altijd de abonné zijn, die - gelijk Sijmen - betaalt! En dat waarom? Hier speelt nu niet zoozeer de bescherming van de eigen nijverheid de hoofdrol; neen, hier geldt een ander motief. In Nederlandsche grensstreken - zoo vertelt de Memorie van Toelichting - worden heele pakken buitenlandsche couranten geregeld ingevoerd tot schade der ontwikkeling van de vaderlandsche pers aldaar; hierdoor wordt ‘aan het Nederlandsch karakter en het Nederlandsch taalgevoel ernstig nadeel’ berokkend; ‘tal van Nederlanders’ worden ‘daardoor allengs maar gestadig van hun eigen vaderland vervreemd, omdat zij over Nederlandsche toestanden niet, of wat nog erger is, meestal verkeerd worden ingelicht.’ | |
[pagina 404]
| |
Leer hieruit, o lezer! welke verschillende doeleinden men door het heffen van invoerrechten kan bevorderen. Opdat de lieden in Staats-Vlaanderen geen Belgische, doch Staats-Vlaanderensche bladen lezen zullen; opdat zij hun Nederlandsch karakter en hun Nederlandsch taalgevoel ongerept zullen bewaren en opdat zij niet verkeerd doch juist over Nederlandsche toestanden ingelicht worden; - daarom zult u, mevrouw, 1/5 van den abonnementsprijs meer betalen als gij wilt voortgaan in Lady's Pictorial te bladeren!
Wanneer ontstemming over dit feit u ‘migraine’ bezorgt en gij die verdrijven wilt met een der vele ‘ine’ 's, waarop de namen van buitenlandsche geneesmiddelen eindigen, dan zal wellicht met uw ontstemming ook uw hoofdpijn nog toenemen, indien gij bemerkt dat ook deze ‘patent’ - en andere geneesmiddelen een waarlijk buitensporige prijsverhooging hebben ondergaan. Den grond voor het hier voorgesteld zeer hooge recht vond de Regeering ook thans niet in haar wensch vaderlandsche voortbrenging te bevorderen, doch in haar zucht tot tegengaan der verbreiding van kwakzalversmiddelen. Het nieuwe tarief zal dus zoowel ons volkskarakter als ook onze lichamen ‘van vreemde smetten vrij’ trachten te houden. ‘Verlokt door marktschreeuwerige advertenties, reclamekaarten en dergelijke wordt het publiek’ - volgens de Regeering - ‘er toe gebracht zeer belangrijke sommen te besteden voor tal van kwakzalversuitvindingen, die in vroeger jaren wel is waar hier en daar op de markt werden verkocht, maar die thans bij geheele zendingen ons land binnenkomen en tot voor een paar jaar grootendeels als “geneesmiddelen” vrij van rechten werden toegelaten’Ga naar voetnoot1). En daarom wil dan thans de Regeering een recht van f 250. - per 100 | |
[pagina 405]
| |
K.G. heffen van alle geneesmiddelen ‘verpakt voor dadelijk gebruik of voor den verkoop in het klein’. Wel ziet de Regeering in dat zij daarmee niet alleen kwakzalversmiddelen, doch ook ‘werkelijke geneesmiddelen’ treft, maar dit acht zij geen overwegend bezwaar, want die middelen kunnen haars inziens evengoed hier te lande in het klein verpakt worden. Nu blijve de vraag rusten of men hopen mag het gebruik van kwakzalversmiddelen tegen te gaan door ze bij invoer zeer zwaar te belasten en ze dus aanmerkelijk duurder te maken. Maar wel moet er op worden gewezen dat een recht van f 2.50 per K.G. voor geneesmiddelen zeer hoog is, althans voor sommige, want het spreekt wel van zelf dat de verhouding tusschen prijs en gewicht voor verschillende geneesmiddelen zeer sterk uiteenloopt, zoodat een belasting naar het gewicht neerkomt op een zeer ongelijkmatige heffing. Een deskundige heeft er op gewezen dat het voorgesteld recht van f 250. - per 100 K.G. neerkomt op 2% der waarde voor Mariënbader pillen, doch op 98% voor Quina la Roche en op 131% voor Goudron Guyot. Bij die belasting van geneesmiddelen is de ‘tarraquaestie’ van groote beteekenis; wij moeten nu wel even met een enkel woord daarover spreken. Ieder herinnert zich uit zijn schooljaren dat onder tarra verstaan wordt het verschil tusschen bruto en netto. Hij die een vloeistof b.v. in ijzeren vaten invoert en over die vloeistof een recht volgens het gewicht betaalt, mag verlangen dat hij van het gewicht der geheele zending dat der ijzeren vaten aftrekt. Doch hoeveel zal hij daarvoor mogen aftrekken? De nieuwe tariefwet bepaalt dat, wanneer het invoerrecht niet meer is dan f 3. - per 100 K.G., dat recht geheven wordt naar het bruto gewicht, dus zonder aftrek, zonder tarra. [Petroleum b.v. was tot nog toe en blijft belast met f 0.55 de 100 K.G.; zal dit recht ook worden geheven over de tank-wagens?] Is het recht hooger dan f 3. -, dan geldt een zekere tarra, die door de wet wordt vastgesteld; men mag het bruto-gewicht verminderen bij verpakking in | |
[pagina 406]
| |
ijzeren vaten met 16%, in houten vaten met 10%, in houten kisten met 4% enz. Heeft de aangever geen vrede met die ‘wettelijke tarra’, dan kan hij het invoerrecht betalen naar het netto gewicht, maar dan geldt als netto: het bruto gewicht verminderd met het gewicht der grove emballage. Denk u nu den invoer van een partij ‘geneesmiddelen’, zeg: salicyl- of andere tabletten, die geborgen zijn in glazen buisjes, welke voor het breken verpakt zijn in een met houtwol gevulde kist. De importeur zal dan wegens de verpakking in een houten kist 4% van het gewicht der zending mogen aftrekken, maar hij zal dan ook over 96% van het gewicht betalen f 250 per 100 K.G., zal dus dit hooge recht ook betalen over het gewicht van de houtwol en ook over het gewicht van de glazen buisjes. Die houtwol en die buisjes zullen dus feitelijk als ‘geneesmiddelen’ worden belast! Nu zullen allicht die houtwol en de buisjes meer wegen dan de tabletten zelve, zoodat het recht eigenlijk meer dan verdubbeld wordt en over de tabletten niet f 2.50 maar b.v. f 5. - of f 6. - per K.G. wordt betaaldGa naar voetnoot1). Ziet men nu hieruit wat die geduchte tarra-quaestie beteekent? De gewijzigde tarra-berekening maakt rechten hooger, die in naam ongewijzigd blijven en zij legt een - vaak moeilijk te controleeren - extra-verzwaring op verhoogde rechten.
Heel sterk spreekt dit bij verschillende grondstoffen van het koekbakkersbedrijf. Bij invoer van honig in vaten b.v. mocht men tot nog toe 15% van het gewicht aftrekken wegens de vaten; die 15% zullen worden 10%. Meent ge dat dit verschil een kleinigheid is? De bekende firma Verkade en Comp. te Zaandam zal per jaar f 2000. - meer aan invoerrecht op honig moeten betalen uitsluitend wegens | |
[pagina 407]
| |
de gewijzigde tarra-berekening. [Er komt voor haar nog een ‘kleinigheid’ bij: tot nog toe was honig belast met f 2.50 per 100 K.G.; de Regeering stelt voor dit recht te verhoogen op f 8. -; wanneer men dus 100 K.G. bruto invoert, zal men voortaan niet meer betalen f 0.25 over 85 K.G., maar f 0.80 over 90 K.G., of - wil men de rekening anders opzetten - niet meer zal van f 2.50 worden afgetrokken 15% = f 0.375, doch de f 8. - zal verminderd worden met 10% = f 0.80; het te betalen recht stijgt dus van f 2,125 op f 7.20, een ongunstiger verhooging dus dan de nominale verhooging van het recht zelf - f 8. - in plaats van f 2.50 - aangeeft]. Op krenten in vaten, belast met f 1.50 de 100 kilo, werd een tarra van 15% toegestaan; dit recht blijft in het nieuwe tarief gelijk, maar, gelijk wij zagen, bij een belasting van minder dan f 3. - per 100 K.G. geldt bruto voor netto en men zal dus voortaan niets mogen aftrekken, het gewicht der vaten moeten betalen alsof ook zij krenten waren. Dit quasi gelijk blijvend recht wordt dus feitelijk 15% hooger. Voor rozijnen in zakken (nu belast met f 1. -) gold als tarra 8%; het recht wordt f 2.50; de aftrek valt weg en dit feit alleen reeds verzwaart het recht met 8%, afgezien van de eigenlijke verhooging. Voor gember in vaten wordt thans bij invoer f 18. - (per 100 K.G.) betaald en 15% tarra toegestaan; het recht wordt straks ongeveer f 30. - en de tarra wordt op 10% teruggebracht. Had men dus tot nog toe aan den fiscus te voldoen f 18. - minus 15% = f 15.30, dit bedrag wordt f 30. - minus 10% = f 27. -. Die tarra-wijziging doet dus het tarief-mes aan twee kanten snijden. Is het wonder dat de firma Verkade en Comp. bij haar protest tegen de ontworpen tariefwet de instemming van zoo goed als alle koekfabrikanten in Nederland verwierf? Of hoe denkt men dat een bedrijf als dit zich houden zal bij zulk een omwenteling als een aanmerkelijke prijsverhooging van allerlei grondstoffen beteekent? Lieden, die op alles raad weten omdat zij geen juist inzicht hebben in de dingen waarmee zij zich bemoeien, staan ook op die vraag met hun antwoord klaar: wanneer de fabricage | |
[pagina 408]
| |
duurder wordt, dan moet ook het fabrikaat in prijs stijgen. Jawel, indien het zoo eenvoudig was, dan zouden de koekfabrikanten de toekomst niet zoo donker inzien. Maar zij weten bij ervaring reeds dat prijsstijging van hun product dadelijk zich wreekt in vermindering van den omzet, dus in beperking, d.i. benadeeling van het bedrijf. Of meent ge wellicht dat de koek straffeloos iets lichter of kleiner kan worden gemaakt, zoodat het publiek wel denzelfden prijs als voorheen betaalt doch een geringer quantum voor zijn geld krijgt? Weet dan dat het publiek ook dien vorm van prijsstijging onmiddellijk onderkent en dadelijk beantwoordt met geringer vraag naar het duurder product...... Wij noemden honig, krenten, rozijnen, gember. Van den gember-invoer (ongeveer 400.000 K.G. per jaar) wordt ongeveer ¾ voor de koekbereiding gebruikt, het overige is de gember in potten, die als ‘tafellestjen’ gewild is. Die potten spelen ook hun rol in de tarra-quaestie. De pottengember wordt aangevoerd in kisten van 6, 12 of 24 potten. De inhoud van 6 potten is ongeveer 8½ K.G. en elke pot weegt (ledig) ± 1.4 K.G., dus zoo ongeveer evenveel als zijn inhoud. Bij invoer wordt 4% voor de kist afgetrokken, niets voor de potten; die tellen mee als gember en betalen als gember mee. Het recht nu is f 30. - voor de 100 K.G. gember en dus ook over de 100 K.G. potten, die als gember mee-wegen. Weet men nu dat de import-prijs is f 28. - per 100 K.G. (zonder rechten), dan ziet men dat het recht ongeveer tweemaal zooveel als de waarde bedraagt. Wanneer gij voor f 6. - gember koopen zult, ontvangt gij voor f 2. - gember, voor f 2. - invoerrecht op gember, voor f 2. - invoerrecht op den pot! Wil men nu zeggen dat die tafelgember een echt luxe-artikel is en dus voor een zeer hoog recht - van 200% der waarde - in aanmerking komt, - het zij zoo, maar het was er ons alleen om te doen de beteekenis der tarra-quaestie ook door dit voorbeeld in het licht te stellen. Indien deze prijsverhooging van gember leidt tot geringer verbruik, dus tot minder invoer, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat het toekomstige hoogere recht | |
[pagina 409]
| |
minder opbracht dan het tegenwoordige lagere; zoo iets heeft zich reeds meer voorgedaan. Men heeft het - om van het buitenland te zwijgen - bij ons gezien met citroenen oranjeschillen; nadat deze eenige jaren geleden gebracht waren op f 18. - per 100 K.G., is de invoer daarvan vrijwel geheel opgehouden. De Regeering stelt ook voor dit artikel een nog hooger recht voor en ook hier zou de gewijzigde tarra-berekening van belang zijn, wanneer niet thans reeds de aanvoer zoo goed als totaal was gestaakt! Die voorbeelden over de dwaasheden der nieuwe tarraberekening kan men nog aan vele andere huishoudelijke en niet-huishoudelijke artikelen demonstreeren. Bij zalm in blik, bij sardines in blikjes zal men voortaan ook de hooge rechten over het blik mee-betalen. Maar waartoe nog meer aan te halen? Wellicht is het nog wel de moeite waard even te wijzen op de belasting der biscuits, mede in verband met de emballage-vraag. Het recht op zichzelf - dat samenhangt met het suikergehalte - wordt ook hier verhoogd en het minimum daarvan wordt van f 5.50 op f 8.40 gebracht. Maar bovendien zal het hoogere recht voortaan ook hier van de blikken worden geheven. Zoo'n blik weegt ongeveer 1 K.G. en het gewicht van den inhoud wisselt van 1 tot 3 K.G. Wanneer dus de biscuits even zwaar zijn als het blik (beide 1 K.G.), dan wordt het recht feitelijk verdubbeld (want tot nog toe betaalt men alleen over het netto gewicht). Doch het wonderlijkste is hier wel dat b.v. de Belgische biscuits-fabrikanten de kisten en de blikken afzonderlijk berekenen en dat zij de ledige emballage tot den daarvoor in rekening gebrachten prijs weer terugnemen, zoodat dan ook gewoonlijk die blikken heen en weer reizen: gevuld hier komen en leeg weer naar België teruggezonden worden en weer gevuld ingevoerd worden. Over datzelfde blik zal nu voortaan telkenmale het recht voor biscuits verschuldigd zijn...! Maar is dan zulk een hooge belasting van buitenlandsche biscuits aan onze grenzen geen buitenkansje voor de Nederlandsche fabrikanten van die artikelen? Die zullen dan toch, als de vreemde biscuits duurder worden, voor | |
[pagina 410]
| |
hun eigen waar ook hooge prijzen kunnen bedingen? Ja zeker, maar.... vooreerst zullen allerlei grondstoffen voor onze eigen biscuitfabricage door het nieuwe tarief duurder worden; men schat dat een fabriek van middelbare grootte ongeveer f 3500. - meer per paar zal moeten betalen wegens de prijsstijging o.a. van tarwemeel (hetwelk nu vrij inkomt en straks met f 0.40 de 100 K.G. wordt belast). Die f 3500. - hoogere productiekosten zijn dus reeds een belangrijk ‘item’ dat in mindering komt van de gehoopte betere biscuits-prijzen. Maar eigenlijk verwachten de mannen van het vak niet dat de biscuits in belangrijke mate duurder zullen worden, want er is nu reeds scherpe concurrentie op dit gebied. Er zal - als dit genotmiddel meer kosten gaat - minder daarvan verbruikt worden; allicht zal er ook minder van ingevoerd worden en - tweede nadeelig item voor onze Nederlandsche industrie - de uitvoer, de concurrentie op de wereldmarkt wordt voor Nederland moeilijker, wanneer de grondstoffen (meel, honig, sucade, vanille, enz.) tot hoogere prijzen dan thans moeten worden ingekocht. Doch bovendien vreest men dat het hoogere invoerrecht den buitenlander zal verlokken om liever hier in Nederland een eigen fabriek op te zetten en aldus het invoerrecht op het product te besparen. Dat die vrees niet denkbeeldig is, heeft de ervaring reeds geleerd. In 1904 stelde minister Harte in zijn sedert ingetrokken ontwerp tot tariefwijziging voor van buitenlandsche biscuits een algemeen recht van f 25. - per 100 K.G. te heffen. Wanneer deze maatregel in werking was getreden, dan zou dit beduid hebben zoo goed als finale sluiting van onze grenzen voor Belgische biscuits. Wat heeft men toen zien gebeuren? Dit vooruitzicht alleen leidde de Belgische maatschappij ‘Victoria’ er toe, in Dordrecht een filiaalfabriek op te richten. Het vooruitzicht is toen niet verwezenlijkt, maar de fabriek is natuurlijk blijven staan en blijven werken; zij heeft door haar scherpe mededinging meer dan één Nederlandsche onderneming in den grond geboord en heeft voor andere Nederlandsche fabrieken het bedrijf minder winstgevend gemaakt. | |
[pagina 411]
| |
Wanneer komende gebeurtenissen aldus reeds haar schaduw voor zich uit werpen, dan valt te voorzien wat het effect van het voldongen feit zijn zal.
Juist hetzelfde als onze biscuits-fabrikanten duchten, wordt ook gevreesd door de enkele Nederlandsche industrieelen, die zich ‘en gros’ op de vervaardiging van sigaretten toeleggen. Ook hier moet men iets-meer-dan-niets van de zaak af weten om haar juist te beoordeelen. Ziehier in 't kort de quaestie: tot nog toe zijn sigaretten bij invoer belast met f 40. - de 100 K.G. Wat beduidt dit? Nemen wij gemakshalve aan dat 1000 sigaretten 1 K.G. wegen - gemiddeld wegen zij iets zwaarder -, dan komt het recht neer op f 0.40 per 1000 sigaretten. Stel voorts dat de groothandels- (niet de winkel-)prijs van die sigaretten is ½ cent per stuk (maar er komen veel goedkoopere soorten voor), dan betaalt men dus thans over de f 5. -, die deze 1000 sigaretten kosten, f 0.40, d.i. 8% van de waarde. [In het voorbijgaan zij opgemerkt dat natuurlijk zulk een recht naar het gewicht betrekkelijk het zwaarst drukt op de goedkoopste soorten; was de waarde dier 1000 sigaretten niet f 5. - maar f 25. -, dan zou het zelfde recht slechts 1,6% bedragen.] Wat stelt nu het nieuwe tarief voor? Een recht naar het gewicht n.l. van f 250. - de 100 K.G. en bovendien een recht naar de waarde, zijnde 40%. Voor de 1000 sigaretten, die 1 K.G. wegen en f 5. - kosten, beteekent dit dus f 2.50 voor het gewicht en f 2. - voor de waarde, samen f 4.50 belasting over de f 5. - d.i. 90% van de waarde. Voor die sigaretten van ½ cent engrosprijs stijgt dus het invoerrecht van 8% op 90%. Men kan deze berekening voor andere prijsverhoudingen voortzetten en b.v. tot de slotsom komen dat veel duurdere sigaretten, die f 50. - per mille bij invoer kosten (5 cents per stuk) thans dragen een recht van 0.8% en straks van 45%. Doch genoeg om te doen zien hoe zwaar deze belasting zijn zal. Nu moet men weten - wat ieder weet - dat het verbruik en de invoer vooral ook van goedkoope buitenlandsche sigaretten ten onzent in de laatste jaren | |
[pagina 412]
| |
zeer sterk is toegenomen. Ziet ge niet den slagersjongen op zijn fiets met de ‘gold-tipped’ u voorbij rennen? Men schat dat ongeveer ¾ van de in Nederland gerookte sigaretten uit den vreemde worden aangevoerd, vooral uit Duitschland en uit Engeland. Er bestaat zoo iets als een ‘British Imperial Trust’ en er bestaat ook zoo iets als een Amerikaansche trust op dit gebied en er is - ten slotte - zoo iets als een combinatie van die twee trusten. Nu, deze combinatie levert heel wat sigaretten naar Nederland en zij denkt er thans niet aan het invoerrecht, dat wij heffen, te ontgaan door hier eigen fabrieken te stichten, dat is waarlijk niet de moeite waard zoolang men aan de grenzen niet meer vraagt dan f 40. - per 100 K.G. Maar wanneer straks die belasting voor buitenlandsch fabrikaat b.v. in de halve-cents-qualiteiten stijgt van 8% op 90%, wanneer dus op de waarde van f 5. - bij invoer niet langer f 0.40 maar f 4.50 aan rechten wordt gelegd, - ja, dan zal ongetwijfeld de combinatie doen wat zij onder die omstandigheden niet laten kan en zal zij hier haar eigen trust-fabrieken stichten. Nu is het ook duidelijk waarom de meest-vooruitziende onder onze Nederlandsche sigaretten-fabrikanten (er zijn er slechts drie van beteekenis) hopen dat een gelukkig gesternte hen nog zal beschermen tegen de hun toegedachte ‘bescherming’. Want die bescherming zou hun dood zijn. Onze vaderlandsche nijverheid op dit gebied is nog niet oud en wel-gevestigd; zij is bezig het vak te leeren en zij breidt zich uit. Maar zulk een industrie verrijst niet als een paddestoel uit den grond; zij moet zich inburgeren en zij moet haar weg vinden. Daarmee is zij nu doende en zij vordert wel op dien weg. Maar o wee voor haar als nu de wetgever, door haar te ‘beschermen’, den grooten buitenlandschen concurrent als 't ware er toe noopt zich hier in ons land te nestelen. Dan is het met onze eigen bedrijvigheid gedaan. Want zoo'n trust gaat recht op haar doel af en dat doel is: uit te roeien al wat haar hindert. Zij streeft naar monopolie en zij duldt geen mededin- | |
[pagina 413]
| |
gingGa naar voetnoot1). Het hooge recht zal dus den vijand in de poorten halen! En wat zal onze fiscus daarbij winnen? De belangrijke inkomsten, die hij zich voorstelt te verkrijgen door de zware belasting van vreemd fabrikaat, zullen ziender oogen slinken tot een luttel bedrag, want het ‘vreemde’ goed zal hier worden gemaakt, aan deze zijde van den tariefmuur! Maar allicht blijft dan de troost over dat arbeid, die tot nog toe in het buitenland werd verricht, voortaan hier zal worden gedaan en dat dus onze volkswelvaart daardoor zal worden gevoed? Daarvan heeft men niets te gelooven. Want de sigaretten-fabricage is een bij uitstek machinaal bedrijf. Zijn er niet werktuigen, die 150.000 en meer stuks per dag leveren en die voor hun bediening slechts weinig handenarbeid vorderen? Doch bovendien, bij eenig nadenken moet iedereen toch inzien hoe groot uit een oogpunt van bevordering van volkswelvaart het verschil is tusschen een gezonde en natuurlijke ontwikkeling van echt-Nederlandsche nijverheid - en het stichten van filiaal-fabrieken ten onzent door buitenlandsche combinaties. Is het de waarlijk-Nederlandsche industrie, die hier haar vleugels breeder weet uit te slaan, zij doet een beroep op Nederlandsch kapitaal, zij vraagt naar Nederlandsche arbeidskrachten; wordt straks het afzetgebied in het ‘moederland’ haar te eng voor de toenemende voortbrenging, zij streeft naar uitvoer en zoekt zich een plaats op de wereldmarkt te veroveren. Maar de buitenlandsche fabriek in Nederland werkt hier met ‘vreemd’ geld, keert haar dividenden uit aan buitenlandsche aandeel- | |
[pagina 414]
| |
houders, brengt allicht vreemd personeel hier mee. Zij werkt voor de ‘beschermde’, d.i. de Nederlandsche markt en zij laat den export naar elders over aan het hoofdkantoor, dat te Brussel of te Londen of de hemel weet waar is gevestigd.... En de fiscus kan toezien.
Wel wonderlijk is de werking van zulk een tariefverhooging! Hier is vaak niet 2 × 2 = 4, maar = een onbekende grootheid. Hier geldt volstrekt niet altijd de zoo simpele en oogenschijnlijk zoo juiste vooronderstelling dat ‘bescherming’ metterdaad is: bescherming. Hier kruisen zich allerlei dikwijls onderling strijdige belangen, zoodat gij het eene belang niet bevorderen kunt zonder aan het andere schade toe te brengen. Hier duikt, zoodra de tariefwetgever ingrijpt, aanstonds een door hem niet voorzien gevolg op en leidt de eene wijziging tot tal van verschuivingen op het breede veld der economische verwikkelingen.
Door onze lage rechten en door de faciliteiten, die in verband daarmede aan den invoer-handel kunnen worden verleend, hebben wij den handel in verschillende artikelen tot ons gelokt, omdat wij daarvoor gunstiger voorwaarden boden dan elders gesteld worden. En zoo zijn tevens ten onzent een aantal eigenaardige sorteerings-bedrijven ontstaan. De ruwe tabak b.v. (in rollen en bladen) is in Nederland bij invoer belast met slechts f 0.70 de 100 K,G., elders veel en veel hooger. Gevolg? Dat die tabak in Nederland wordt aangevoerd en in Nederland wordt ‘gestript’, d.i. ontdaan van de stelen enz. - om dan ten deele weer naar andere landen te worden verzonden. Want de tabak-importeur in die andere landen wil liever niet de daar geldende hooge rechten betalen ook over de waardelooze stelen, doch alleen over de voor verbruik geschikte tabak. Zoo wordt vanzelf het land met de laagste rechten gekozen voor den aanvoer, de sorteering, de doorzending van het gezuiverd goed. En even duidelijk als dat is, even klaar is het dat wij hierdoor in gunstiger positie geraken dan de omliggende landen. Gelukkig ziet ook deze Regeering in dat verhooging | |
[pagina 415]
| |
van dit recht op ruwe tabak voor onzen zoo belangrijken tabakshandel ‘een ernstig gevaar’ zou opleveren en stelt zij dus zoodanige verhooging niet voor. Maar bij een ander artikel, dat hier ook gesorteerd en ook van hier doorgezonden wordt, meent zij zonder schade voor handel en bedrijf wel de regeling te kunnen wijzigen. Sinaasappelen worden - gelijk bekend is - door Nederlandsche schepen in overgroote hoeveelheden te Amsterdam en te Rotterdam aangevoerd. In het seizoen 1910/11 bracht de Kon. Nederl. Stoomboot-Maatschappij alleen van Valencia reeds ± 30 millioen K.G. (bruto) sinaasappelen te Amsterdam. Onze hoofdstad is dan ook na Hamburg de eerste continentale sinaasappelmarkt. Voor zoover noodig, worden nu die zendingen hier te lande gesorteerd en overgepakt; een deel blijft hier voor binnenlandsch verbruik, een groot deel gaat naar andere landen. - Deze voor ons land gelukkige conjunctuur is ontstaan en gehandhaafd onder de werking der geldende tariefwet, die sinaasappelen bij invoer met 5% der waarde belast. Thans wil de Regeering die regeling wijzigen; zij wil het recht naar de waarde vervangen door een naar het gewicht (f 0.50 de 100 K.G.), welke gewichtsrecht overeenkomt met ongeveer 7½% der waarde en dus ± de helft hooger dan het nu geheven recht zijn zal. - Het zou ons te ver voeren de veelal technische redenen uiteen te zetten, waarom voor dit artikel een waarde-recht de voorkeur boven een gewichtsrecht verdient en waarom de handel vreest dat de ontworpen regeling de Nederlandsche markt voor den buitenlandschen exporteur veel minder aantrekkelijk dan andere markten zal maken. In kringen van belanghebbenden, d.i. van in deze de meest bevoegden, vreest men dat de invoer van sinaasappelen in Nederland sterk zal afnemen, wanneer Minister Kolkman's denkbeeld verwezenlijkt wordt. Indien dit geschiedt - en reeds de twijfel zou tot onthouding van wijziging moeten nopen - hoeveel welvaart zal dan daardoor worden vernietigd? En dan: het zou ook nog wel kunnen gebeuren dat Spanje, ontstemd over onze bemoeilijking van sinaasappel-invoer, uit weerwraak en om ons ‘mores’ te leeren, den invoer | |
[pagina 416]
| |
bemoeilijken ging van belangrijke artikelen, die wij aan dat land leveren, artikelen, waaraan ook wij verdienen door ze voor Spaansche afnemers te vervaardigen of te bewerken en door ze met onze schepen naar Spanje te brengen. Geschiedde dit, hoeveel Nederlandsche volkswelvaart zou dan ook dáárdoor weer op slag worden vernield.... Doch over die quaestie: de mogelijkheid en de gevolgen van represaille-maatregelen, door vreemde mogendheden tegen ons te nemen, zou zooveel te zeggen zijn, dat wij (ook) dit punt hier slechts pro memorie aanstippen.
Iedereen kent dat groote, ruige weefsel, dat dikwijls ‘gonje’ genoemd wordt doch eigenlijk ‘jute’ heet en waarvan aardappel- en steenkolen-zakken enz. worden gemaakt. In ons geldend tarief wordt dit jute-goed bij invoer belast met 5%; de Regeering stelt voor: 10%. Op zichzelf is dit voor zulk een grof artikel een zeer hoog recht: 10% is in het ontworpen tarief het normale bedrag voor alle niet afzonderlijk genoemde ‘manufacturen en stoffen’, maar het is wel over-duidelijk dat kostbare zijde, fluweel en al die fijne weefsels, die b.v. voor dameskleederen verwerkt worden heel iets anders zijn en dus anders belast moeten worden dan het materiaal voor aardappelzakken Het is ook wel duidelijk dat dit paklinnen en zakkengoed in allerlei bedrijven gebruikt wordt voor emballage en dat dus een prijsverhooging van dit onmisbaar hulpmiddel een lasten-verzwaring voor al die nijverheids-takken en voor den handel beteekent. Het is nu eenmaal niet gebruikelijk dat de afzender-leverancier aan zijn afnemer de emballagekosten in rekening brengt en den afzender (den fabrikant of den handelaar) treft dus de prijsstijging der verpakking. Kan hij het ongunstig verschil toch nog op den verbruiker overwentelen door deze wat meer voor het verpakt artikel te doen betalen, nu dan wordt de last door andere schouders gedragen. Maar bij export is van zulk een overwenteling wel geen sprake, want bij de scherpe mededinging op de groote wereld-markt komt het op de kleinst-mogelijke winst-marges aan.... In de adressen, die aan de Tweede Kamer zijn gezonden | |
[pagina 417]
| |
om het recht op paklinnen enz. niet te verhoogen, zijn er dan ook niet weinig vertegenwoordigers van export-bedrijven onder de protesteerenden; onze boomkweekers - om slechts dezen te noemen. - zien met beduchtheid dit voorstel in de tariefwet opgenomen. Waarom wil de Regeering in plaats van 5% voortaan 10% van jute-goed en paklinnen heffen? Zij vertelt ons dat onder het recht van 5% zich een zeer belangrijke jute-weefindustrie in Nederland ontwikkeld heeft. - Deze mededeeling is juist, doch geeft stof tot de opmerking dat dus dààrvoor geen rechten-verhooging noodig is. Jawel, zoo antwoordt de Regering, want die industrie ‘is nog voor groote uitbreiding vatbaar’. Nu treft het echter dat de Memorie van Toelichting hier bijzonderen nadruk legt op de jute-weverijen in het Brabantsche Goirle, waarvan zij weet te zeggen dat daar wel voor 1 millioen gulden per jaar wordt geproduceerd - een opgave intusschen, welker juistheid zeer betwijfelbaar is - en slechts in het voorbijgaan noemt de toch veel belangrijker jute-weverij in het Twentsche Rijssen. Doch er is meer treffends in deze heele zaak. Overal in haar ontwerp, waar sprake is van emballage-artikelen (b.v. vaten, kisten, doozen, grof mandenwerk, dekkleeden, fusten enz.) stelt de Regeering een recht van zes % voor; bij paklinnen alleen tien. Waarom? Die afwijking wordt door niets gemotiveerd. En - treffend alweer! - die afwijking moet te elfder ure zijn tot stand gebracht. In het Regeerings-communiqué dat omtrent den voornaamsten inhoud der ontworpen tariefwet aan de pers werd meegedeeld, vond men bij paklinnen aangeteekend 6%; dat cijfer las men dan ook in alle dagbladen, die dit officieel overzicht hadden opgenomen in hun nummer van Zaterdagavond 1 April (datum der indiening). Maar toen des Maandags d.a.v. (3 April) de Tariefwet verscheen, - ziet, de 6% was 10% geworden. Hoe is 't mogelijk? zal men zeggen. En hoe staan de jute-fabrikanten in Nederland tegenover deze zaak? Men moet aannemen dat die in Goirle profijt uit de verhooging van rechten voorzien. Gebleken | |
[pagina 418]
| |
is dat de Rijssensche firma (Ter Horst en Co) daarin geen heil, doch nadeel gelegen acht: de hoogere belasting leidt tot prijsverhooging en deze tot verminderd gebruik; is het jute-goed duur, dan - zoo leerde reeds vroeger de ervaring - worden de verbruikers zuinig; zij behelpen zich met oude emballage of wel zij bedienen zich van andere pakmiddelen. De fabrikant kan dus niet verlangen dat dit goed in prijs stijgt, want dan daalt zijn debiet... Daarbij komt dat heel de strekking van het ontworpen tarief de exploitatie-kosten van allerlei fabrieken (ook van jute) verzwaren zal, gezwegen nog van aandrang tot loonsverhooging, geoefend door de arbeiders die ondervinden zullen dat velerlei levensbehoeften duurder zijn geworden en zij dus voor het oude loon minder dan vroeger koopen kunnen. Maar ook dat punt van bescherming en loonstandaard is er een om slechts pro memorie aan te duiden. Zeker is dit: leidt de tariefwijziging tot prijsstijging van verschillende levensbehoeften en vloeit daaruit weer loonsverhooging voort, - dan is deze laatste een belangrijke extraverzwaring voor de nijverheid, welke reeds door verhoogde prijzen van bedrijfsbenoodigdheden haar exploitatie-rekening aanmerkelijk had zien stijgen. En vooral voor de exportnijverheid kan dit gevolg fataal zijn... Doch wij zouden immers ook hierbij niet stilstaan?
Niet stilstaan ook bij zooveel andere posten, die tot gelijksoortige opmerkingen en aanteekeningen leiden kunnen. Daar hebt ge b.v. - want gij vergunt ons toch nog één proeve van eigenaardige werking der rechten-verhooging - de capsulen-fabricage. Het recht op dat artikel wordt van 5% op 12% gebracht. Bescherming dus? Zeker. Met welk gevolg, naar het oordeel van een vakman? Zeer stellig met dit: dat de prijs van capsules in Nederland item zooveel hooger zal worden. En voorts allicht nog met dit resultaat: dat de Nederlandsche capsule-fabrikanten straks doen zullen wat zij tot nog toe hebben nagelaten: een kartel vormen, om den prijs en de productie te regelen, d.i. om achter den hoogeren tariefmuur aan de Nederland- | |
[pagina 419]
| |
sche verbruikers de hoogst mogelijke prijzen in rekening te brengen. - Zal dan die bescherming voor deze fabrieken een groot en onvermengd voordeel zijn? Dat hangt er van af. Stijgt de prijs van het product, - ook hier zullen de kosten der productie mede stijgen. Dat is No. 1. En No. 2 is de vraag: welk deel der voortbrenging eener fabriek in Nederland wordt geplaatst. Ons is een capsule-fabrikant bekend, die zijn berekening van de gevolgen der tariefwet-wijziging aldus heeft opgezet: ik verkoop nauwelijks het ¼ van al de capsulus, die ik jaarlijks maak, hier in het eigen land; ¾ of meer is voor uitvoer bestemd; in den kostprijs mijner capsules komen de arbeidsloonen voor tot een bedrag van 60%; ik neem aan dat de loonen met 5% zullen stijgen omdat allerlei levensbehoeften duurder worden; mijne productie-kosten worden dus uit dien hoofde verzwaard met 5% over 60%, dus met 3% over mijne totale voortbrenging voor binnen- en buitenland wordt het recht op capsules van 5% op 12% gebracht en stijgt de verkoopsprijs in Nederland met het volle bedrag van het verschil, d.i. met 7%, dan maak ik dus 7% meer over het ¼ mijner productie, immers over het in Nederland verkocht deel daarvan. Zeven % over ¼ = 1¾% en dat is het dus wat ik per jaar meer zal verdienen, omdat mijn goed hier duurder wordt. Maar mijne totale productie-kosten stijgen wegens hooger loonen met 3%. De 1¾% profijt (op verkoop in Nederland) komt in mindering van die 3% verlies over de geheele productie en dus blijft nog 1¼% ongedekt verlies uit de mij toegedachte ‘bescherming’ over. Neem aan dat mijne fabriek 10% winst had opgeleverd, dan beduidt die 1¼ onvergoed nadeel dat mijn winst met het ⅛ deel vermindert! Leve de bescherming! En dit is niet 's mans laatste woord. Deze fabrikant voert meer dan het ¼ van zijn goed uit naar de Vereenigde Staten, waar daarover bij invoer betaald wordt een recht van 44-55% der waarde. Als ‘waarde’ wordt daar aangenomen de marktprijs in het land van herkomst. Stijgt dus die marktprijs voor capsules in Nederland, dan wordt het Amerikaansch invoerrecht over dien hoogeren prijs item | |
[pagina 420]
| |
zooveel hooger berekend. En natuurlijk schaadt dat hoogere invoerrecht den invoer uit Nederland in Amerika. Duitschland heeft dat reeds ondervonden. Duitschland beschermt ook zijn capsule-fabricage en de Duitsche verbruikers betalen dus hooge prijzen voor Duitsche capsules. Maar toen heeft men in Amerika gezegd: wij berekenen ons invoerrecht voor Duitsche capsules naar de Duitsche syndicaats-prijzen voor het eigen land. En daarmee was de invoer van ‘made in Germany’ capsules in Amerika niet weinig bemoeilijkt. Juist dat gaf onzen fabrikanten daar zoo'n goede gelegenheid om ‘er in’ te komen. Want Amerika zelf kan om zoo te zeggen geen capsules maken. De hooge loonen - gevolg van de beschermende handelspolitiek - sluiten dat bedrijf daar vrijwel uit. En nu gaan wij dus onze capsule-fabricage beschermen! Ziet ge wat dit beduidt?
Ziet ge aan deze enkele staaltjes wat de geheele tariefwet-wijziging beduidt? Enkele staaltjes waren het, die wij gaven. Kon men gelooven dat der lezers aandacht even groot zou zijn als de beschikbare stof, er viel nog een en ander te zeggen over heel wat meer: over manufacturen en confectie, over geschaafd hout, over wijn en bier en mout, druiven, margarine, leer en schoenen, meel, schepen, papier, oliën, aardewerk, machines, drukinkt en drukplaten, zout, conserven, spinnerijen, flesschen en vensterglas, enz. enz. enz. Wij deden dus slechts een willekeurigen greep hier en daar, wilden alleen door eenige proeven laten zien wat er aan een tariefwet-wijziging vast is, hoe zij allerlei belangen - ook de uwe en de mijne - raakt, hoezeer zij in het ingewikkeld raderwerk der volkshuishouding ingrijpt en hoe moeilijk het is zich klaar rekenschap te geven van de gevolgen, die zulk een ingrijpen na zich sleept. Ook: dat de schrijver (A.B.K.), die boven zijn artikelen over het nieuwe tarief in het weekblad Vraag en Aanbod als verzameltitel stelde: ‘Bescherming of bedreiging?’ daarmee terecht aangaf dat wat als bevordering wordt | |
[pagina 421]
| |
voorgesteld, veelal als belemmering werkt, als belemmering voor het ‘beschermd’ bedrijf of voor andere. Men kan over dit alles ook gewichtige beschouwingen van meer theoretischen aard voeren en deze kunnen groote waarde hebben. Ons lustte het voor ditmaal de zaak anders op te zetten en met eenige practische voorbeelden de theorie toe te lichten. Wellicht dat sommigen, wien die theorie ‘te zwaar’ is, in het hier gebodene stof vinden om over deze dingen na te denken en dan tot een slotsom komen, welke den theoretischen grondslag der tariefwetwijziging veroordeelt. |
|