Onze Eeuw. Jaargang 11(1911)– [tijdschrift] Onze Eeuw– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] Verzen van Jules Schürmann. Aan H. de Boer. David en Saul. Wat diepe droefheid heeft uw trekken overtogen Machtige koning nu gij peinzend zit te luisteren Naar zang'rig harpgeklank of in weemoedig fluisteren Veel schuwe stemmen uit verleên en toekomst togen. Hoe droevig houdt gij het vermagerd hoofd gebogen Wijl droomerige David, klein in 't gloedvol duisteren Weet uwe ziel aan wat de zijne zingt te kluisteren En u vermoeden laat 't geen eens hij zal vermogen. Of weent gij, Saul, om 't ijdel spel van aardsche macht Die als een zeepbel breekbaar en als ijle droomen Vervliet?... Wellicht alleen om 't fijne wonder dat In ieder mensch door schoonen toover wordt gebracht Wanneer een die gelooft, zijn ziel alsof hij bad Edel en vroom doet in 't besnaarde speeltuig komen? [pagina 125] [p. 125] Een jongen blies... Een jongen blies op de schalmei Een melodietje hel en blij Een guitig liedje Ik luisterde en ik volgde maar Den jongen die daar blies zoo klaar Zijn guitig liedje Nu leeft er immer in mij voort Het liedje lang geleên gehoord Het guitig liedje Maar of het wisselde van zin? Ik vind nu zooveel weemoed in Dat guitig liedje.... Vorige Volgende