| |
| |
| |
Buitenland.
Wat er op dit oogenblik in het buitenland voorvalt, biedt den lezer onzer overzichten weinig nieuwe gezichtspunten. Zooals altijd verschijnen er af en toe aan den staatkundigen horizon kleine wolken, niet grooter dan eens mans hand, die tot zware kunnen aangroeien, zelfs donderbuien kunnen ten gevolge hebben maar evengoed zich weder kunnen oplossen zonder verdere narigheid.
Zoo was er een oogenblik onrust over de verhouding tusschen Rusland en China aan den Mantsjoerschen kant, waar de Chineesche ambtenaren buiten of met medeweten hunner regeering - dat is in China niet te zeggen - het den Russischen onderdanen moeilijk maken in den handel, soms onder voorwendsel van het blijkbaar thans wel luwende pestgevaar. Maar de laatste berichten toonen verbetering en het zijn misschien maar looze beursgeruchten geweest om koersen te drukken. Zoo heeft de kwestie van den fameuzen Bagdad-spoorweg een oogenblik - gelukkig niet langer - oude vreezen ten opzichte van de Engelsch-Duitsche betrekkingen in Turkije doen herleven. Zoo heeft de slepende opstand in Jemen en hebben de onder de wijze leiding van den nieuwen regent, die eindelijk te Teheran is aangekomen, eenigszins verbeterde toestanden in Perzië de aandacht getrokken. Zoo is voor Mexico de verzameling van een ongewoon groot ‘manoeuvre’ korps aan de noordoostelijke Amerikaansche grens reden geweest zich bekommerd te maken over mogelijke Amerikaansche lusten om zich in te laten met den nog altijd voortdurenden opstand in Chihuahua en heeft men gesproken van een ‘ernstige ziekte’ van den grijzen president Diaz, die intusschen nog lang geen aanstalten schijnt te maken om dit ondermaansche te verlaten. Gelukkig werd men ook hier min of meer gerustgesteld na de eerste alarmeerende berichten en schijnt de Unie eerder van plan om door dreigend militair optreden aan de grens den opstand, die van Texas uit door brave Amerikaansche belangstellenden wordt gesteund, te helpen of te doen onderdrukken. Zoo stormt het nog even na op het aan chronische opstandsmanie lijdende Haïti en
| |
| |
scharrelt de Sultan van Marokko met zijn hardleersche onderdanen rond. Maar ernstig klinkt dit alles niet. Alleen valt aan te teekenen, dat het in Portugal nog altijd schijnt te broeien: de werkstakingen dreigen weer aan alle kanten; de republikeinsche regeering vreest voor de vorming eener ‘katholieke’ partij, aan welker hoofd de populaire bisschop van Oporto zal moeten staan; die partij wil ‘voorloopig’ de tegenwoordige regeering erkennen maar op den duur natuurlijk reactie En dat die reactie steun vindt in de bekende reactionnaire gezindheid te Rome behoeft geen betoog: deze zet zich ook schrap tegen Canalejas' anti-clericale maatregelen in Spanje.
Zij zal ook weinig ingenomen zijn met de laatste rede van Bethmann Hollweg, den rijkskanselier, die een duidelijke aankondiging heeft gegeven van het plan der Duitsche regeering om zich niet neer te leggen bij de anti-modernistische, de vrijheid van onderwijs bedreigende maatregelen der Curie. Tot ergernis van het katholieke centrum en van Heydebrandts felle conservatieven heeft de rijkskanselier te kennen gegeven, dat de Pruisische regeering niet van plan is om aan de hoogleeraren en leeraren in de geschiedenis en de landstaal, die den bindenden modernisten-eed afleggen, te vergunnen met hun onderwijs voort te gaan - een openlijke verloochening van de beginselen der Curie, waaruit wel eens een breuk met haar (en dan met het centrum?) zou kunnen voortkomen. Ook in overigens ontwijfelbaar katholieke kringen doet die modernisten-eed luide stemmen van ernstig bezwaar opklinken, maar Rome gaat onder pauselijke opperleiding en Merry del Val's drijven onvervaard voort, overtuigd, dat het op den duur winnen zal. tenzij... onder een nieuwen paus nieuwe beginselen den boventoon zullen voeren. Is dat niet meer vertoond? Is op Pius IX niet Leo XIII gevolgd? De roomsche modernisten treden dus òf tijdelijk terug - een enkele geestelijke slechts werpt zijn kleed van zich - òf zij onderwerpen zich formeel, hopend op andere, betere tijden. De onverwrikbaarheid van het dogma moge voor de Kerk vaststaan, er zijn in menschelijke eischen, in menschelijke wetten altijd menschelijke wisselingen mogelijk en het woord van den volgenden paus is even goed als dat van den tegenwoordigen, waar het uitingen geldt, die niet het dogma zelf maar den uitleg ervan betreffen. En welk dogma staat zoo vast, dat het geen uitleg noodig zou hebben? Dat schijnt een zwakheid maar is feitelijk een groote kracht van de
Kerk, semper eadem, ja, maar eveneens zich vervormend en ontwikkelend mèt de maatschappij zelve, waarin zij leeft en werkt. Al moge het een
| |
| |
oogenblik schijnen, dat zij verstart in een onbewegelijk verzet tegen de maatschappelijke ontwikkeling en daardoor - hopen hare tegenstanders - haren ondergang blindelings te gemoet gaat, een oogenblik later blijkt zij veerkrachtig genoeg om een nieuwe ontwikkelingsfase in te gaan. Wie dat niet inziet, maakt zich te vroeg beangst of wel verheugd over haren naderenden val; wie hare geschiedenis eenigszins kent en bij hare beoordeeling niet te rade gaat met zijn wenschen of verlangens, weet, dat de schijnbaar onverwrikbare een lenigheid, een onuitputtelijke kracht van ontwikkeling bezit, die haar telkens weder in staat stelt hare vijanden op het laatste oogenblik nog door een plotselinge wending te verrassen: de doodziekgewaande blijkt nog genoeg levenskracht in zich te hebben, meer dan genoeg om te blijven leven.
De arbitrage is weêr op aller lippen naar aanleiding der opzienbarende verklaringen van lord Grey in het Engelsche parlement, zich aansluitend bij de onlangs door president Taft uitgesproken woorden over de mogelijkheid van ‘opheffing van den oorlog’ door een zeer algemeen gesteld arbitrage-verbond tusschen Amerika en Engeland. Heel mooi in theorie! Maar in de praktijk?! Intusschen, wat nog niet is, kan worden. Dat men er aan denkt, is al iets van belang, al moeten wij vooreerst nog niet te veel van de zaak verwachten voor den ‘algemeenen wereldvrede’.
Weinig viel er in de laatste maanden over de Fransche politiek te zeggen. Men had kunnen uitweiden over de steeds talrijker en erger ongelukken op de ‘Ouest-Etat’; want al geeft men de schuld aan den ontredderden toestand, waarin de staat het net overnam, daartegen is op te merken, vooreerst dat de staat dien toestand moest kennen en bij aankoop verplichtingen op zich nam, maar ook, dat onder het oude beheer trots al zijn gebreken de reizigers toch vrij zeker waren levend op de plaats hunner bestemming uit te stappen, terwijl nu de assurantie-maatschappijen haar premies verhoogen voor hen, die geregeld op deze lijnen reizen. Daarbij komt nog, dat de meeste onheilen voornamelijk te wijten zijn aan de nalatigheid van het personeel, waaronder de geest van tuchteloosheid steeds wordt aangewakkerd. Dit was hetgeen de vorige maand gezegd had kunnen worden; het is nu nog even actueel, want de reeks der spoorwegrampen schijnt niet gesloten.
Ditmaal valt evenwel onze aandacht 't meest op de ministerieele crisis en haar oplossing Vijf jaren is Briand minister geweest: eerst onder 't bewind van Clémenceau; daarna als diens opvolger;
| |
| |
sedert 1910 met de nieuwe Kamer als hoofd van een ministerie, waarin geen ‘homme de marque’ naast hem zetelde. Groote verwachtingen werden aan dezen man geknoopt, die niet alleen bijzonder wegslepend redenaar en handig parlementariër is, maar die voor het eerst sedert jaren begreep, dat regeeren beteekent: orde handhaven, en hij inderdaad in duidelijke woorden en nu en dan zelfs in daden het gezag wist hoog te houden. En nu is voor dit bewind de domesday aangebroken, en willen ook wij trachten, zoover ons dit op een afstand mogelijk is, de fouten te vinden, die zijn val veroorzaakten.
Twee dingen traden door de tijdsomstandigheden in de nieuwe wetgevende periode van 1910 gebiedend op den voorgrond en maakten dan ook de kern uit van het ministerieel program: de evenredige vertegenwoordiging (R.P.) en de maatregelen van orde en bedwang, door de herhaalde stakingen bij takken van openbaren dienst ('t laatst bij de spoorwegen) dringend noodzakelijk.
Wat de R.P. betreft: nog onder de vorige Kamer had Briand zich daarvan voorstander verklaard, maar de uitvoering tot na de verkiezingen verschoven. Deze nu - 't werd door de regeering nauwkeurig becijferd - hadden aan de R.P. een overweldigende meerderheid verschaft, en...Briand zou de hervorming tot stand brengen. Dat evenwel het ontwerpen der wet zooveel tijd kostte, bleek daaruit voor te komen, dat Briand wel iets wilde doen, maar niet ten volle hetgeen men noodig achtte. De beter, billijker vertegenwoordiging maakte hij ondergeschikt aan de zorg, dat de ‘zuivere republikeinsche’ d.i. linksche, radicale meerderheid niet zou aangetast worden, en zoo bedacht hij een ingewikkelde regeling, die weer voor allerlei onbillijkheden en knoeierijen de deur open zou laten, want: de ‘zuiver republikeinsche’ (lees ten slotte: jacobijnsche) meerderheid mocht onder geen beding slinken.
En wat het tweede punt aangaat: ook de dwangwetten kwamen niet zoo gauw gereed; de Staat vaardigde wel geen algemeene amnestie uit voor de ‘saboteurs’, maar toonde zich bij het weer in dienst nemen van ontslagenen milder dan gewenscht werd en beval dergelijke mildheid ook aan de particuliere maatschappijen aan, die daartoe zich weinig gezind toonden.
Zeiden wij niet reeds in een onzer vorige overzichten, dat Briand, in weerwil van zijn besliste meening, toch geen flinke keus aandorst, aan de eene zijde huiverig de partijen van orde, progressisten en liberalen (toch ook ‘republikeinen’!) als bondgenooten te aanvaarden, aan de andere zijde met de mannen van ‘le bloc’ niet brekend,
| |
| |
terwijl hij hun toch ook niet ter wille was? In dit voorbijzien van de waarheid, ‘il faut qu'une porte soit ouverte ou fermée’, lag reeds de kiem van zijn val.
Toch scheen niets dien val als nabij aan te kondigen. Maar het Combistische bloc, ongeduldig om wraak te nemen aan den ‘verrader’ Briand, en een aantal ‘arrivistes’, reeds lang azend op den buit der ministerieele portefeuilles, hebben onverwacht en handig door een obscuur député van zeer weinig honorabel verleden, Malvy, de ‘pelure d'orange’ laten gooien, waarover Briand zou uitglijden. Het was het oude, goedkoope anti-clericalistisch liedje, nu zonder aanleiding aangeheven: het ministerie was te slap tegenover kerken en congregaties! En ziet: bij de stemming verkreeg Briand wel zijn meerderheid, zelfs zijn zuiver republikeinsche meerderheid (d.w.z. dat hij haar niet het contingent van gematigde stemmen had te danken), maar zoo geslonken, dat het ministerie aanleiding vond collectief ontslag te nemen.
Die val is veroorzaakt door het overdreven parlementair laveeren van Briand. De noodige maatregelen wilde hij slap en half; maar dit was nog te veel voor ‘le bloc’, die de meest corrupte partijregeering voorstaat en de maatschappij geheel wil desorganiseeren. Zou Briand ‘le bloc’ door dadelijk resoluut optreden hebben kunnen verslaan? Alleen met hulp der gematigde partijen, die hij afwees. Nu is hij gebleken geen groot staatsman te zijn. Charles Benoist, de voorstander der R.P., heeft zonder welwillendheid het proces van den gevallen minister geinstrueerd in een artikel der Revue des deux Mondes (1 Mars 1911) getiteld: Vers la représentation proportionelle. Briand (zoo zegt hij), ‘ce n'est pas un homme à idées: il n'a que des pensées de tribune’. Geen studie of nadenken doet zijn plannen rijpen; hij maakt ze op zijn ‘flaneries’ of brengt ze mee van een ‘parti de pêche à la ligne’ - het liefst broeit hij ze uit staande de vergadering in de Kamer zelf, als een visscher ‘attrapant, trainant et ramenant les assentiments’.
Toch is zijn val een ramp. Zoo gevoelt het de flinke gouverneur van Algiers, Jonnart, die vaak in zijn plannen gedwarsboomd door Kamerintrigues, aangeblazen door corrupte particuliere maatschappijen, nu Briand heengaat, meent zijn werk voor den bloei der schoone kolonie niet met vrucht te kunnen voortzetten.
Van het nieuwe ministerie is niets goeds te zeggen. Het hoofd Monis, van den cognac overgegaan in de politiek, weer een ‘homme du midi’ (Numa Roumestan), is een luitenant van Emile Combes, bij wien het nieuwe ministerie zijn opwachting ging
| |
| |
maken, eer het aan den president der Republiek werd voorgesteld! In dat ministerie merkt men de treurigste namen op, die de slechtste dagen in het geheugen terugroepen: bij oorlog Berteaux, den aanstoker van elk oproer, zelf millionair trouwens: bij finantiën Caillaux, den man der meest ruïneuse belastingen, die openlijk den weg der confiscatie opgaan (successierechten kunnen tot 30 p.c. stijgen!); bij buitenlandsche zaken Cruppi, zonder diplomatische bevoegdheid; verder een paar onderwijzers enz. De eenige man van beteekenis is Delcassé bij marine. ‘La note comique’ geeft het mannetje, die de sinaasappelschil wierp, Malvy, die toch een fooi moest hebben en sous-secrétaire d'état werd (altijd 30 mille), voor wien men echter geen emplooi wist, zoodat men hem zond van het eene ministerie naar het andere, maar binnen-komen moest hij.
Dat onder al dit radicaal-socialistisch gedoe het vaderlandsch besef niet gedoofd is, bewijzen twee sprekende feiten. Vooreerst het levendig gevoel, waarmede de Fransche pers de lotgevallen van Elzas-Lotharingen volgt, nu de positie van dit Rijksland in het Duitsche rijk staat geregeld te worden, en het opnieuw blijkt, hoe sterk nog na 40 jaren de Fransche sympathieën daar nog leven. En dan een incident bij de opvoering van een nieuw stuk in de Comédie Française. Een in de boulevard-theaters gezien dramatisch dichter, Bernstein, kreeg voor het eerst een stuk aangenomen bij 't eerste theater. Dit stuk: Après moi, zeer verschillend beoordeeld (zeer streng in de Revue des d.M. door Doumic, maar verder over 't geheel gunstig), zou waarschijnlijk een poos succes gehad hebben en gaf volstrekt geen aanleiding tot politieke betooging. Maar de schrijver was in zijn jonge jaren uit het leger gedeserteerd en had zich toen sterk anti-militaristisch geroerd. De amnestie had hem terugkeer mogelijk gemaakt; maar nu moest hij ondervinden, dat het publiek niet had vergeten en vergeven; het maakte zooveel rumoer vóór het gebouw, dat de dichter zich genoopt zag zijn stuk terug te trekken. In een boulevard-theater duldde men hem, maar op Frankrijks eerste tooneel, met staatssubsidie, wil men hem niet zien. |
|