| |
| |
| |
Verzen
Door Jacq. E. van der Waals.
Het lichten der zee.
De ruischende golven rollen aan
Uit de duistere diepten der zee;
Een zachte glans, als een droom, als een waan,
Een glanzend licht op de waterbaan
De lichtende golven rollen voort
En zwart is de nacht en de kust,
En 't schijnsel, dat daar binnen gloort,
Het maakt mij zoo moede, want, onverwoord,
Laat mij dit licht geen rust.
De lichtende golven loopen naar
Het strand en op mij toe;
De golven komen, baar op baar,
Ze komen, ze breken en ruischen maar
En maken mijn hart zoo moe.
De golven breken en bruisend gloeit
De blinkende schijn... en verflauwt,
En, waar de vlakke vloed, vermoeid,
Tot voor mijn voeten komt gevloeid,
Ligt stervend het vonkengoud.
| |
| |
En waar ik treed, en waar mijn voet,
Al gaande, den vochten grond
Beroert of 't water trillen doet,
Daar vonkt het vuur van den vreemden gloed,
De golven wentelen, lichtbezwaard,
Naar den oever hun zwaren last,
En het magische vuur dat de diepte baart,
Het maakt mij zoo moede, want, onverklaard,
Houdt mij dit schijnsel vast.
Ik zoek in de diepten het tooverwoord,
Dat den ban verbreken moet,
In het ruischende licht, dat daar binnen gloort,
Maar de lichtende golven rollen voort,
En 't vuur danst voor mijn voet....
Indien ik mijn angst en ontroering verstak,
Indien ik mijn onrust begroef
In een ledigen klank? en den toover brak
Door het noemen eens naams? en rustig sprak
- Omdat ik toch rust behoef -:
‘De glans, die over de golven gleê,
- En ik dacht dat het vreemde gezicht
Eens drooms mijn ziel ontstellen dêe -
Het is het lichten van de zee,
Het is maar de zee, die licht’?...
| |
| |
Bloeiende hei.
Nu is de heide blij getint
Met paarsche bloemenkleur,
Nu gonst de aarde van 't gebrom
Nu is de hooge lucht alom
Maar als de heide 't schoonste wordt,
Want bloemenschoonheid duurt maar kort,
En vreugd is gauw gedaan.
En 'k zou mijn leven lang wel graag
Zoo loopen door de hei....
De vreugde, die ik voel vandaag
Is haast te groot voor mij.
| |
| |
Wintermorgen.
Week op het wit van het wazige land,
Week door het grijs van de wolken daarachter
Schemert de schijn van de zon, die met zachten
Goudglans de zoomen omrandt.
Blank, als de glans op het wazig verschiet,
Week, als de schemer der zon door het grijze,
Weifelt het licht door mijn stille gepeizen,
Schemert de vreugd door mijn lied.
|
|