| |
| |
| |
De gijzelaars.
Blijspel in dichtmaat in vier bedrijven.
Door Bernard Canter.
Derde bedrijf.
Eerste Tooneel.
Een feestzaal in het Paleis van den Hertog van Modena.
Aan 't hoofd van de tafel de Hertog tusschen Beata en gravin di Tosca. Aan de andere zijde van Beata, Graaf Reni. Umberto naast Sirenetta. Naast haar de hoofsche juffers. Graaf di Tosca naast zijn vrouw.
Rechts of links op den voorgrond, al naar de inrichting van tooneel of schouwburgzaal, een klein tooneel, waar straks het korte ballet enz. op plaats vindt. De kunstenaars met instrumenten, stellen zich bij het ballet voor het tooneeltje op. Schijnbaar leveren zij de begeleiding. Het is gewenscht, dat aan het feestmaal ook niet handelende vrouwelijke en mannelijke gasten aanzitten of desnoods de kunstenaars.
Wat heb je daar, lakei?... Ah, Salami!
Geef op de worst, 'k ben net op worst belust...
(Hij neemt, tot verbazing van den lakei, een reusachtige worst van den schotel en begint die dadelijk met een mes te ontvellen en uit de hand op te eten, zooals men dat werklieden wel ziet doen).
Die smaakt mij... 'k houd wel van een hartig hapje
| |
| |
Na al die flauwe liflaf uit de keuken.
(De gasten lachen luid).
De gasten moeten 't maar een beetje schikken,
Mijn heer gemaal heeft van een wijn gedronken,
Die wat te zwaar was en die hem heeft bevangen.
Daar heb je het... straks heet ik ook nog dronken,
Ik ben zoo nuchter als een Maandagmorgen.
(Hij is verwonderd achter den graaf blijven staan, wachtend op de teruggave van de reuzenworst).
Heer, wilt u mij veroorloven de worst
Te snijden... opdat ik hem kan serveeren...
(De worst terugleggend op het blad).
Is dat Modeensch gebruik, dan wel friscuus.
Bij ons te Pisa is het strenge vorm,
Dat elke gast een heele worst voor zich
Alleen krijgt toegediend...
Natuurlijk bij 't dessert.
Bij ons in Pisa vangt de maaltijd aan
Met het dessert... vandaar de heele worst...
Ei... ei gravin, en wanneer eet men dan
In Pisa de hors d'oeuvres?
Die geven wij natuurlijk na den maaltijd...
(tot Beata):
Mij dunkt in Pisa heeft men vreemde vormen.
(tot Umberto):
Hetzelfde dunkte mij van de manieren
Bij ons te Pisa gaan de edellui,
Aan tafel naast de edelvrouwen zitten,
Al naar hun rang en stand en aanzien, Heer.
De hertogszonen naast de hertogsdochters,
De graven naast gravinnen en zoo voort,
Dat noemt te Pisa men zoo als 't behoort.
| |
| |
(tot Beata)
Maar dan zit ik naast u niet op mijn plaats,
En ben gedwongen hier van plaats te ruilen.
Mij zou het spijten graaf, als ik u moest
Want te Modena leve men Modeensch.
Dus 't geldt niet mij, maar 't gold slechts onze vormen?
(Sirenetta-Beata)
Neen, zoo meent het de hertoginne niet.
Zij meent, wanneer een man als u de vormen
Representeert, roemt zij Modeenschen aard.
Heb dank gravin, zoo was het ook bedoeld.
(tot de gravin di Amara)
Hoe wonderfijn heeft u dien zin gevoeld!
Maar dat, Heer Hertog, houdt ook tevens in,
Dat uw verwijdering was naar heur zin..
Kijk, kijk, ik wist de vrouwetong was scherp,
Maar dat ze ook tweesnijdend is, dat niet.
(tot lakei met kaasschotel)
Dat's Parmezaansch, en dat is lodigiano,
En da's stracchino... en nog wel in 't voorjaar,
Maar vriendje heb je hier geen gorgonzola?
(het blad draaiend)
Heer graaf, hier is nog geitekaas en roomkaas,
Dit's oude Piemonteesche, die van Capri,
Meer soorten konden wij helaas niet krijgen,
De wegen zijn nog wat onveilig, Heer.
Bij ons in Pisa is de Gorgonzola,
Bij feesten zooals dit in overvloed.
Jou baas, lakei, heeft geen verstand van kaas.
(hij neemt een homp kaas van den schotel, bijt er een stuk uit, werpt de homp op den schotel en proest de bete uit. Tot hertog Francesco)
Dat 's tuig, dat 's onbelegen goed, ah bah!
Die jonge kaas smaakt me te veel naar lebber.
| |
| |
Vergeef mij, graaf, ik zal den kok ontslaan,
Het spijt mij, dat het maal u niet bevalt...
Heer, nergens eet je beter dan te Pisa,
Gestoofde uien, soep van versche knoflook,
Charlotjes in het zuur met rookmakreel,
Fagiolini, uitgezochte boontjes,
Met dobbelsteenen spek, dat is je ware!
Je krijgt bij ons wat deeg'lijks in je maag,
't Was goed bedoeld, maar dank je voor die liflaf.
(Hij staat op, brengt een flesch aan den mond en drinkt).
Ik spoel het met een enklen slok naar onder.
Gebruikt men ook te Pisa nimmer glazen?
(wankelend op hem toeloopend)
Dat wel, maar dan alleen bij groote bazen,
Zoo onder ons lui, als het ons maar smaakt.
(Hij zet nogmaals de flesch aan den mond, ledigt die, houdt haar dan tegen het licht).
Zoo, die heb ik ten minste flink geraakt.
(hij loopt weg van de tafel).
Ik bid u, duidt het mijn gemaal niet euvel.
Zooals ik zei, de zware wijn brengt hem,
Die anders streng is op de étiquette,
Aristocraat van top tot teen, geheel
Van streek en nu verbeeldt hij in zijn roes
Zich, dat hij tot de lazzaroni hoort.
Ja, vreeslijk is de mensch die zich benevelt.
De wijn, een zoete gave Gods, met maat
Genoten, is gelijk een zonnestraal,
Die zwarten nacht tot blijden uchtend maakt,
Maar wie de goede gave Gods misbruikt,
Gelijkt op Rome in midzomernoen.
Het ideaal van wie de schoonheid minnen.
O, kent u Rome? Waart u ooit in Rome?
Wat zegt u van de villa Medicis?
| |
| |
't Paleis Monte Cavallo.... de Sint Pieter,
't Latraansch' Paleis... en van het Capitool?
Villa Borghese en die van Francese?
Aldobrandini, Doria, Colonna,
Raspigliosi, Ludovisi, Piombo...
(tot Reni).
Ze zijn er alle drie één dag geweest.
Des morgens hebben zij zich toen verslapen,
En 's middags aten ze Cremoonsche taartjes,
Met ornament van suiker-confituurtjes,
En namen er een zak mee van naar huis.
Zoo hebben ze daarginds haar smaak gevormd!
Helaas, 'k ben nooit in d' oude stad geweest.
Ach nooit in Rome waart u? Ik beklaag u.
Wie Rome nooit bezocht heeft is onrijp.
Ach Rome! Rome! Rome zien en... leven!
Ach Rome! Heerlijk, eenig Rome!
Bij ons in Pisa gaat men naar Florence,
Wanneer men eerst het schoon van Pisa kent,
De kathedraal, het koopmanshuis, de kerk
Der Ridders van Stephanus, en de kaden,
En zeg mij eens, wat schoons heeft uw Modena?
Te Rome hebben wij ook nog gezien
Van Leonardo da Vinci... neen van Rafael...
De dames zijn zeer eerlijk... want om 't schoon,
Van 't vreemde boven 't eigen te verheffen,
Behoort een groote onpartijdigheid,
Hoewel ik haar toch dankbaar waar geweest,
| |
| |
Als van Modenas schoon zij mij iets meer,
Van Rome mij iets minder noemen konden.
Want mooie namen blijven mooie namen,
Doch in Modena is het schoon te zien.
In Pisa roemde men de strada Maestra,
De kathedraal, de toren Ghirlandina,
Sprak van Sigonius, Tassoni en Fallope,
Is hier niet de Secchia rapita...?
Daar heb 'k nooit van gehoord...
En moet dat alles te Modena zijn?
Wellicht gravin, kunt u de freules dienen,
Door haar van dit en dat te onderrichten.
O gaarne hertogin, alleenlijk niet
Aan het dessert van zoo een vroolijk maal.
Want niets vind ik meer strijdig met 't gevoel
Dan zoo een geuren met wat kleine weetjes,
Die elke domoor zich een uur te voren,
Snel uit een boekje kan memoriseeren,
En aldus ware kennis overpraalt,
Die, vrucht van ernst en lange, zware studie,
Niet uitgestrooid wordt, zooals suikererwten
Op 't feest der luminara, maar die slechts
Geschonken wordt aan die haar ernstig zoeken,
Wanneer het tijd is voor 't geleerd discours.
Hier past de scherts, de jok en wilt gij spreuken,
Dan zij 't een drinkspreuk, passend aan 't dessert.
Bravo Gravin, tot nu toe wist ik niet,
Dat men te Pisa, stad des schuinen torens,
Toch zoo verstandig en rechtuit kon spreken.
Mijn compliment.,. die taal stond in het lood.
Dan ben ik blij, dat uit Pisaansche schuinheid,
Modena nog de goede zeden speurt.
Wel gaarne had mijn heer en echtgenoot,
Wiens hart is van erkentlijkheid vervuld,
Een woord gesproken om u dank te heeten,
Maar daar, zooals gravin d' Amara zegt,
| |
| |
Zijn hoofd te veel vervuld is van heet Rome,
Gedoog men dat ik zijne plaats bekleed,
En u heer Hertog onzen dank uitspreek,
Voor 't schoon onthaal en 't aangenaam gesprek.
En om niet gansch en al in schuld te blijven,
Sta men mij toe, dat ik tot dank u lees,
Het schoonste vers der Modeensche poëten,
't Sonnet van Demipho mij opgedragen.
(Zij haalt het vers voor den dag en staat op)
O, een sonnet van Demipho, hoe heerlijk!
Een opdracht van Demipho, hoe begeerlijk!
En het is toegewijd aan haar... hoe eerlijk!
Mevrouw wij zijn gehoor en luist'ren allen.
(Zij zegt het vers op met de klemtonen verkeerd, zoodat het geheele vers wartaal lijkt).
Sonnet. Opgedragen aan de doorluchtige vrouwe,
Gravinne Amalia di Tosca, kenster en beschermster
der kunsten en wetenschappen....
(tot den Hertog Francesco).
Lees zelf het, heer, hier staat het duidlijk op.
(Zij reikt hem het manuscript onderste boven over).
Neen hier... ten minst' als ik het wel heb vrouwe,
Ik ben geen Arabier... die leest van achteren
(Hij draait het manuscript om en toont het aan graaf Reni).
Ja waarlijk, daar staat het heel duidlijk leesbaar,
(tot gravin di Tosca).
Moet ik u het papier zoo reiken of,
Leest men in Pisa verzen 't onderst boven?
Hahahaha... dat is een goede grap, gravin,
Daar liep de hertog en graaf Reni in.
De hertogin wil zeker kiesch beduiden,
Dat men in dezen tijd heel veel sonnetten
Het best geniet, leest men ze 't onderst boven!
'k Erken, dien fijnen zet heb 'k niet gesnapt.
| |
| |
Vergeving mijn gravin, het was heel aardig.
(Hij reikt gravin di Tosca het manuscript nu goed toe, die thans aanvangt het schijnbaar voor te lezen).
't Doorlucht geslacht heeft eenmaal nog gebloeid,
Om d' allerzoetste vruchten te vertoonen,
Modena voelt zich fier, nu kwamen wonen,
In hare vest' wat allen hield geboeid...
In Pisa, dat van kunsten overvloeit,
Beata, uitverkoren van al schoonen,
Beheerscheres in 't rijk van tinten, tonen,
Wier kunst en kennis houden ons geboeid...
Gegroet Beata, kind van vorstenbloed,
Neem aan de huldiging der fraaie kunsten,
Die zich verheugen in uw gijzellot,
Want met u gijzelde Modena vroed,
Der muzen en Fortunas milde gunsten,
Daar schoonheid rijst, den kluisteren ten spot.
(toejuichingen, gelach).
Dat noem ik fijne satire!!!
(tot de hoofsche juffers).
Nu freules, wat zeg jelui van die les?
O, slechte voordracht kan elk vers bederven.
Ja, maar de verzen van dien Demipho
Zijn zoo wanhopig leeg, dat slechts de voordracht,
Ze redden kan; 't is mooie klinkklank en
Dat wordt gauw klinkklank, die heel leelijk is.
Hertog Umberto voelt geen ware kunst.
Heeft geen gehoor voor echte woordmuziek.
Hij zoekt wellicht bij dichters naar gedachten.
Ja juist, gedachten zijn bij verzen hoofdzaak.
De rest is maar techniek of ornament,
Kunst zonder denkbeeld is voor virtuozen,
't Land van kokanje voor aanstellerij.
| |
| |
Daar zijn de kunstnaars voor 't avondfeest,
Zij treffen wel een slecht bereid onthaal.
De kunst'naars, die aan 's hertogs hof verkeeren,
Die zullen ons toch zeker 't schoone leeren.
Men spot wel vaak met d' officieele kunst,
Maar overtuig u zelf - dat zij de gunst
Nog 't meest verdient, daar zij ons de traditie,
Van 't ware schoon, eerbiedig conserveert.
| |
Tweede Tooneel.
Allen gaan naar de plaats, waar op het tooneel het tooneeltje is opgeslagen. Hertog Francesco gearmd met Beata, graaf Reni met gravin di Tosca. Graaf di Tosca met Lavinia; de kunstenaars stellen zich terzij van het tooneeltje met hun instrumenten op. Er wordt op het tooneeltje een ballet opgevoerd. Als de muziek een beetje zachter speelt, dan hertog Francesco met graaf Reni op den voorgrond.
Ze hebben zonderlinge vormen daar!
Ziet toe, die dronken graaf is als een beest...
Als niet Beatas zedig stil gedrag,
Mij overtuigde, zou ik argwaan scheppen.
Mij kwam het ook al reeds verdacht voor, toen
Gravin di Tosca, die niet schrijven kan,
Opeens zoo vlug een groot gedicht kon lezen.
En ik geloofde half maar in de grap,
Die 't kamerkatje bij de voordracht vond.
Ja juist - dat feeksje is te veel een dame.
Men kan wel iets door afzien zelf zich leeren,
Doch zij bezit een aangeboren tact.
Zij heeft in spraak, in toon, in houding, in
Gebaren iets, dat echten adel kondt...
De dienstmaagd lijkt de meesteresse hier,
De meesteres heeft meer van eene maagd,
En wat den graaf en de gravin betreft,
| |
| |
Ik vrees te Pisa heeft men ons bedrogen,
Zooals tevoor het veil Venetië deed.
Hoe vinden wij bewijzen van 't bedrog?
Wij zullen list door listigheid bestrijden,
Tracht hen door hun gedrag nu te ontmaskren.
Ik roep de wacht vast op, en laat 't vertrek
Des hongertorens in gereedheid brengen.
Wat list dan niet vermag, brengt honger uit.
(Reni af)
(Het ballet is geëindigd. De danseressen en kunstenaars onder toejuichingen der gasten af.)
Bravo... bravissimo... ik ben verblijd,
Dat het ballet de gasten heeft vermaakt.
Die lekk're dikzak danste 't best van allen,
En wat een kuiten, wat een mooie kuiten!
Foei neen, die dikkert was om uit te fluiten.
(tot gravin di Tosca)
In Pisa fluiten ook de vrouwen mee?
Jaloersche vrouwen doen nog meer dan fluiten,
Ze deelen klappen uit dat d' ooren tuiten.
Zoo meent het de gravin, niet waar mevrouw?
(tot gravin di Tosca)
Of men 't in Pisa ook gedoogen zou,
Dat een verkleede dienstmaagd altoos voor.
Haar meesteres het woord neemt, gravin Tosca?
Wanneer dat woord zoo juist ons denkbeeld kondt,
Dan houden wij heel gaarne onzen mond.
Goed zwijgen, heer, is zwaarder dan goed spreken.
Dan kindje oefen j' in die zware kunst.
Jou valt, denk ik, geen enkle kunst te zwaar.
Dank voor uw compliment, graag maak ik 't waar.
Maar zie, wij vrouwen kunnen schertsen, lachen,
Wij kunnen spreken, zingen, declameeren,
Maar zwijgen, ach, verstaan alleen de heeren...
| |
| |
Ei - kan je zingen ook - en mooie liedjes?
De nieuwste liedjes, die men zingt te Pisa.
Wel breek dan 't zwijgen door een liedje af.
(naar het tooneel gaande)
'k Zal trachten door een liedje hen te sussen,
Want 'k voel wel, dat de hertog ons verdenkt.
(met een guitaar in de hand op het tooneeltje)
Een echt leuk mopje, zooals ze wel zingen,
Te Pisa 's avonds, aan de havenkaai.
(zij moduleert)
Nu zal ik mij goed kunnen vergewissen,
Want ieder vogeltje zingt naar 't gebekt is,
En door haar zang verraadt de vrouw haar stand.
Het liedje van de Wichelroede.
Als je schatten wilt ontdekken
Die, verborgen in den grond,
Wachten op al wie ze vond,
Laat je dan vroeg 's morgens wekken,
Pak je ransel, pak je zak,
Snij dan af een berketak,
En ga loopen in den wind,
Tot je zoo de schatten vindt!
(bis)
Nicolaas, een goeie drommel,
Ook eens hoorde van die maar,
Pakt zijn bullen bij elkaar,
En verlaat den heelen rommel.
Liet zijn vrouwtje heel alleen,
Vol van smarten en geween,
En loopt met zijn berketak,
Verre van het huislijk dak!
(bis)
Annemie, die brave vrouwe,
Wacht heur man een dag of vier,
Toen gaat zij ook aan den zwier,
Dat zal Nicolaas berouwen!
Die loopt met zijn berketeen,
| |
| |
Hopend op een grooten schat,
Maar och, nergens vindt hij wat!
(bis)
Door de straten, door de stegen,
Langs de kaden, op het pad,
Zoekt hij ijvrig naar een schat,
Maar het vinden valt hem tegen,
Nergens buigt de berketeen,
Naar geheime schatten heen.
Tot hij, na een jaar of drie,
Weerkeert tot zijn Annemie.
(bis)
Aan de deur wordt hij ontvangen,
Door zijn zoete, lieve vrouw,
Die valt van de blijdschap flauw.
En hij kust haar op de wangen,
Hij vertelt haar desolaat,
Van zijn zoeken zonder baat.
Toen zegt zij, de schat was hier,
Kijk maar door den wiegekier...
(bis)
Wat, zegt hij, dat zijn drie blagen!
Ja, zeit zij, Jan, Piet en Koos,
En ze slapen als een roos.
Mag ik naar den vader vragen?
Zeker, zeit ze, beste baas,
Dat 's het wonder van jouw teen.
Nooit loopt Klaas van honk meer heen!
(bis)
Verdraaid, dat is een echte leuke mop,
Bravo, bravo, zoo hoor ik er graag meer,
(naneuriend)
Dat 's het wonder van jouw teen.
Nooit loopt hij van honk meer heen!
(Hij is tijdens het zingen opgekomen en met den hertog in druk gesprek gewisseld geweest)
| |
| |
De woorden zijn die van een lied van 't volk,
Maar heb je wel gelet op 't zuiver zingen?
Let op, dat meisje is een echte dame.
Ziet, hoe ze gratievol haar sleep beweegt!
De wacht staat al gereed, maar voor wij nog
Tot de gevangenneming overgaan,
Laat ook Beata eens een liedje zingen,
Dan, hoop ik, zijn wij zeker van de zaak.
't Was fraai dat lied, 'k moet zeggen bijster fraai,
Zoo, zoo, zingt men dat lied in hoogre kringen?
Neen heer, dat zingt in Pisa men op straat,
(ter zij tot Umberto)
Hoe zou ik andre liedren kunnen zingen?
Ik hoorde gaarne ook een lied uit Pisa,
Waar de muziek zoo hoog in aanzien staat,
Dat slechts gezongen wordt door edelvrouwen,
Zou ons Beata dat niet willen schenken?
O Heer, ik ken ook een heel ernstig lied,
Laat mij ook dat nog voor u zingen, Heer...
(Zij wil weer naar het tooneeltje gaan, maar wordt door Graaf Reni teruggehouden).
Neen, 't is alom bekend, dat 's hertogs dochter
De beste zangeres van Pisa is.
En daarom zou ik zeer gelukkig zijn,
Wanneer Beata ons een lied deed hooren.
Ik ben wat heesch en ook wat erg vermoeid...
Dat is 't bekend excuus van groote zangers,
Ik hoop toch niet, dat gij bevreesd zijt voor
Critiek van u zoo toegenegen gasten?
Kom... Ik zal u op de guitaar begleiden...
(Hij voert haar mede ondanks haar tegenstribbelen en stelt zich op het tooneeltje nevens haar).
Zij durft niet... bij de eerste valsche noot,
Roep ik de wacht - met uw goedkeuring, Heer.
Wacht tot het eind, wanneer dat mooglijk is.
| |
| |
Uche, uche... de romance van de roos...
(zij zet te laag in).
Ach schoone roos, moet gij zoo vroeg verbloeien...
Te laag ingezet... Nogmaals hertogin...
(Zij zet te hoog in).
Ach schoone roos, moet gij zoo vroeg verbloeien,
Te kort was uwe fraaie glans...
Neen, u speelt te hoog...
Met uw verlof, Umberto zet goed in.
U speelt te hoog, naar 't voorbeeld van uw vader,
Die 't voorbeeld van het veil Venetië volgend,
Ons gijzlaars zond, die dragen valschen staat...
Geknipt... Ik trek er daadlijk tusschen uit!
(Hij vil vluchten. Graaf Reni stampt met den voet. De paleiswacht dringt gewapend binnen).
(tot den sergeant):
In naam van Francesco Dalbelli, Heer
Van het hertogdom Modena, neem
't Geheel Toscaansch gezelschap hier gevangen,
En sluit ze in den toren van 't kasteel...
(De soldaten omringen Beata, den graaf en de gravin di Tosca en willen ook de gravin di Amara gevangen nemen).
Ik protesteer, dat is een rechtsverkrachting.
't Is rechtsverkrachting zich onware titels
Te verzeek'ren, met een doorzichtig doel.
Dees lieden zijn wel degelijk van stand,
En slechts ik ben geen ware edelvrouw,
Gelijk de jonge hertog kan getuigen,
Zoo goed als hier graaf Reni...
(tot den Hertog)
Ik heb, alleen omdat uw zoon het wilde,
Mij op dit feest geleend tot deze grap,
Om 't edele gezelschap te vermaken...
Ja vader, het is ons bedrijf alleen,
| |
| |
Zij is onschuldig aan de grap van heden.
(Hij stelt zich voor haar op)
Mijn zoon, aan ons de zaken van 't bewind.
Maar vader, 'k smeek u laat die vrouw niet boeten,
Voor wat alleen door onze schuld geschiedde.
Mijn zoon, nogmaals, wie voert hier het bevel?
Breng weg 't gezelschap, dat er geen ontsnapp'!
(tot den sergeant)
Ik zweer u, laat die vrouw met vreê...
(Hij trekt zijn degen).
(tot den sergeant, op Umberto wijzend)
En neem voor heden ook dien muiter mee...!
(De wacht voert Beata, gravin di Amara, Umberto, den graaf en de gravin di Tosca weg).
Einde van het derde bedrijf.
| |
Vierde bedrijf.
Zaal in den toren van het kasteel. De zaal is voor een gerechtszitting ingericht, met groene tafel, stoelen enz. Een getraliede deur voert naar de gevangenis.
| |
Eerste Tooneel.
(Hij zit aan een houten tafel met een flesch wijn en een glas voor zich)
(hij schuift het glas ter zijde)
De wereld loopt ten einde,
Ze hangt van zonde en bedrog aaneen.
Padovan heb 'k besteld, wat krijg ik hier,
't Is bocht, 't is tuig, het smaakt naar zurig bier.
(Hij hoort gestommel achter de getraliede deur)
Hé.. hé.. wat is dat daar voor leven weer.
Wat stil! of 'k kom er met den rotting tusschen.
| |
| |
't Is wel begrijpelijk, die arme drommels!
Daar zitten ze nu sedert ruim twaalf uur,
Versmachtend van den honger en den dorst.
'k Heb meelij met de meid, die liep er in.
Dat groote tuig misbruikt ons menschen maar,
Maar waarom houden wij niet bij elkaar?
Hoe kwam die kleine meid zoo dom, om zich
Door al dat groote tuig te doen misbruiken?
Dat mooie pakje kleedde haar te slecht,
Ze was veel liever in haar meidenjurk.
Ik heb haar hier wel in 't paleis zien loopen,
Ik had waarachtig schik in haar, ik dacht,
Dat zou nou net precies voor mij wat zijn.
(hij zet het glas weer aan zijn mond, maar schuift het met een zuur gezicht weer weg)
't Is bocht, de wereld loopt vast op zijn end.
Als ik minister was, ik zou wel weten,
Hoe ik die heeren drankverkoopers pakte.
Mijn eerste werk zou zijn een nieuwe drankwet,
Al wie versneed of gaf te kleine maat,
Werd zwaar bekeurd, - dat middel was probaat.
Een nieuwe drankwet maakt' in korten tijd,
Dees zond'ge wereld tot een zaligheid!
(Er wordt met kracht op de buitendeur gebonsd)
Daar ben ik al - maak maar niet zoo'n kabaal,
We zijn hier niet in 's lands vergaderzaal!
| |
Tweede Tooneel.
De cipier, hertog Francesco, graaf Reni.
Zijn de gevangnen allen welbewaard?
Ja heer, ze piepen allen van den dorst.
Piep jelui maar, ik ben een trouwe borst!
(Cipier af).
| |
| |
| |
Derde Tooneel.
Hertog Francesco, graaf Reni.
Dus stelt de rechtbank mij in 't ongelijk,
Ondanks de eeden van de vier beklaagden?
De Rechters waren overtuigd dat 't recht
Aan de Modeensche zij was, maar op 't eind
Wees d' advocaat van Pisa op een fout.
Die onze advocaat begaan had en
Toen raakten ze aan 't twisten om de fout.
Ze zochten naar een précédent, en toen
Er bleek, dat vijftig jaar geleên een man
Dezelfde fout had in den vorm begaan,
En zijn proces verloren had, was 't uit,
En in ons nadeel werd 't proces beslist.
Dat is de vloek van het papieren recht.
In plaats dat men elkaar, man tegen man,
In 't openbaar bestrijdt voor de vier rechters,
Die dan na hoor en wederhoor beslissen,
Aan welke zij het recht gevonden wordt,
Wordt elke zaak op dor papier gestreden,
Niet door partijen, maar door advocaten,
Die beiden 't meeste voordeel hebben van
't Proces, dat 't langste duurt, en daarom vaak
Het eind der zaak zoo mogelijk verschuiven.
Zij schieten niet graag onder elkaars duiven,
Wanneer de zaak van maand op maand zich rekt,
Wordt beider zak van maand op maand gespekt.
Het is een gruwel, want ik heb gelijk,
Graag schonk ik 't land, maar 't recht is aan mijn zij.
Zoo sprak ik ook, maar, laas de advocaten,
Die hadden heel wat anders te bepraten.
Zij spraken van een eisch in reconventie,
Van nietigheid der dagvaarding, en van
Termijnen eisch en van formaliteiten,
De purge van 't verstek, goed opposant,
| |
| |
Anticipatie aan den g' opposeerde,
En nog een heele kraam van woorden meer,
Maar niet dat rechte vorm een onrecht wezen,
Onrechte vorm een eerlijk wezen vatte.
't Slot was, dat hoewel wis uw recht bestond,
Het recht kwam aan den vlugsten, radsten mond.
Dan is 't mijn recht, dat ik de gijzlaars dood!
Daar zullen ze te Pisa wat om lachen,
Dat volkje waren ze daar wat graag kwijt!
Wat zei de Hertog van Toscane zelf?
't Is niet bekend; hij is sinds kort verdwenen.
Geen stervling weet waar hij is heengereisd.
En moet ik de koeriers gelooven, dan
Heeft hij zijn rol met meesterschap gespeeld.
Hij liep met roodbekreten oogen rond,
Had rust noch duur, vermagerde op 't been,
Zijn haar vergrijsde en men zag hem vaak,
Gedurende den ganschen nacht, geknield
Voor 't heilgen beeld en smeeken tot den hemel
Hem zijn verloren kind terug te zenden..
En die man krijgt het recht aan zijne zij!
Men zou aan 's hemels recht vaak willen twijflen,
Wanneer men ziet, wien 't aardsche recht toevalt!
(Zij hooren rumoer in de gevangen-kamer)
Cipier, voer de gevangenen thans voor,
Wij zullen rechten zooals 't rechters past,
Gestreng, niet wreed, en snel, niet overhaast.
| |
Vierde Tooneel.
Vorigen, de cipier, Hertog Umberto, Beata, Gravin di Amara, Graaf en Gravin di Tosca. Zij worden door den cipier naar een rij banken achter terzijde geleid.
Dat 't allereerst Umberto trede voor!
(hem voor de rechttafel leidend)
Signor Umberto, hertog van Modena.
Hier ben ik vader. Wreed was uwe straf,
| |
| |
En daar ze wreed was, heeft ze niet verbeterd,
Maar slechts verbitterd...
Het hof van arbitrage heeft uw vader
In 't ongelijk gesteld, hoewel hij recht had.
't Land is verloren, tenzij dat wij weer,
Opnieuw ons aan een oorlog willen wagen..
Ik trek mijn zwaard niet meer, ik wil geen land,
Geef mij mijn vrijheid en laat mij vertrekken,
Met haar - het meisje, dat 'k oprecht bemin.
Ik heb haar lief, heb haar beloofd te trouwen.
De vrijheid vragen wij en anders niets.
Gij hebt uw vrijheid en gij kunt thans gaan.
Zij wordt geoordeeld naar het eerlijk recht,
Hier is de acte van ôtage en
Daarop heeft zij getuigende verklaard,
Dat zij Beata kent als Hertogin,
En dat de graaf en de gravin di Tosca,
Voorname lieden zijn van ouden adel.
Zij moest en kon als dienstbode niet anders,
Zooals zij ook ons grof besluit moest volgen,
Dat 'laas zoo droef een einde nam, graaf Reni.
Dus gij Heer meent ook, dat het drietal ginds,
Niet hoort tot den Toscaanschen hoogen adel?
Dat 'k dezer dagen heb ervaren,
Dat deze drie niet hooggeboren waren.
Graaf en gravin di Tosca hooren thuis,
Bij lazzaroni of bij aêr gespuis!
Dat meisje is bescheiden,
Zij sliep of weende, dan zijn alle vrouwen,
Dat is een dapper en standvastig meisje,
| |
| |
Zij voert den hoogsten adel - dien van 't hart...
Verliefd tot over j' ooren, beste jongen!
Maar 't zal niet lang meer duren, want zij moet.
Gevonnisd worden volgens recht en wet,
Zij heeft een valsch getuigenis gezet.
Cipier, wie volgt, de graaf di Tosca...
Genade, eed'le heeren, ach genade,
Mijn keel is uitgedroogd gelijk een strootje,
De nadorst is nog erger dan de dorst,
Ik kan niet spreken, ach geef mij een drop,
Een enkel dropje water smeek ik u.
Een dropje water, heer, ik kan niet spreken...
Cipier, geef hem een glas...
(hij heeft een glas van den slechten wijn ingeschonken).
Hier 's wijn, die zal u beter smaken, Heer.
Neen, 'k bid u geef mij water, 'k schuw den wijn.
(een glas water inschenkend).
Die schijnt al aan de kleur de soort te kennen!
(Het glas water aannemend).
O water, heerlijk water, godendrank,
Eerst wie versmacht leert uwe waarde kennen!
O water, zoeter dan de fijnste wijn!
(hij drinkt).
Ik heb geen naam, want wie zijn vrijheid mist,
Die is geen mensch meer, maar een ding geworden,
Waarmee men hand'len kan al naar men lust.
Dan zullen, vriendje, wij u doen verhongren.
Of doen verdorsten - zie, daar heb je keus,
Je hebt de vrijheid - van die twee te kiezen.
Die vrijheid is genoeg, nu ben 'k weer mensch.
Mijn naam is graaf di Tosca en niet anders.
Gij blijft daar bij, bedenk het wel mijn vrind,
Verdorsten is geen pretje voor een drinker.
| |
| |
Ik ben geen drinker meer, ik schuw den drank,
En daar zoolang ik 't water heb versmaad,
Is het nu waters beurt mij te versmaden!
Wie volgt - voer de gravin di Tosca voor.
Mijn heeren, heb toch medelij met ons!
Mevrouw lees hier, wat staat in deze acte?
(Zij kijkt verlegen op 't papier).
Ah zoo... In Pisa leest men zoo... van achteren af..
(hij draait het papier om)
(zij blijft zwijgen).
Nog altoos niet - hier staat mevrouw voluit,
Dat u de vrijheid heden wordt geschonken...
Heb dank o! eed'le heeren, dank,
Neen, neen, zoo staat het hier niet, eedle vrouw,
Beschermster van de kunst en wetenschap,
‘Dat u de vrijheid heden wordt geschonken,
Wanneer gij zegt wie of Beata is.’
In 't lezen van gedichten is u verder,
Dan in het lezen van die mooie acte...
Versierd met fraaie kruisjes, drie aan drie.
Beata is de dochter van den Hertog
Van Toscane, meer kan ik u niet zeggen.
Dat is genoeg, u zijt bevrijd mevrouw,
Want 't is ons slechts te doen om 's hertog's dochter.
De rechter stelde Pisa in 't gelijk,
Hoewel het recht aan onze zijde is.
En daarom zullen wij de hertogin,
Niet doen naar Pisa wederkeeren voor
Het landschap aan ons weêr wordt toegewezen.
En weigert men te Pisa ons verzoek,
Dan weigert men Beata 't jeugdig leven,
Gaat heen en breng die boodschap nu naar Pisa.
(knielend).
Genade heeren voor Beata, heeren,
Ach heeren, 'k smeek u neem mijn leven aan,
En laat Beata weer naar Pisa gaan.
Op nimmer wederzien? - Wie volgt, cipier?
| |
| |
De dochter van den hertog van Toscana!
Mijnheeren, als u tranen kunnen smeeken,
Dan neem mijn tranen en heb medelij.
Jonkvrouw, hoe is uw naam?
De dochter van den hertog van Toscana?
Uw vader kreeg het recht aan zijne zij,
En dat was wel het allergrootste onrecht.
Maar hij is toch gestraft, want naar men zegt,
Is hij zoo door uw afzijn neergeslagen,
Dat hij vergrijsd, gebogen, is gevlucht,
Men weet niet waar, wellicht is hij gestorven.
Dan zal zijn eed'le ziel den hemel kennen,
Dat is der stervelingen beste deel.
Dat noem 'k een heldenziel...
Een onnatuurlijk kind,... ach ja, zeg eens,
Wie was uw moeder ook weer?
Ja, zie hier is een lijst van 't huis van Pisa,
Waarin misschien een fout geslopen is.
Mijn moeder stierf heel kort na mijn geboorte,
En daarom ken ik haar niet juist bij name.
'k Weet het niet, mijnheer,
Kom, kom, dat weten vrouwen eerst niet meer,
Wanneer ze weer aan het verjongen gaan.
Cipier, breng deze vrouw op 't folterrad.
Genade heer... genade voor Beata,
Breek mij de armen, beenen, rijt m' uiteen,
Maar laat Beata ongedeerd, mijn heeren.
Dat 's meer dan trouw, zoo spreekt alleen een moeder.
Mijn heeren, breek ze d' armen en de beenen,
Ik heb met die twee wijven niets van doen.
Spreekt daar de vader of de echtgenoot,
Of beiden? - Vriend, hoe zou jij het wel vinden,
| |
| |
Wanneer op 't rad jou 't eerst wij lieten binden?
Goed - laat die wijven dan voor mijn dood vrij.
Als het dan moet - welnu dan - rader mij,
Zet op mijn grafsteen, 't is mijn laatste wensch:
‘Hij leefd' als beest, maar stierf gelijk een mensch.’
Die volgt - nu komt de beurt aan het Sireentje.
Ik ben benieuwd, hoe die zich redden zal.
Pas op mijnheer, voor die staat Umbert pal.
Gravin di Amara - Sirenetta:
Ik eisch mijn vrijheid...
Wie heeft hier te eischen,
Die achter of die voor de rechtbank staat?
Wat noemt gij voor, wat heet gij achter, heeren?
Vóór is de zij van 't recht, dus hier is voor.
Hier staat de onschuld, spreek, ik vraag u beiden,
Met welke rechten houdt gij mij gevangen?
Wat minder boud, juffrouw, mag 'k u verzoeken,
Te lezen wat gij hier hebt onderteekend?
(Zij neemt de acte van gijzeling aan en verscheurt die dadelijk in stukken)
Papieren liegen en ik haat den leugen,
Papieren recht is goed voor advocaten,
Verscheur die heele paperassen-zooi,
En d' onschuld stijgt omhoog in naakten tooi.
Daar treffen wij een waren bondgenoot.
Want ook papieren recht heeft die van Pisa,
Het land geschonken, dat aan ons behoort.
Dan heeft papieren recht weer recht versmoord,
En gij zijt lafaards als gij dat gedoogt..
Was ik een man en deed men mij dat aan,
Ik trok mijn zwaard en stierf of overwon.
Wanneer zij 't wil, dan vader, ik trek op,
En breng uw recht - of sneuvel op het veld.
Bravo mijn zoon, ga dan en dat geweld
Van waapnen, het geweld der wetten keere.
Neen Umbert, blijf, ik wil u niet verliezen.
Mijn zoon vertrekt. Hier valt niet meer te kiezen.
| |
| |
Ja toch - ik zeg: Umberto blijf, want 't land,
Dat thans mijn vader hoort, ik schenk het u..
Uit kracht van mijnen naam en mijne afkomst.
Ik ben Beata, hertogin van Pisa,
Ziet hier mij aan - wie twijfelt aan mijn rang?
(Zij heeft zich waardig opgericht en staat met opgeheven hoofd voor de rechters)
Ik twijfel... want dan hebt gij mij belogen.
Toch niet, maar ik heb u beproefd. Hoor toe,
Mijn vader, die mij lief heeft als zijn oog,
En mij de gijzeling besparen wilde,
Zond u dit meisje en haar beide ouders,
Die naar hun besten wil mijn vader dienden.
Maar 'laas de wil alleen was niet genoeg.
Ik volgde toen in stilte deze drie,
Belust op avontuur en bang voor 't klooster,
En liet mij als een dienstmaagd medenemen.
Zijzelve waren niet bewust dat ik,
Beata's dienstmaagd, zelf Beata ben,
En toen ik hier was, zag ik klaar en goed,
Dat mijn besluit niet was te dom geweest,
Want dat 'k wellicht mijn vaderland kon dienen.
Dat 's mooi bedacht, dat 's drommels mooi bedacht,
Maar meisje zeg ons, waar zijn je bewijzen?
Hier deze lieden kunnen u verklaren,
Dat zij niet zijn van hoogen rang en dat
Beata is de dochter van Alfonso,
Ik, niet hun dochter Sirenetta ben.
Dat zullen zij maar al te graag verklaren
Waar 't folterrad in gindsch gewelf hun wacht.
Umberto, dan roep ik u aan mijn zij,
Gelooft gij nog, dat 'k Sirenetta ben?
Wie eenmaal liegt, verdient nooit meer vertrouwen.
(Er wordt op de deur geklopt).
Ik heb u lief Umberto, dubbel lief,
Omdat gij mij als Sirenetta mindet,
| |
| |
En mij als hertogin ver van u stoot.
Want dat is wel een zeldzaam groot geluk,
Wanneer een vorstendochter wordt bemind,
Niet om haar rang, geboorte, hoogen staat,
Maar om haarzelv', haarzelv', haarzelv' alleen!
(Er wordt nogmaals geklopt)
Mijn heer, een oude man, gebogen, grijs,
Smeekt om een onderhoud met den heer hertog,
Hier is een brief, dien 'k u te toonen heb.
(Hij leest een oogenblik, daarna tot allen)
Dat men zich voor een wijl verwijdere,
Behalve gij, graaf Reni, trouwe vriend.
(Allen, behalve graaf Reni, onder leiding van den cipier af)
| |
Vijfde Tooneel.
Hertog Francesco, Graaf Reni.
De hertog Lorenzo Dianti smeekt
Met spoed mij om een onderhoud, ik denk
Dat hij vermoedt, waar zijne dochter toeft.
Wij zullen hem eerst degelijk doen boeten
Van het geluk doen opgaan, want nu ik,
Die onvervaarde jonkvrouw leerde kennen,
En het waarschijnlijk is, dat zij niet loog,
Zal 'k trotsch zijn als mijn zoon dees vrouwe huwt,
Waardoor meteen een strijd voorkomen wordt,
En de twee hertogdommen vrede sluiten.
| |
Zesde Tooneel.
Vorigen, Hertog Lorenzo Dianti...
Gegroet Francesco, hertog van Modena!
Gegroet Lorenzo, hertog van Toscane.
Ik kom hier niet als hertog van Toscane,
| |
| |
Maar als een needrig smeekling aan uw voet,
Zeg mij, is 't waar, is mijne dochter hier?
Natuurlijk, gij toch zelf hebt haar gezonden.
Neen Heer, ik zond haar niet. Die ik u zond,
Was een eenvoudig meisje uit het volk,
In het gezelschap van heur beide ouders.
Vergeef het mij, ik had mijn kind te lief.
Bedenk, gij zelf zijt vader en als ik,
Hebt gij één kind, dat vroeg de moeder derfde.
Vroeg ik uw zoon als gij haar, zoudt gij niet,
Als vader 't zelfde kunnen doen als ik?
Als vader wellicht ja, maar nooit als hertog.
Ik ben geen hertog meer, ik ben gevlucht,
Mijn vriend graaf Bozzi voert thans het bewind,
Vind ik mijn dochter niet, hij blijv' het voeren,
En ik keer af mij van dees wreede wereld..
Wanneer Beata niet Beata is,
Dan kan ik u Beata niet vertoonen..
Dan is het met mij uit, ik dank u heer.
Nog een woord voor ik u vaarwel toeroep,
Wij liggen beiden nog in strijd en wien
De rechters 't land toewijzen is nog niet
Bekend, welnu ik schenk u graag dat land,
't Welk zooveel strijd en rampspoed heeft gebracht,
Opdat voortaan Modena en Toscane
In vrede naast elkander zullen leven.
Een woord nog, Heer, voor dat gij gaat. Er was,
Bij 't vreemde drietal, dat gij tot ons zondt,
Een meisje, kloek, vlug van begrip en woord,
Geleerd en toch geen blauwkous, scherp en toch
Nooit bitter, dartel en toch streng van zeden,
Mijn zoon heeft haar zijn liefde al beleden...
Zij leeft; als zij Beata is,
| |
| |
Groote God, gij zijt gedankt!
(Hij heeft zich naar de traliedeur begeven en roept thans).
Beata kom... uw vader roept u hier...
(De valsche Beata verschijnt)
O God, zij is het niet...!
(Opnieuw aan de deur roepend)
Beata kom, uw vader roept u hier!
(De echte Beata verschijnt)
Mijn dochter, o mijn kind!!!
(zij snelt haar vader in de armen, die haar met kussen overdekt)
Mijn vader! vadertje! vader!!!
| |
Achtste Tooneel.
(tot Francesco):
Mijn vader, ik heb mij al weer verzoend,
Ik vraag uw toestemming voor 't huwlijk, vader.
(tot haar vader)
Mijn vader, zie, dat is des hertogs zoon,
'K ken zijn naam door Bozzi reeds,
Gegroet... Hij roemde u als jongen held,
En uwe schranderheid verwon zijn kracht.
Ja waarlijk, 't uiterlijk is als uw daden,
Had God mij, arme, zulk een zoon beschoren,
De toekomst van mijn land waar welverzorgd.
Ik heb uw dochter lief gekregen, Heer,
En smeek bij dezen u om hare hand,
Zie, zoo brengt God u in dees stond een zoon.
Legt kinderen hier beiden hand in hand,
En kome zoo in vree eens land bij land.
En ook ik geef mijn zegen beiden hier,
Wat Mars eens scheidde, moge Venus eengen,
| |
| |
Der volkren toekomst zij van nu voortaan.
De vrede door begrijpen en verstaan,
Breng' vrede vrijheid, laai' een vreugdevier!
(Tot de andere gevangenen zich richtend)
Gijlieden daar, zijt vrij; maakt goede sier,
Vult de bokalen, zingt een lustig lied,
En volk, vergeet dan ook den dichter niet!
Einde van het vierde en laatste Bedrijf.
[Alle rechten van overdruk, opvoering en vertaling door den schrijver voorbehouden]. |
|